Het Eeuwige Leven der Geloovigen, zoo als zij het door de liefde des Hemelschen Vaders en door de verdiensten van Jezus christus hebben. Vier Leerredenen over joh. iii vs. 16.(,) door Dr. Philipp Jacob Spener,gewezen Consistoriaalraad, Proost, Inspector en eersten Prediker van de St. Nicolaï-Kerk te Berlijn. Te Amsterdam, bij J.M.E. Meijer. 1854. In gr. 8vo. 109 bl. ƒ: -75.
Wie gevoelt niet zekeren heiligen eerbied voor den vromen, ijverigen en onverschrokken spener! Wie erkent niet volmondig van hoe onberekenbaar veel nut hij geweest is door zijn leven en werken te Straatsburg, Frankfort, Dresden en Berlijn, en door zijne geschriften in geheel Duitschland en vele andere landen! Wie zoude niet gaarne, om hem beter te leeren kennen, nog van en over den man lezen, wiens naam in de Geschiedenis der Christelijke Kerk vereeuwigd is! Maar in weerwil daarvan achten wij de uitgave van deze leerredenen eene niet gelukkige onderneming. Wij keuren haar ook ten eenemale af, wanneer zij geschiedt is om in vermeende behoefte aan Godsdienstige lectuur te voorzien. En dat schijnt, blijkens het Voorberigt, het doel der uitgave te zijn geweest. Men moet geheel onbekend zijn met de tallooze piëtistische schriften van alle rigtingen, die dagelijks, ook in ons kleine Land, de pers verlaten, om nog van behoefte in dit opzigt te durven spreken. Hoe voortreffelijk overigens spener's leerredenen voor zijnen tijd (ruim anderhalve eeuw geleden) zijn geweest, de bewerking, voorstelling en uitdrukking zijn dermate verouderd, dat zij bij het tegenwoordig ontwikkeld publiek weinig sympathie meer vinden kunnen. De vertaling en correctie laten bovendien veel te wenschen over. Echt Duitsche gebreken, vooral lange, ingewikkelde en stroeve volzinnen, die door de vertaling eer verergerd dan verbeterd zijn, vindt men er in menigte. Een paar staaltjens er van deelen wij, zonder opzettelijk er naar gezocht te hebben, mede. Bl. 80: ‘Wat vroome harten zijn, die opregt voor hunnen God staan, die hunne onvolkomenheden dagelijks erkennen, ze haten en bestrijden, en die als zij nu en dan door hun vleesch overwonnen werden, met redelijke boete echter voor God kwamen, en hun voornemen ernstig vernieuwen, en