| |
Beschrijving van Suriname, Historisch, Geographisch en Statistisch Overzigt, uit officiële bronnen bijeengebragt door Jhr. c.a. van sijpestein, 1e Luitenant der Artillerie, Adjudant van Z.E. den Heer Gouverneur van Suriname. Met eene schetskaart van de Kolonie Suriname of Nederlandsch Guiana, en een plattegrond van Paramaribo. Te 's Gravenhage, bij de Gebroeders van Cleef. 1854. In gr. 8vo. XVI en 296 bl. ƒ 3- :
Met een wezenlijk genoegen nemen wij dit werk ter hand.
| |
| |
Zonder dat de Schrijver grooten ophef van zijn arbeid maakt, ontmoeten wij allerwege duidelijke sporen van bezadigd onderzoek en bewijzen van naauwkeurigheid. Het is allezins van pas, dat er een werk over Suriname verschijnt, waarin men de historische, geographische en statistische - voegen wij er bij: ook bibliographische - bijzonderheden vindt bijeengebragt; want elke staatsman die geroepen zal worden om over de Kolonie en hare toekomst een gevoelen uit te brengen of te helpen besluiten, heeft behoefte aan een werk, dat zonder partijzucht is zamengesteld. De quaestie der slavenémancipatie in Suriname heeft zoo vele pennen in beweging gebragt, die ten deele uit partijdigheid, maar ten deele ook onwillens aan eenzijdige voorstellingen hebben toegegeven, dat een gids waarop men zich verlaten kunne, eene des te grootere waarde erlangt.
Het Overzigt vangt aan met eene beknopte Inleiding, waarin men zien kan hoe Guiana onder vijf Europesche Natiën is verdeeld. De onderlinge grenzen worden er opgegeven, doch het ware niet kwaad geweest als de Schrijver had kunnen goedvinden dáár ter plaatse ook te melden welke de vroegere grenzen tusschen Nederlandsch en Spaansch Guiana waren, en hoe vroeger de Corantyn niet de Westelijke grens van Suriname heeft uitgemaakt. - Wij houden de Oyapock (op bl. xiv en later genoemd) wel degelijk voor de Wiapoko, zoo als de Heer v.s. op bl. 3 vermoedt.
In het Io Hoofdstuk wordt een beknopt overzigt der Geschiedenis van de Kolonie gegeven, verdeeld in drie tijdvakken, als: het eerste van de Ontdekking tot aan den Bredaschen Vrede (1667); het tweede van daar tot aan den Vrede van Amiens (1802); en het derde van den Vrede van Amiens ‘tot op onzen tijd’. Natuurlijk is het tweede tijdvak wel het belangrijkste, èn om de tijdruimte welke het omvat, èn omdat er de opkomst, bloei en 't aanvankelijk verval in behandeld worden. Het Archief te Paramaribo is door den Heer van sijpestein geraadpleegd; op die wijze werden eenige onnaauwkeurigheden, ook omtrent de personen der Kommandanten of Gouverneurs, die tot nog toe in alle werken over Suriname werden aangetroffen, verbeterd. Te regt wordt de opkomst der Kolonie aan den Gouverneur en mede-eigenaar cornelis van aerssen, Heer van Sommelsdijk, Plaat, Bommel, Spijk, enz.,
| |
| |
toegeschreven. Zijn karakter wordt (bl. 19) in dezer voege geschilderd: ‘Gedurende het korte tijdsbestek van zijn vijfjarig verblijf, was, door den Gouverneur van sommelsdijk, goede orde in alle takken van bestuur gebragt, in tegenoverstelling der vóór zijne aankomst heerschende wanorde en ongebondenheid, terwijl ook onder hem een einde kwam aan de zoo vernielende aanvallen der Indianen, waardoor vroeger alle ontwikkeling was tegengehouden. Men vindt dan ook aangeteekend dat het aantal plantages onder zijn bestuur van 50 tot 200 was geklommen, hoewel daarmede zeker slechts zeer kleine inrigtingen zijn bedoeld. In de werken van herlein (de naam is op den titel aangegeven door de letters j.d. hl.) en pistorius komen uitvoerige beschrijvingen voor van het karakter van den Gouverneur van aerssen. Zijne soberheid, werkzaamheid en goede trouw worden daarin hoogelijk geprezen; zijn oploopend en misschien te doortastend karakter berokkende hem echter vele vijanden. Dit blijkt vooral uit de zoo ridderlijke wijze, waarop hij de in Suriname verspreide lasterlijke aantijgingen van zich afweerde. Hij liet, namelijk, bij trompetgeschal en bij trommelslag, den 30sten Junij 1687 eene publicatie uitvaardigen, waarin hij iedereen opriep, die hem iets ten laste wilde leggen, ten einde voor het Hof, alwaar de Gouverneur als bijzonder persoon zou verschijnen, in October die beschuldigingen vol te houden, zijnde hij bereid daarvoor de noodige “satisfactie” te geven.’ - Men zie ter aangehaalde plaatse hoe hij eene beschuldiging van de Staten van Zeeland wat al te ruwelijk van zich afweerde.
Op bl. 25 wordt betoogd: dat de plundering der plantages en de brandschatting van de Kolonie door den Franschen Vlootvoogd cassard in 1712, als de voornaamste oorzaak is te beschouwen van het wegloopen der slaven en het vormen hunner schuilhoeken in de digte bosschen, ‘daar toch hierin de kiem gezocht moet worden der oorlogen tegen de Boschnegers, die de Kolonie Suriname, in het midden der XVIIIde eeuw, zoo nabij haren ondergang bragten’. - Het was op last van den Gouverneur mauricius, dat in 1749 de eerste vrede met de wegloopers werd gesloten. Die vrede met de Boschnegers was eene der grieven tegen het bestuur van mauricius door de kolonisten in het midden gebragt, en toch is de heilzaamheid er van door de ondervinding bewezen,
| |
| |
dewijl men buiten magte was de Marron-Negers geheel te vernietigen. Het duurde echter nog langen tijd dat opstanden van plantage-negers, en plunderingen door wegloopers aan de Kolonie groote schade veroorzaakten. Men leze dit alles in het beknopte historische Overzigt.
De behandeling van het derde tijdvak zal wel, naar de meening van vele lezers, wat ál te schraal en dor zijn uitgevallen. Men bedenke echter dat de Schrijver, als Adjudant van den Gouverneur-Generaal, zich gedrongen gevoelde om vlugtig over dat tijdvak heen te loopen, en dat voor het overige het geheele historische Overzigt met groote - misschien ál te groote - beknoptheid is behandeld.
In het IIo Hoofdstuk wordt de aardrijkskundige beschrijving van Suriname geleverd, welke voor een groot gedeelte is opgenomen in het Koloniaal Verslag over 1852. Zij is uitvoerig, maar ook vindt men daarin eene korte opgave van het planten- en dierenrijk, alsmede eene plaatsbeschrijving, vermelding van de maten en gewigten, enz. Op bl. 52 wordt gesproken over de steeds voortdurende onzekerheid omtrent de eigenlijke grensscheiding aan de zijde van Fransch Guiana. Door den Schrijver wordt medegedeeld hoe, ingevolge de overeenkomst van 18 November 1688, de rivier Sinamary, aan wier oevers de Nederlanders eene volkplanting hadden gehad, als grensscheiding werd vastgesteld. Nederlandsch Guiana strekte zich derhalve destijds uit van den Oostelijken oever van de Orinoke tot aan den Westelijken oever van de Sinamary. Daarenboven hadden de Nederlanders van de Sinamary oostwaarts, tot langs de oevers van den Amazone-stroom, onderscheidene volkplantingen gesticht, waarvan het geenszins zeker is dat ze allen bereids waren te niet gegaan.
Het IIIo Hoofdstuk, gewis niet minder belangrijk dan de voorgaande, handelt over de bevolking en de plantages, de uitgestrektheid en de slavenmagten der panden, de forten, het krijgswezen, de Boschnegers, de Indianen of oorspronkelijke bewoners, en de wegloopers. Voorts komt nog iets over de kolonisatie, gevolgd door een statistisch overzigt van de geboorten en sterfgevallen der vrije en niet-vrije bevolking. - Het komt ons voor, dat de Schrijver omtrent de proeven van kolonisatie en den uitslag dier proeven wat uitvoeriger had kunnen wezen, opdat het gebeurde mogte strekken tot leiddraad
| |
| |
bij het nemen van verdere proeven, welke, naar het schijnt, aan verschillende kanten beraamd worden.
De Hoofdstukken over het beheer, de inkomsten en uitgaven, over landbouw en nijverheid, den in- en uitvoer, met een staat van den uitvoer in het jaar 1852, en een vergelijkenden staat van den uitvoer der voornaamste voortbrengselen (suiker, koffij, katoen, kakao, indigo, rum en melassie) over de jaren 1816 tot en met 1852, besluiten den belangrijken arbeid.
Onder de Bijlagen kunnen uitvoerig genoemd worden: de Lijst van de Koloniale Gouverneurs, te beginnen met Sir francis willoughby, Graaf van Parham; die van de ambtenaren in de Kolonie op den 1sten October 1853; en vooral die van de ‘Boekwerken, plans en kaarten betrekkelijk Suriname, welke voor het grootste gedeelte tot het zamenstellen van deze Beschrijving zijn geraadpleegd geworden’. Die laatste lijst behelst eene uitvoerige bibliographie betrekkelijk het onderwerp, en gaat van bl. 266 tot 296. Begrijpen wij het Voorberigt van den Schrijver wèl, dan zijn al de in die lijst genoemde werken in het bezit van den Heer van emden (denkelijk Mr. e.a. van emden, Auditeur-Militair), en dan, waarlijk, heeft die Heer eene fraaije Boekverzameling over de Kolonie en hare aangelegenheden. Als wij ons niet vergissen, dan is de eerste proeve eener bibliographie, het beoordeelend verslag der werken van herlein, pistorius, fermin, hartsinck en nassy (wiens ‘Essai Historique’ en ‘Geschiedenis’ zonder naam zijn verschenen) te vinden in een van de vroegste Almanakken uitgegeven door de Afdeeling Paramaribo der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen, waarop in 1843 is gevolgd de ‘Bibliographie de la Guyane Française’ van den Heer ternaux-compans, achter de ‘Notice Historique sur la Guyane Française’. Dat bevat niet minder dan 166 Nommers. Wij zullen die Bibliographie niet vergelijken met de Lijst van den Heer v.s., dewijl dat werk op zijne Lijst is vermeld. In een verslag van de ‘Beschrijving van Suriname’, geteekend p.m.n., in No. I van den Konst- en Letterbode van dit jaar, wordt eene
belangrijke ‘Nalezing’ of aanvulling gegeven van twee-en-twintig werken of kaarten. Ook wij zijn in staat er nog een paar werken bij te voegen.
Alhoewel oorspronkelijk in het Fransch geschreven, is ook
| |
| |
bij den Heer ternaux-compans niet te vinden: frossard, La Cause des Esclaues Nègres et des Habitans de la Guinée. Lyon, 1789. II Deelen gr. 8vo.
Van raleigh, The Discoverie of the Empire of Guiana, bestaat eene vertaling: ‘Warachtige ende grondige Beschryvinghe van het Groot- en Gout-ryck Coningryck van Guiana, etc., Amst., by michiel colyn. 1617. Breed 4to.’; zoo ook van keymis, Relation, etc.: ‘Waerachtighe ende grondighe Beschryvinghe van de Tweede Zeevaert der Engelschen, etc., Amstelredam, by cornelis claesz. 1605. Breed 4to.’
Van het Journal de l'Adjudant-Général ramel (zie bl. 294) kwam, herinneren wij ons wèl, de eerste uitgave op het einde van 1798 in Duitschland uit. Van zijn Dagverhaal der Lotgevallen van pichegru, barthelemy, enz. zag, nog in den loop van het jaar 1799, Utrecht een tweeden druk verschijnen.
Nergens hebben wij vermeld gevonden: Octroy verleent aan de West-Indische Compagnie, 1674; - hetzelfde Octroy, met de prolongatie van 1700; - Articulbrief van de G.N.G. West-Indische Compagnie, 1675; - Accoord, Octroy, enz. van de Sociëteit van Suriname (n. ƒ. 1714); - Octroy van de Mineraal-Compagnie, 1743; - Benoeming van den Erf-Stadhouder tot Gouverneur-Generaal, etc. der West-Indische Compagnie, 1750; - Nadere prolongatie van het Octroy, 1761.
Van andere stukken, die meer bepaaldelijk Demerary, enz. betreffen, zullen wij niet gewagen, maar nog enkel vermelden het Octroy aan jan reeps, j. van duiviné, enz. in 1689 verleend, en in druk voorhanden, strekkende tot het oprigten eener Kolonie tusschen den Amazone-stroom en Kaap Orange.
Hiermede nemen wij afscheid van het verdienstelijke Overzigt van Jhr. van sijpestein, dat in vele handen verdient te komen.
l.
|
|