Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over St. Petersburg.
| |
[pagina 440]
| |
landschen koetsier, eenige mijlen ver de Finlandsche Golf in te gaan, of den kant naar het Ladoga-meer op te stuiven. Men moet dan echter waken voor de ooren en neus zoo wel van anderen als van zich-zelven, en die bij den minsten twijfel met sneeuw wrijven om ze te ontdooijen. Eens hield mijn koetsier plotseling stil, zag mij met een vervaard gezigt aan, en deed mij in 't Russisch eene vraag, waarvan ik niets begreep. ‘Rij op!’ voegde ik hem toe, daar ik de reden voor zijn stilhouden niet kon raden. Maar, in plaats van voort te gaan, riep hij den eersten koetsier aan die voorbijkwam, en deed hem dezelfde vraag. Op het antwoord dat hij ontving, trok hij zijn dikke handschoenen uit en begon met alle magt zijn neus met sneeuw te wrijven. Ofschoon ongeduldig, liet ik hem stil zijn gang gaan, daar ik geen neus op mijn geweten wilde hebben. Des winters komen de Laplanders bij troepen in St. Petersburg. Zoodra de Newa toe ligt, slaan zij er hunne strooijen hutten op, die uitwendig veel hebben van kleine hooibergen, en van binnen morsige hokken zijn. De kleine volkstam-zelf doet aan de weinige armoedige planten denken, die met moeite den verglaasden bodem zijner eenzame steppen doorboren. Men zegt dat de eerlijkheid en trouw der Laplanders hunne leelijkheid evenaart. De Russische voerlieden staan niet in zulk een goeden reuk: ofschoon er geene openbaarheid in Rusland bestaat, loopen er echter nu en dan niet zeer geruststellende geruchten aangaande lieden op de rivier door hunne geleiders uitgeschud, en die hun graf gevonden hebben in een der door de waterdragers in het ijs gehakte bijten. Als de Newa bij harden wind bevriest levert zij een treffend schouwspel op: hare opgestuwde golven verstijven dan, en al die heuvels van ijs, op en over elkander geschoven, vertoonen een vreeselijken chaos. Maar zoo grootsch als dat voor het oog is, zoo lastig is het voor de sledebaan; want men moet er dan met bijlen een weg door hakken. Dat gebeurt evenwel maar zelden; misschien om de vier jaren eens. Een der grootste genoegens van de Russische kooplieden, die, slaven of geen slaven, over 't algemeen rijk zijn, is een wedren op de rivier. Zij gebruiken daar kleine sleden voor van een bijzonderen vorm, voor één persoon, en bespannen | |
[pagina 441]
| |
met twee of drie paarden. De wedrennen geven vaak aanleiding tot vrij hooge weddingschappen, en lokken doorgaans eene groote menigte bijeen. In Rusland vindt men, behalve onder de kinderen, weinig liefhebbers van schaatsenrijden; men schept er meer vermaak in 't rijden met priksleden, waarin men zich van de ijsbergen laat afglijden. Op 't vermaak dat die hooge, gladde, steile bergen aanbieden is vooral de Petersburger als verzot. Men vindt ze op de eilanden, veertig minuten van het midden der stad verwijderd, en voor twee gulden glijdt men een uur. Gewoonlijk zet men zich voor-op de slede, en vertrouwt op de behendigheid des conducteurs, die achter-op zit, en met de handen, in dikke handschoenen gestoken, den loop der slede bestuurt. Is men beneden gekomen, dan klimt men langs trappen weder naar boven, en herhaalt den togt naar omlaag; zoo lang men er lust in heeft om met eene vreeselijke kracht, als ware het door de lucht te worden geworpen en bijkans te stikken door de snelheid der beweging. Sommige stoutmoedigen in den lande glijden naar beneden zonder conducteur; anderen knielen op de slede, in plaats van er op te gaan zitten; eens zelfs, een paar jaar geleden, gleed eene jonge, schoone Russische dame van rang, staande vóór haren conducteur, naar omlaag; maar bekocht die roekelooze daad duur. Gedurende twee derde gedeelten van den weg behield zij haar evenwigt, doch op eene plaats gekomen waar de steilte nog vermeerderde, wankelde zij en stoof plotseling ver uit de slede weg. Men achtte haar dood; doch zij lag slechts in eene flaauwte, maar geheel haar wezen was onkenbaar. Langen tijd vreesde men voor haar leven en schoonheid; zij herstelde echter en werd weder bijna even zoo schoon als vroeger. Het ongeluk evenwel heeft haar niet afgeschrikt, want zij glijdt drokker dan ooit. Een gevaar, waartegen men, ondanks alle voorzigtigheid, op die glijbanen zich niet hoeden kan, is de soms grootere snelheid eener slede die na komt. De gevolgen eener botsing zijn somtijds doodelijk. Vóór de vasten is er eene soort van kermis, Balagan genaamd; dan worden er op het Admiraliteits-plein groote ijsbergen gemaakt, en het volk glijdt voor eenige kopecs naar 's harten lust. | |
[pagina 442]
| |
Deze vermaken behooren evenwel niet uitsluitend in Petersburg te huis; de sledevaart is des winters over gansch Rusland verspreid, en men rijdt in sleden op de Moskowa en zelfs op den Don, even goed als op de Newa; in de zuidelijker oorden duurt het alleen maar wat korter. Te St. Petersburg heeft men acht wintermaanden, gedurende welke men buiten in zware pelsen en lompe overschoenen nog verstijft, en in huis bijna gekookt wordt in eene hitte van 18 à 20 graden réaumur, die door niets wordt verkoeld, want de dubbele vensters en driedubbele deuren laten hoegenaamd geen togt door. Overigens zijn de strenge, lange, en bij gevolg drooge en mooije winters ver te verkiezen boven de zachte maar natte, en zelfs boven den zomer. Gedurende het warme jaargetijde is St. Petersburg bijkans niet te bewonen. Uit de menigvuldige grachten stijgen dan benaauwende dampen op, gelijk aan die, waarvan men bij het smelten der sneeuw te lijden heeft. In de huizen, over 't algemeen maar schijnbaar zindelijk, dringt die ongezonde, akelige lucht door; terwijl de pool-zon, die loodregt in de breede straten valt, en bijna voortdurend boven de kimmen blijft, de stad in eene soort van oven verkeert. Wie maar eenigzins kan, ontvlugt haar en zoekt een frisch hoekje op de eilanden. Van de voorname familiën brengt geene enkele den zomer in de stad door: als zij niet naar de eilanden gaan, gaan zij naar hunne landgoederen. Die bekoorlijke eilanden zijn paradijzen, verheven boven allen lof. Verbeeld u vlak bij de stad, nu in eene soort van hel veranderd, waar elke steen zelfs gloeit, de allerliefste gras-, bloem- en boomperken, rondom houten zomerhuizen, op allerlei wijze keurig beschilderd, aardig van vorm, en zoo bevallig als luchtig, in en langs den oever van de Newka, die hunne grondslagen bespoelt. Gij komt uit eene bedorven lucht en ademt op de eilanden slechts leliën- en rozengeur in; gij kroopt over puntige en brandende steenen, en hier wandelt ge op 't groen, zacht grastapijt, of op effene, aardige voetpaden. In de stad hebt ge niets dan verbrande en vermoeide gezigten ontmoet; hier ziet ge in al die tuinen, tusschen al die hekken door, slechts lagchende en frissche wezenstrekken. Elke woning bezit een klein bad in de rivier, vrolijke kreten stijgen daaruit op en doen u den stap verhaasten, vol be- | |
[pagina 443]
| |
geerte om ook eens in dat koele water te plassen, dat zoo groen en helder is. Het baden in de Newka is zulk een genot, dat sommige dames er gebruik van maken, als de thermometer op slechts 10 graden staat. Des winters zijn die bevallige villa's op de eilanden zelden gemeubeld, deels om de overstroomingen, maar ook uit vreeze voor berooving. Wanneer dus de zomer komt, verhuist bijkans de geheele stad, om drie maanden later weêr op te breken en naar St. Petersburg terug te keeren. De Russen houden niet van rust, zij moeten altijd iets te doen hebben, en daardoor vindt men dan ook op de eilanden al de vermaken der stad en daarenboven ook nog Heidens of Zigeuners. Die Zigeuners wekken eene onbegrijpelijke geestdrift op; zij komen in een hôtel waar mineraal-water verkocht, maar meer Champagne dan water gedronken wordt, en doen zich hooren met een wèlbezet orkest. Naar de uitmuntende muziek luistert niemand, maar zoodra de Zigeuners hunne schelle, weinig harmonieuse zangen aanheffen, bewaart elk een diep stilzwijgen. De troep bestaat meestal uit een twaalftal mannen en vrouwen, onder de leiding van twee oudere van dagen, die gewoonlijk de vader en moeder van eenige der kunstenaars zijn. Op eene soort van eenvoudig tooneel zitten in een halven kring de vrouwen, in eene kleeding die niets eigenaardigs of buitengewoons heeft, behalve dat zij eene gele of roode sjerp schuin over den schouder dragen. Zij hebben ook geene bijzondere type; de minsten zijn mooi, en de meesten zijn onbevallig. De mannen, allen in blaauw laken gekleed, zitten achter de vrouwen. Als allen gezeten zijn, zingen de vrouwen beurt om beurt Russische liedjes, of verhalen van gevallen uit het leven der Zigeuners van den Dichter alexander sergejewitsch puschkin. De slotverzen worden tamelijk goed in koor herhaald. Kan de zangster niet zelve zich met de guitarre accompagneren, dan doet de chef dat. Tusschen beiden stuift eene der vrouwen midden in een lied op, als of zij lust had om op of over de hoofden der toeschouwers te gaan dansen, maar keert terug; - ijlt weder naar voren en nogmaals terug, en herhaalt dat drie of vier malen, onder de daverende toejuiching | |
[pagina 444]
| |
van het publiek. Die soort van dans heeft iets wilds en vreemds, en als de twee oudsten meêdoen, wordt hij nog meer karakteristiek, maar dan verdubbelen ook de toejuichingen. In den winter zetten de Zigeuners hunne kostwinning in St. Petersburg voort. Hunne openbare vertooningen worden daar minder bezocht; daarentegen bezoeken velen hen dan in hunne woningen, om zich in dans of zang te oefenen. Des zomers doet men ook uitstapjes naar Tsarkoë-Celo, Pawloffsky en Peterhoff, Keizerlijke lustsloten, met fraaije tuinen, vijvers en bosschen, omringd door een aantal villa's, welke even als die der eilanden slechts voor drie maanden worden bewoond. Men vindt daar ook dezelfde uitspanningen, behalve het tooneel en de Zigeuners; maar daarentegen heeft men er den uitmuntenden room uit de Keizerlijke melkerij. Die melkerij is een groot gebouw in het park van Pawloffsky, in hetwelk vier-en-twintig uitstekend fraaije melkkoeijen van verschillende rassen, elk in eene afzonderlijke cel, verpleegd worden. De melk en de room zijn zeer duur; maar men let zoo naauw niet op het geld, om het genoegen te hebben van dezelfde melk te drinken en van denzelfden room te eten als de Keizerin en Prinses maria. Een spoorweg gaat van St. Petersburg naar Tsarkoë-Celo en naar Pawloffsky. Om te Peterhoff te komen neemt men plaats op eene stoomboot, of volgt den rijweg, die acht mijlen lang is, en eene gedurige afwisseling aanbiedt van bevallige landhuizen en fraaije tuinen. Men komt dan ook langs het klooster van Sergewski, waarheen de Russen uit alle standen dikwerf bedevaarten doen. De pelgrims gaan er te voet heen, met eenige vrienden, die den weg korten en opvrolijken; er aangekomen volbrengen zij hunne geloften; een goed souper volgt op de gebeden, en de zoogenaamde vrome bedevaart eindigt meestal in eene luidruchtige drinkpartij. Het klooster-zelf levert weinig belangrijks op, dan eenige marmeren grafsteenen; want het is mode zich dáár te doen begraven. Gaat men per stoomboot van St. Petersburg naar Peterhoff, dan klieft men de wateren van den zeeboezem; de vaart wordt verlevendigd door talrijke visschers-vaartuigen, die in gedurige beweging zijn, en het oog rust met genoegen op de groenende oevers, en het sterke Kroonstad, en de Russische vloot. | |
[pagina 445]
| |
Sommige vaderlandlievende Russen verheffen Peterhoff zelfs boven Versailles; maar het paleis van lodewijk XIV behoeft eene vergelijking niet te schroomen. Intusschen hebben het park en het paleis van Peterhoff het voordeel der ligging; want men ziet er de schoone golf, wier wateren in de verte met de blaauwe nevelen zamenvloeijen, terwijl de meeuwen met hare groote witte vleugelen de golven scheren, en ontelbare schepen elkander kruisen. Dat panorama is met regt éénig te noemen. De lusthuizen in den omtrek van Peterhoff verschillen zeer van de ligte, luchtige gebouwtjes op de eilanden; de huizen zijn er van steen, en wèlberekend om de hevige zeewinden te verduren. Nabij Peterhoff beginnen de kale, maar pittoresque rotsen van Finland zich te verheffen, en in Peterhoff-zelf ziet men reeds eenige Finlandsche vrouwen, wier bevallige, veelkleurige kleeding allergunstigst afsteekt bij de leelijke rokken van dierenhuiden en de vilten laarzen, die de Russische boerinnen gewoon zijn te dragen. Wil een reiziger de groote granietrotsen in hare volle woestheid aanschouwen, dan moet hij twintig à dertig wersten voorbij Peterhoff gaan; maar men kan er ook reeds een voorsmaak van krijgen door een uitstapje te doen naar de Pergola. De Pergola zijn drie dorpen. In het eerste staan de huizen regelmatig naast elkander, gelijk in alle Russische dorpen; het is met heuvels omringd en spiegelt zich in aardige vijvers. Dáár huurt men een van die Finlandsche paardjens, welke niet veel grooter dan ezels zijn; of, geen ruiter zijnde, neemt men er eene téléga. Zulk eene téléga bestaat uit slecht bevestigde planken voor zitplaats en leuning. Zonder iets dat naar riemen of veêren gelijkt, zijn die op wielen bevestigd, en een klein paard is er voorgespannen. Gij moet uw evenwigt goed kunnen bewaren als gij gebruik maakt van zulk een voertuig; maar, zoo goed en zoo kwaad als het gaan wil, komt ge toch eindelijk in het tweede dorp aan. Dáár is de omtrek reeds veel bergachtiger, en ligt het uitgestrekte, fraaije landgoed van schuwaloff. Men kan er van eene hoogte, die den hoogdravenden naam van Parnassus draagt, een uitzigt genieten, fraai genoeg om de ongemakken van de téléga uit het geheugen te wisschen. | |
[pagina 446]
| |
Zijt gij er misschien op gesteld kersen te eten die in stookkassen zijn gerijpt, dan kunt ge u dat genot hier tegen grof geld verschaffen; maar haast u vervolgens om naar het laatste dorp te komen, dat boven de twee andere dorpen verreweg de kroon spant. Daar zijn geene regelmatige straten meer, en belommerde parken: wat men er vindt is woest en naakt; het zijn eenige huizen van Finlanders op hooge heuvelen, door diepe kloven van elkander gescheiden; moerassen en meeren; een armelijke, lijdende plantengroei; boeren en boerinnen met bijkans wit hair; in één woord: het is iets wilds en droevigs, dat schokt en diep in 't gemoed grijpt. Een avond in dat oord, een der meest woeste oorden van onze globe, doorgebragt, als geen enkel geluid de stilte breekt, en de dalende zon haar schijnsel terugtrekt van de oppervlakte der meeren en van de toppen der bergen, kan niet missen diepe en levendige herinneringen na te laten. Men keert terug te paard of in de téléga, zoo als men gekomen is; want in geen land ter wereld gaat men minder te voet dan in Rusland. De huurkoetsiers hebben er geen vast tarief, en men moet dus vooraf over den prijs met hen onderhandelen en overeenkomen, om niet in een enkelen rid te worden geruïneerd. Men spreekt van hunne schranderheid; zij brengen hunne vrachten ook doorgaans te regt, en dat is zeker iets goeds; maar wee toch wanneer men niet zorgt dat zij den naam goed verstaan van het huis waar men heen wil. - In Rusland hebben de huizen geene nommers, gelijk bij ons; maar men onderscheidt ze door de namen der bewoners. Daar de huurkoetsiers post mogen vatten waar zij goedvinden, kan men, roijaal met betalen zijnde, alligt er een zien post vatten vóór zijne deur; en als men dan bij voorkeur van zijne diensten gebruik maakt, is het even zoo gemakkelijk als of men er eigen rijtuig op nahield. Des winters betaalt men voor een gewonen rid met eene slede omstreeks zoo veel als vijf-en-twintig cents, en vermits men er het snelst meê voortkomt en het minst lang aan de koude is blootgesteld, bedient zich bijkans elk er van. De Russen zijn over 't algemeen ook groote liefhebbers van spelevaarten en wedstrijden op het water. De Prinsen moedigen die wedstrijden door hun bijzijn aan, en loven er prijzen | |
[pagina 447]
| |
voor uit. In 1850 behoorde een der overwinnaars aan de Zwarte Zee te huis. Hij was door den Oceaan en de Oostzee naar St. Petersburg gestevend, alleen om op de Newa naar den prijs te dingen. De rivier en de golf zijn beroemd om hare vischrijkheid, en te St. Petersburg vindt men, even als bij ons in vroeger tijd te Schoonhoven en elders, op alle tafels verschen zalm. Schoonhoven noemende denken wij aan de uitgestrektheid van de Russische hoofdstad, die met hare vier maal honderd duizend inwoners bijna zoo groot is als Parijs, en in eene van wier breede, regte straten het kleine Lek-stadje wel zou kunnen walsen. De Petersburgsche visschers wonen op de golf of op de rivier in houten loodsjes, waarheen de liefhebber zich begeeft, die zeker wil zijn van de verschheid van zijn maal, en de waaghals die zijn visch bij den schep wil koopen. Voor zulk een slag of schep van 't net betaalt men van één tot zes gulden, naar mate de plek minder of meer vischrijk is. De prijs wordt betaald, het net uitgeworpen en opgehaald, en wat er dan in is behoort den kooper; 't zij er maar één enkel vischje in zit, of dat de waarde van de vangst die van den prijs tien- of meermalen overtreft. Deze wijze van koopen is een niet onaardig spel; waarin de gelukkige soms veel kan winnen; maar ook de niet gelukkige wel eens de maaltijden waarop hij gerekend had, totaal verspeelt. In den zomer is er veel visch, maar in den winter vooral worden de markten met visschen als overstroomd, die dan echter bevroren zijn. Doch in den winter is te St. Petersburg schier niets te krijgen dat niet bevroren is. De huishoudsters en keukenmaagden kunnen zich dan voor acht dagen van levensmiddelen voorzien, veel beterkoop dan in de warme dagen, en hebben volstrekt niet te vreezen dat het gekochte bederven zal. In den winter is 't er dus, hoewel de brandstoffen dan duurder zijn, veel goedkooper te leven dan des zomers. De brand is er duur, maar de wijze van verwarming is uitmuntend. Men stookt in groote kagchels, die vast in den muur staan; in elke gewone kamer is er een; in groote vertrekken zijn er twee of meer. Gedurende de strenge vorst worden die kagchels twee maal daags opgestookt en dan goed gesloten, waardoor men eene vaste temperatuur bekomt van 18 á 20 graden. Als de thermometer buiten tot | |
[pagina 448]
| |
20 of 25 graden onder nul is gedaald, heeft men alzoo een verschil van temperatuur van 40 of meer graden tusschen de huiskamer en de straat. Het is welligt aan die groote tegenstellingen, en aan de brandende hitte van den zomer tegenover de vinnige koude van den winter toe te schrijven, dat het Russisch karakter doorgaans grillig en zonderling is; heden opgewonden en bruisend, morgen laauw en onverschillig. In Rusland heeft men noch lente, noch herfst; noordpoolskoude en keerkringshitte grenzen er naauw aan elkander; niets is er gematigd: noch de dingen, noch de menschen. De laatsten gelijken wel eenigzins naar de vruchten uit eene trekkast. Die vruchten zijn veelal even aangenaam voor het oog; maar in geur en smaak evenaren zij zelden het fruit dat gegroeid en gerijpt is onder den gunstigen invloed van lucht en licht in de open, vrije Natuur. |
|