Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 746]
| |
de drukpers ons aanbiedt, is het ons aangenaam ook een oorspronkelijk werk over de Vereenigde Staten te ontvangen. Uit den titel zien wij dat de Schrijver reeds vier jaren geleden die belangrijke Unie heeft bezocht, wier Westelijke grenzen tot aan den Stillen Oceaan reiken, terwijl de Oostelijke Staten door de Atlantische Zee bespoeld worden. Hij heeft echter hier en daar zijne Aanteekeningen gewijzigd en er ook noten bijgevoegd, om 't werk overeenkomstig den tegenwoordigen staat van zaken aldaar aan te vullen. De Schrijver doet zich kennen als een landbouwer, en 't is derhalve wel na te gaan, dat hij de zaken in Noord-Amerika ook als zoodanig voornamelijk heeft beschouwd. Zijn werk heeft dus bijzondere waarde voor hen die den staat van den landbouw in de Unie wenschen te kennen. Zij worden daarbij tot vergelijking gewezen op de Provinciën Groningen en Friesland. De Heer borgman bezocht voornamelijk den Staat Nieuw-Yersey, een der kleine Oostelijke Staten, tusschen de Delaware en den Oceaan, en in het Noorden aan den Staat Nieuw-York palende. Daar hadden zich sedert kort nabestaanden van hem gevestigd, en hunnen toestand aldaar te leeren kennen was zijn doel. Hij bezocht ook andere Nederlandsche gezinnen in dezelfde streek, en daarna ook omstreeks Lancaster; waarheen hij over Albany, Buffalo en Rochester ging. Op die wijze vernemen wij dat in de laatste jaren niet alleen in de Westelijke of Nieuwe Staten, maar ook in de Oude Staten wèlgestelde huisgezinnen uit Nederland zich gevestigd hebben. Voor den niet-landbouwkundige is het evenzeer als voor den landbouwer een genoegen, onzen Groningschen landgenoot over de bouwerij, over de grondsoorten, de verbouwde gewassen en hunne opbrengst, te hooren spreken. Hij maakt den lezer bekend met de prijzen der bouwgronden, en hoe de Noord-Amerikaan, weinig bedreven in de kunst van bemesting, drok gebruik maakt van ploeg- en dorsch-machines, omdat bij hem ‘tijd geld is’, en alles door hem wordt aangewend om handen-arbeid uit te sparen, terwijl hij tevens weinig tijd voor het ‘dolce far niente’ over heeft. Van Antwerpen gaat onze reiziger met een émigranten-schip naar Nieuw-York onder zeil. ‘Den 20sten Junij’ - zegt hij - ‘kwamen de goederen der émigranten aan boord van de | |
[pagina 747]
| |
Gertruda, hetwelk niet weinig drukte veroorzaakte. Verbeeld u, b.v., eene breede straat, bezet door ongeveer 200 landverhuizers, met hunne kisten, pakken, doozen, enz. tegenover een driemastschip - sommigen bezig deze bagaadje in 't schip te brengen, anderen de veelal grof linnen bedden aan te vullen met stroo, waarvan zich een kleine berg op straat bevond - voorts geroep en gejoel door elkander, terwijl kooplieden bezig waren met rondventen, om zoo, voor 't laatst, nog iets aan den, over 't algemeen, armen landverhuizer te verdienen - en gij zult u van zulk een chaos wel eenig denkbeeld kunnen vormen.’ Den eersten indruk bij zijne aankomst te Nieuw-York geeft b. weder in dezer voege. Bl. 25: ‘Bijkans verlegen wat ik het eerst van Nieuw-York zal mededeelen, begin ik met te zeggen dat vele zaken een vreemdsoortigen indruk op mij maakten. De veelal in Engelschen trant gebouwde huizen, met hunne bijna platte daken en ongewoon groote, geverwde of vergulde opschriften (tusschen de verdiepingen), de drukte en bedrijvigheid, welke ik nergens eerder (bevorens?) van dien aard aanschouwde; voorts de over het algemeen zeer goede paarden der karrelieden, en de karren zelve, wier bakken minstens voor de helft op veêren rustten, gaven aan het oog veel afleiding.’ Uit Plainfield, bij zijnen broeder en verdere familie, verneemt de lezer veel over de maïs-cultuur, die ‘in meest ál de Middel- en Noordelijke Staten als hoofdproduct’ moet worden aangemerkt. Bl. 36: ‘Volgens statistieke opgaven leverde dit gewas in 1840, 387,000,000, en in 1843 de verbazende hoeveelheid van 400,000,000 bushels in de V.E. Staten op.’ - ‘Dat de maïs’ (lezen wij iets verder) ‘hier een der voornaamste voedingsmiddelen uitmaakt van mensch en vee, spreekt wel van zelf. Voor het mesten van het laatste wordt zij bijna uitsluitend aangewend; terwijl de gemalen maïs als pannekoek, of op verschillende wijzen tot brood gebakken, of wel gebroeid, steeds een gezond en welsmakend voedsel oplevert. Velen houden zelfs de nog onrijpe aren, met de pit gekookt, voor eene lekkernij. - Verder wordt uit dezelve niet alleen wijn en whisky gefabriceerd, maar ook olie, molasses (stroop) en suiker bereid. Het stroo of liever de stengels der maïs leveren beter voedsel op voor het vee, dan eenig ander stroo | |
[pagina 748]
| |
van graangewassen.’ - Ook verder vindt men over den maïsbouw veel belangrijks, alsmede over de vruchtopvolging of vruchtwisseling, de bewerking des lands, de werktuigen daarbij gebruikt, over de wijze van oogsten, over de gewone leefwijze der landbouwers, de gebouwen eener boerderij, en hetgeen verder daarbij in aanmerking kan komen. - Vele wenken komen hier voor, welke bij den Nederlandschen landbouwer en landeigenaar niet weinig behartiging verdienen. Aangaande de ‘leefwijze der landbouwers’ (bl. 51) lezen wij o.a.: ‘Toen ik den eersten zondag van mijn verblijf, met eenige leden mijner familie naar eene Presbyteriaansche kerk reed, verwonderde ik mij niet weinig over de kleederdragt, vooral der vrouwen, welke van parasols en waaijers tegen zon en warmte voorzien, en zeer algemeen naar de Parijsche mode gekleed, deze kerk bezochten. - In dier voege verdwijnt des zondags alle onderscheid van stand. Bovendien wordt de zondag er meer algemeen aan ernst en gebed gewijd, dan bij ons.’ De S. geeft velerlei statistieke berigten, vooral betreffende Nieuw-York. - De beschrijving van de Crotow-aqueduct (waterleiding), die 38¼ Eng. mijl lang is, en gemiddeld 35 millioen gallons water aan Nieuw-York in ieder etmaal toevoert (bl. 89-96), is bijzonder belangrijk. Dat reuzen werk is hoogst weldadig voor de bevolking dier groote stad, die in 1850 ruim 515,000 zielen telde, en 40 jaren vroeger nog geen 100,000 inwoners had. Bij gelegenheid van een bezoek te Nieuw-Brunswijk leest men (bl. 100): ‘In deze stad merkten wij onder de namen op de uithangborden, of tusschen de verdiepingen, ook nog eenige Hollandsche op, en tevens zelfs enkele huizen welke met Oud-Hollandsche dakpannen gedekt waren. Van de Nederlandsche taal vernamen wij echter niets. Deze moet door de afstammelingen der vroegere émigranten, op zeer weinige uitzonderingen na, geheel verleerd of vergeten zijn. Zoo hoorde ik, b.v., eens van een man, die op eene fraaije buitenplaats bij Plainfield woonde, dat hoewel zijn overgrootvader een Nederlander was geweest, hij echter niets van die taal verstond.’ - Dit vinden wij betreurenswaardig bij de émigratie naar Noord-Amerika; het tweede geslacht vergeet reeds de vaderlijke taal, en alle betrekking op Nederland gaat verloren. | |
[pagina 749]
| |
Over den Amerikaanschen of Arendploeg vindt men wetenswaardige opgaven (bl. 105 en volgg.). De Schrijver is bovendien, zoo wij meenen, genegen om aan de belangstellenden nog verdere ophelderingen te geven. Op het Staten-Eiland werd eene Camp-meeting (Godsdienstige bijeenkomst in het open veld) door den S. bijgewoond. Het zonderlinge daarbij was, dat het getal der nieuwsgierigen wel 1000 van beiderlei sekse bedroeg, en tienmaal zoo sterk was als dat der zwarte gemeente. Wij zouden hier gaarne nog wat meer bijzonderheden omtrent zoodanige Camp-meetings vernomen hebben. Ook wordt niet gezegd door welke secte die bijeenkomsten, in dag- en nacht-predikatiën verdeeld, gehouden worden. Over de grootte en de prachtige inrigting der stoombooten, die van Nieuw-York de reislustigen naar andere gedeelten der Unie vervoeren; over de gemakken welke de spoortreinen aanbieden, in welke men van den eenen wagen in den anderen kan komen, en over velerlei andere zaken en inrigtingen, kan de lezer hier zijne weetgierigheid bevredigen. De watervallen van Niagara worden mede beschreven; men vindt den diepen indruk van die grootsche natuurtooneelen op het gemoed van den Schrijver, eenvoudig maar gevoelvol uitgedrukt. Wij hebben dit reisverhaal met evenveel genoegen als belangstelling gelezen, en bevelen 't algemeen aan, maar vooral ook aan hen die op onpartijdige en ongekunstelde berigten over Land- en Volkenkunde prijs stellen. Het werk verdient onderscheiding, en is ook aangenaam voor het oog door de fraaije letter en het heldere papier. |
|