| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Geschiedenis der Christelijke Kerk, in tafereelen. Bewerkt door Prof. P. Hofstede de Groot, Dr. B. ter Haar, Prof. N.C. Kist, Prof. W. Moll, Prof. F.J. Domela Nieuwenhuis, Dr. J.J. van Oosterzee, Ds. C.W. van der Pot, Prof. H.J. Roijaards, Dr. E.B. Swalue, en Prof. P.J. Veth. Tweede Deel. Tweede tijdvak. Met platen. Te Amsterdam, bij G. Portielje en Zoon. 1853. In kl. folio. 320 bl. f 6-40 bij inteekening, in losse bladen.
Met welgevallen heeft ons oog op de vorige tooneelen uit het leven der Christelijke Gemeente gerust. Wij staarden met eerbied op de edele mannen die in woord en schrift schatting bragten aan het rijk der waarheid, en verkwikten ons bij de aanschouwing der bloemen van poëzij op Oosterschen en Westerschen bodem geplukt. Thans echter worden wij geleid als op eene heide vol doornen en distelen, door mannen gezaaid die den vrede minder lief hadden dan den twist, en den haat boven de liefde stelden. Wij hebben zeker geen regt tot klagen dat er in de Christelijke Kerk geschillen ontstonden; dit verschijnsel getuigt van haar gewigt en belang; maar dat de uiteenloopende beantwoordingen van levensvragen, waartoe de objectiviteit van 't Christendom zelve schijnt uit te lokken, in geschillen ontaardden, die de maatschappelijke rust verstoorden, den vrede in de Kerk verbraken, en 't geluk in 't huiselijk leven verwoestten, dat mogen wij hoogst betreurenswaardig vinden. Men zou kunnen vragen: of de Schrijvers der tafereelen deze twistende partijen niet met een enkelen trek konden geschetst hebben, wanneer zij die niet zwijgend mogten voorbijgaan? Maar die partijen behooren tot de geschiedenis, en kunnen in onzen tijd tot eene waarschuwing strekken; leerende, waartoe men vervalt, als driften het verstand beheerschen, vooroordeelen het oordeel verblinden, en eindelijk de geschillen over de waarheid bij meerderheid van stemmen worden beslist.
Prof. kist behandelt de geschiedenis van het Ariaansche
| |
| |
twistgeding over de vraag, die ook nog heden ten dage mannen van wetenschap verdeelt: ‘Wie is de christus?’ en geeft eene schets van den oorsprong, het ontstaan, den voortgang, de gedurige afwisseling, den uitslag, en de beteekenis van dezen strijd. De Schrijver verbergt daarbij geenszins zijne vóórliefde voor de Arianen. Wij betwisten die niet, maar verwonderen ons, dat hij, de algemeen bekende wreedheden der Wandalen tegen de Niceanen voorbijgaande, hunne handelingen als zoo vele maatregelen tegen het onzedelijk gedrag der Romeinsche inwoners doet voorkomen, en de zaak daardoor, naar het ons toeschijnt, in een valsch licht stelt. Wij althans kunnen ons niet vereenigen met het besluit dat hij er uit trekt, zeggende: ‘Maar dit zelfde doet daarom juist een nieuw licht voor ons opgaan over de luide klagten, welke in de geschiedenis over de verdrukking der Katholieke Kerk door hare Ariaansche overheerschers, vooral in Afrika, worden aangeheven. Helaas! men achtte in zijn regtzinnig geloof zich verkort, wanneer men in zijn onzedelijk leven naar verdienste gestraft en bedwongen werd.’ Aldus beweerde men ook vóór twintig jaren, dat zij, die zich toen, zij 't ook onberaden, van de Hervormde Kerk scheidden, niet om hunne, zij 't ook onstuimige orthodoxie, maar om hun verzet tegen de reglementen en de wetten van den Staat werden vervolgd. Maar de vervolging van den regtschapen eugenius onder de regering van hunnerik, de uitdrijving van bijna zes duizend geestelijken en leeken naar de brandende woestijn, en zoo vele andere wreedheden, die het hart doen bloeden, wederleggen feitelijk des S. gunstige opvatting. Ook deze geschiedenis bevestigt ons in het gevoelen, dat de mensch niets en niemand ontziet, wanneer hij voor eigen meeningen, zij mogen dan al of niet orthodox zijn, te velde
trekt.
De Hoogleeraar hofstede de groot hangt een zwart tafereel op van de twisten ontstaan door nestorius en eutyches, die, wijzer dan wijs, wilden vaststellen, waarin de menschelijke en de Goddelijke natuur in christus òf vereenigd òf gescheiden zijn. Belangrijk zijn des Hoogleeraars opmerkingen over de twisten in de Grieksche en Oostersche Kerk; elk die ze leest doe er zijn voordeel mede.
Met weemoed zagen wij op het tafereel van de Donatiaansche en Pelagiaansche twisten, omdat de rijkbegaafde Schrij- | |
| |
ver aan de Kerk en aan de wetenschap ontvallen is. Prof. roijaards behoorde tot het klein getal bezadigde mannen, die voor hetgeen zij belijden met bescheidenheid uitkomen. Van hem, gelijk van melanthon, kan gezegd worden, dat hij zijne pen nimmer doopte in de gal van den Theologischen haat.
‘Twee personen treden daar voor ons op, die beide vertegenwoordigers geweest zijn van beginselen, welke zich gedurende vele eeuwen in de Westersche Kerk openbaarden, en die beurtelings, schoon dan ook in verschillende mate, den strijd voerden tegen de Katholieke Kerk. - De één meer de man van het oogenblik, die plaatselijk zijnen naam gaf aan eene bestaande partij, haar voor eene wijle aanvoerde, en naar aanleiding van bijzondere omstandigheden toen uitbreidde en regelde; de ander invloedrijk in de Westersche Kerk tot op onze dagen, omdat hij denkbeelden en meeningen uitsprak, die zich telkens tegenover den heerschenden geest der Westersche Kerk openbaarden; - de een meer praktisch-fanatiek; de ander een streng en consequent handhaver eener zedeleer die op verstands-gronden berustte en minder uit het diepste des gemoeds was geput; - de een op Kerkelijk grondgebied voorvechter in den strijd tegen het verband van Kerk en Staat, hetwelk zich toen voor de eerste maal vestigde en van dien tijd af dagteekent; de ander op zedelijk levensgebied de Christelijke voorstellingen opnemende.
Maar tegenover beide staat gelijktijdig augustinus, dat kolossale beeld der Westersche Kerk, de dialectisch-dogmatische Godgeleerde, de onverwinnelijke handhaver der Kerkelijke eenheid en der Katholiciteit, zoo wel in Kerkvormen en 't Kerkbestuur als in de leer. Waar hij verschijnt, daar verheft zich de kolossale gestalte beurtelings tegen beide, en verslaat ze beurtelings door het Kerkelijk gezag van het Westen en door zijn overwegenden invloed, ofschoon hij hunne grondstellingen en leermeeningen geenszins uit de Kerk kan verdrijven; slechts dit voorkomt hij, dat zij de Kerk overmeesteren, dat zij zich vestigen als Kerkgenootschap naast de eene thans reeds gevestigde Katholieke Kerk van het Westen. - Dat driemanschap vertoont ons de hoofdrigtingen van dien tijd onder de Christenen van het Westen. Geen hunner is dus als een voorbijgaand verschijnsel te beschouwen, maar veeleer zijn zij de typen van aan het Christendom verwante
| |
| |
of daarop overgeplante heerschende beginselen, wier onderlingen strijd wij in hunne geschiedenis zien uitgedrukt.’
Zoo als roijaards altijd schreef, worden ook hier deze geschillen zonder hartstogt of partijzucht eenvoudig en klaar behandeld.
De geschiedenis dier onderscheidene twisten beslaat bijkans zeventig bladzijden. Wij gelooven dat den Schrijvers de roem toekomt van in een kort bestek veel duisters te hebben opgehelderd.
Van daar af komt men op een vreedzamer gebied. Prof. moll verspreidt veel licht over de betrekking van Kerk en Staat gedurende dit tijdvak, en over den toestand en de ontwikkeling van Gemeente en geestelijkheid. Menig beschaafd lezer, die de Kerkelijke Geschiedenis niet tot een bepaald voorwerp van onderzoek heeft gemaakt, zal hier ontdekken hoe het mogelijk is geweest, dat de Kerk, vooral in het Westen, gedurende de Middeleeuwen kon worden wat zij toen geworden is, en nog heden is: eene Roomsch-Katholieke.
Het volgende tafereel ontvangt men van Dr. swalue, die het Kerkbestuur en de Kerkelijke tucht in dit tijdvak schetst. Veel waars en nuttigs wordt van de Conciliën in dien tijd gezegd, die Grieksch van oorsprong, bij hunne werkzaamheden hunne afkomst niet verloochenden. Trouwens, ook hier is menige aristides veroordeeld, omdat hij onder anderen invloed stond, en anders sprak, dan de vergaderde vaders, die meenden dat zij de mond des Heiligen Geestes waren. Ook latere tijden hebben het woord, dat gregoor van Nazianze uitsprak, niet gelogenstraft: ‘Als ik de waarheid zal zeggen, ben ik zóó gestemd, dat ik iedere verzameling van bisschoppen ontvlugt, daar ik nog van niet ééne een goed einde heb gezien, en geene Synode ken, die het kwaad niet veeleer vermeerderd, dan weggenomen heeft; want eene onbeschrijfelijke twist- en heerschzucht zitten daar voor, en eer zal iemand er de beschuldiging moeten hooren, dat hij tot regter zich opwerpt over de verkeerdheid van anderen, dan dat hij er in slagen zou er anderen van te overtuigen.’
Het drooge aan de behandeling van den grooten en kleinen ban eigenaardig verbonden, heeft Dr. swalue vermeden in de voorstelling van het bekende geval van ambrosius met Keizer
| |
| |
theodosius, en het banvonnis door den edelen synesius, Bisschop van Ptolemaïs, tegen den Prefekt andronikus uitgesproken. Wij beslissen niet over het verschil van swalue met neander omtrent de ontmoeting tusschen den Milaneschen Kerkvoogd en den Keizer aan de kerkdeur te Milaan; maar vereenigen ons volgaarne met het gevoelen van den eersten, dat ambrosius goed regt had om te handelen zoo als hij gedaan heeft. Geene geboorte, roem, of stand, zelfs niet de troon geeft iemand regt om straffeloos booze daden te plegen, en de Godsdienstleeraar is bevoegd ieder uit de Kerkelijke gemeenschap te sluiten die zich hare zegeningen onwaardig maakt. Eerst toen heeft de Kerk hare bevoegdheid overschreden, toen zij den mensch in zijne maatschappelijke regten, die buiten haar bereik liggen, aantastte. Ambrosius was geen Zevende gregoor, of Derde innocentius.
Het veertiende tafereel, waar wij Prof. moll dankbaar voor zijn, beschrijft de ontwikkeling der Christelijke feestgetijden, en wanneer en hoe zij werden gevierd. Veel wordt daarbij onder de aandacht gebragt, dat licht werpt over verschijnselen die zich nog in ons tegenwoordig leven voordoen; over godsdienstige zeden, en gewoonten tot de openbare eerdienst van ons en andere Kerkgenootschappen betrekkelijk, die niet, of kwalijk verstaan worden, als men van haren oorsprong, hare oudste gedaante en hare bedoelingen niet weet. Wij zijn den Schrijver ook verpligt voor hetgeen hij over de plaatselijke inrigting der Kerk heeft gegeven. Men zal daaruit zien, dat, bij 't bouwen en inrigten der kerken, Jeruzalems tempel zoo veel mogelijk tot modèl werd genomen, en 't heeft ons eenigzins bevreemd, dat de Hoogleeraar dit niet heeft aangemerkt.
Bij dit tafereel zijn twee platen gevoegd, voorstellende de kerk van St. clemens te Rome, benevens het plan, en den Bisschoppelijken zetel in die kerk, met eene voldoende verklaring er van.
Een ongemeen levendig tafereel hangt de Hoogleeraar domela nieuwenhuis op van de openbare Godsdienst-oefening gedurende dit tijdperk. De voorstelling er van is zoo aanschouwelijk, als of men die bijwoonde; men hoort en ziet hoe er toen gepredikt werd en wat daarbij voorviel. Vooral boeit
| |
| |
zijne beschrijving van de Avondmaalviering. Hij geeft daarin, wat in de gewone Kerkelijke Geschiedenis doorgaans gemist wordt en waarnaar de lezer toch zoo gretig verlangt: het geheel van hetgeen er gesproken, gebeden, gezongen en gedaan werd. Dit tafereel is een sieraad onder het vele voortreffelijke, dat de Verzamelaars in de beeldengalerij hebben geleverd.
Dr. swalue plaatst daarnevens een tafereel van de vereering der Heiligen, en de bedevaarten, van hare waarde en onwaarde, van het goede dat er aanleiding toe gaf, en van het misbruik dat er uit voortvloeide.
Levendig is ook de voorstelling door Ds. van der pot van de verbreiding des monnikendoms na antonius. Hij leidt ons daarin door de woestijn van Egypte, en de rotsen van Syrië, en beschouwt met een onbevooroordeelden, vrijen, Christelijken blik dit verschijnsel in de Christelijke Kerk, hetwelk zoo veel goeds en zoo veel kwaads heeft veroorzaakt. Zijn oordeel is volkomen het onze.
Eene moeijelijke taak, eindelijk, heeft Prof. domela nieuwenhuis nog volbragt door het Christelijk huisgezin te schetsen. Zoo iets, dan is het leven in de binnenkamer een geheim, dat de Muze der Historie, vooral in den ouderen tijd, toen het openbaar leven alles gold, niet vermogt te ontsluijeren. Wat den S. geweigerd is vergoedt hij met de nagedachtenis van drie vrouwen, sieraden der Christelijke Kerk, anthusa, nonna en monika, te vereeren, en een blik te werpen op de wijze waarop de oude Christenen hunne dooden aan het stof der aarde toevertrouwden, hen eerden, en voor hen baden. Deze beschouwing is geïllustreerd met eene plaat, voorstellende eene oud-Christelijke sarkophaag, die zich in 't Leidsch Museum van Oudheden bevindt, toegelicht door Prof. moll.
Zoo zijn wij aan 't einde van dit Tweede Deel gekomen, even rijk in zaken als uitmuntend in behandeling. De geleerde zamenstellers oogsten eer in van hunnen arbeid. Men moge aan dit werk den titel van tafereelen willen betwisten, het is eene geschiedenis, die diep in het wezen der gebeurtenissen en in 't innerlijk leven der personen dringt, welke op het tooneel dier tijden gehandeld hebben. De typographische uitvoering laat niets te wenschen over. Het plaatwerk is
| |
| |
loffelijk. De Uitgever verdient alle aanmoediging bij deze onderneming, welke onze litteratuur met een voortreffelijk werk verrijkt.
j.h.s.
|
|