| |
Geschiedenis der Roomsche Kerk. Eerste Deel, 3e Aflevering, bl. 97-144. Te Dordrecht, bij H.R. van Elk. 1853. In roijaal 8vo., met platen; per Aflev. bij inteekening f :-65.
Deze Derde Aflevering, niet minder, ja, wij zouden zeggen nog rijker en gewigtiger van inhoud dan de beide vorige, geeft ons het vervolg van het Tweede Boek, Hoofdstuk IV: het monnikendom; Hoofdstuk V: de aanroeping en vereering van heiligen en hunne overblijfsels enz.; en Hoofdstuk VI, zoo ver het hier geleverd wordt: de treffende overeenkomst tusschen de Heidensche en Pauselijke plegtigheden.
Het IVe Hoofdstuk, welks aanvang nog tot de Tweede Aflevering behoort, doet ons Egypte als het vaderland van het monnikenwezen, en tevens de overeenkomst kennen tusschen de Indiaansche en Christelijke asceten, wier beider leerstelling was: ‘de volkomenheid der menschelijke natuur bestaat in eene vernietiging der hartstogten en van elke neiging, die de natuur òf in het ligchaam òf in den geest van den mensch heeft ingeplant’; welke stelling de bron werd van al de zelfkwellingen en dwaasheden van het monnikendom. De voornaamste voorgangers van deze geestdrijvers waren: paulus de Heremiet, die meer dan negentig jaren in de woestijn een
| |
| |
leven leidde dat meer den wilde dieren dan een mensch waardig was; antonius, de eigenlijke stichter van het monnikenwezen, door hem op een geregelden voet gebragt; en hilarius, die zich door de strengste boetedoening, waarin hij achten-veertig jaren leefde, bekend maakte. Door hun voorbeeld uitgelokt, bevolkten scharen van dweepers en ontelbare monniken-orden de wildernissen van Egypte, Ethiopië, Lybië en Syrië. Uit het Oosten verspreidde zich deze besmetting naar het Westen, vooral door toedoen van martin van Tours, wiens begrafenis reeds door bij de 2000 monniken zijner orde werd bijgewoond. Als een voorbeeld van de ijdele en naar die van een krankzinnige gelijkende verrigtingen dier zelfpijnigers wordt bijgebragt de beruchte simeon Stylites, die zes-en-dertig jaren op eene zuil gestaan en zijn geheele leven op vijf pilaren heeft doorgebragt, waar hij den tijd sleet met gepeins en gebed, met het uitdeelen van zijnen zegen over het uit alle hemelstreken naar hem toestroomende volk, en met de dagelijksche oefening om zich zoo diep te buigen, dat zijn voorhoofd aan de teenen kwam. Hoe zijn hart daaronder gesteld werd ondervond zijne moeder, wie hij den toegang tot zich weigerde, hetgeen zij zich zóó aantrok, dat zij den derden dag na hare komst stierf. Om al deze voorbeeldige deugden en bewonderenswaardige handelingen is simeon door de Roomsche Kerk heilig verklaard. - Tot op het einde der vijfde eeuw leefden de monniken in afgezonderde verblijven, en werden als leeken beschouwd. Nu echter zagen zij zich door de vrome milddadigheid in staat gesteld tot het stichten van ruime en gemakkelijke gebouwen, die vooral in de nabijheid van groote steden werden opgerigt, waar zij in gemeenschap en onder één
Opperhoofd leefden. Deze, (naar een Syrisch woord dat ‘vader’ beteekent) ‘Abt’ genoemd, geraakte spoedig in twist met den Bisschop, in wiens kerspel de Abdij gelegen was, en aan wiens geestelijk opzigt de Abt en de monniken onderworpen waren. Om daarvan ontslagen te worden, droegen zij hunne gestichten aan de bescherming van den Paus op, die dit gretig aannam, als noodzakelijk tot vermeerdering van zijnen invloed moetende strekken, dewijl hij in die monniken voor de hun verleende bescherming ijverige voorstanders van zijn gezag vond. Doch die vrijstelling der monniken-orden van het Bisschoppelijk regtsgebied werd de vruchtbare moeder van het bederf, dat haar van nu af aantastte.
| |
| |
In het Vijfde Hoofdstuk wordt, als vervolg der Roomsche dwalingen, gesproken: van de aanroeping en vereering der heiligen en hunne reliquiën. Te regt leidt dowling die af van den eerbied waarmede men de martelaren beschouwde, en van de gebeden op hunne begraafplaatsen uitgestort. Weldra werd aan die gebeden eene bijzondere heiligheid en kracht toegekend. Men bouwde over hunne graven kerken, en waar dit niet kon geschieden, werd eenig overblijfsel van een heilige in de prachtige gebouwen besloten, die ter hunner eere waren gesticht. Hoe die nederlegging der reliquiën in den altaar der Roomsche kerken, ten einde ze daardoor behoorlijk te wijden, tot op den huidigen dag wordt onderhouden, en met welke eeremoniën dit geschiedt, wordt verder aangetoond. Bovendien begon men omtrent de vierde en vijfde eeuw in Egypte, volgens het gebruik van dat land, de ligehamen der martelaren te balsemen, en in de kerken, vooral onder de altaren te plaatsen, hetgeen, door het denkbeeld hunner tegenwoordigheid aan hunne stoffelijke overblijfselen te verbinden, en met het geloof aan de kracht hunner tusschenkomst in den staat van verheerlijking, de aanroeping en aanbidding der heiligen krachtig bevorderde. - Dat evenwel in de vierde eeuw niet alleen de vereering, maar ook het gebruik van beelden in de kerken veroordeeld werd, wordt uit den ijver van epifanius in het verscheuren van eene schilderij, door hem in eene kerk gevonden, besloten. - Maar de zucht naar het omhelzen van nieuwe gevoelens; het verlangen om de Heidensche gebruiken met de Christelijke Godsdienst te vereenigen; en de geneigdheid naar eene eeredienst vol pracht en glans deden het bijgeloof toenemen. Bedevaarten naar Palestina en de begraafplaatsen der martelaren; stof en aarde uit Judea en andere oorden van eene vermeende heiligheid medegebragt als krachtige behoedmiddelen tegen het geweld der booze
geesten; openbare omgangen (processiën); het toekennen van zekere kracht en heiligheid aan de kerkgebouwen, aan door bepaalde gebeden gewijd water, en aan de afbeeldingen van heilige mannen, waren hiervan het gevolg. Voor tallooze bedriegerijen en misslagen werd daardoor de deur opengesteld, waarvan de gewaande reliquiën, de valsche mirakelen, en de nooit bestaan hebbende heiligen ten bewijze worden bijgebragt. Kluchtig zijn, wat de laatsten
| |
| |
aangaat, de voorbeelden: van s. oracte, de verbasterde naam van den berg Soracte; van de heidensche julia euodia in eene martelares en sanctin gemetamorphoseerd (ook virgilius wordt in het Napelsche als zulk een heilige beschouwd; men wijst zelfs de kapel aan waar hij de mis hoorde); van den Spaanschen St. viar, ontstaan uit een brokstuk van een Romeinsch opschrift, ter nagedachtenis van iemand die praefectus viarum, d.i. ‘opzigter der wegen’ geweest was; en van den Engelschen heilige amfibolus, door het kwalijk verstaan van dat woord, ‘eene ruwe harige pij’ beteekenende, die albanus droeg, toen hij de doodstraf onderging. Op gelijke wijze wordt de legende van de heilige veronica verklaard, aan wie christus zijne afbeelding zou geschonken hebben in den zakdoek Hem bij het voltrekken van zijn doodvonnis geleend om zijn gelaat af te droogen, als ontsproten uit de verkeerde opvatting en verwarring van de Latijnsche woorden vera icon, d.i. ‘de ware afbeelding’; de vermoedelijke naam die oorspronkelijk aan den zakdoek-zelf door de eerste smeders van het bedrog geschonken werd. Tot het smeden van zulke bedriegerijen deed veel de valsche stelregel: ‘dat liegen en bedriegen deugd is, wanneer men daardoor de belangen der Kerk kon bevorderen’. Hoe hoog het bijgeloof reeds in de zesde eeuw geklommen was, verneemt men uit den hier medegedeelden brief van een man wien het overigens aan geene goede hoedanigheden ontbrak, gregorius den Groote, aan de Keizerin konstantina geschreven. Door denzelfden Paus werd, om de Avondmaalsviering indrukwekkender te maken, de regel
der mis (canon missae) ingevoerd; en ook de leer van het zoogenaamde vagevuur, door augustinus eerst opgeworpen, vond in hem een voorstander.
In het Zesde Hoofdstuk wordt op de treffende overeenkomst die tusschen de Heidensche en Pauselijke plegtigheden bestaat, gewezen, en aangetoond dat de laatsten aan de eersten ontleend zijn. Oorspronkelijk geschiedde zulks om der menigte te gemoet te komen, en de lasteringen der Joodsche en Heidensche Priesters, die de Christenen verweten dat zij geene tempelen, altaren, offeranden, of Priesters hadden, tegen te gaan. Maar weldra ging men verder. De Christelijke eeredienst werd in de Heidensche verkeerd. Blinkende kleederen, mijters, kroonen, waskaarsen, bisschopsstaven, omgangen,
| |
| |
offeranden, beelden, gouden en zilveren vaten en meer andere opschik van gelijken aard werden niet minder in de Christenkerken dan in de Heidensche tempels gezien; terwijl bonifacius III die gebruiken voor de geheele Kerk wettigde en voorschreef. - Uit Dr. middleton, die Rome niet als Godgeleerde, maar ter voldoening van zijnen smaak in de klassieke Letterkunde bezocht, doch zich door de genoemde overeenkomst getroffen gevoelde, wordt zij aangewezen: in het bidden met het aangezigt naar het Oosten gekeerd, dat, uit het gebruik der Oostersche volken vóór de komst van christus afkomstig, nog niet opgehouden heeft; in het ontsteken van wierook; het wijwater; het branden van waskaarsen op vollen dag; en het doen van geloften en offeranden. Hoe een en ander in Heidensche tempels in zwang was, ziet men uit de aangehaalde plaatsen van virgilius en ovidius. - Maar verder dan de Heidensche Priesters gaat de Roomsche Kerk in de bijgeloovige en bespottelijke besprenkeling en wijding van paarden, muilezels, enz. op het feest van St. antonius, jaarlijks op den 17den Januarij.
Ons verslag moge eenigzins doen kennen welk een rijkdom van gewigtige zaken ook hier geleverd wordt. - Wij hebben echter eene aanmerking, die ook van de beide vorige Afleveringen geldt. Het komt ons namelijk voor, dat het werk niet geheel aan den titel: ‘Geschiedenis der Roomsche Kerk’, beantwoordt, maar meer de misbruiken en verkeerdheden dier Kerk voorstelt. De Schrijver heeft, onzes inziens, niet genoeg doen uitkomen, dat vele van de door hem te regt gewraakte dwalingen en bijgeloovigheden in haren oorsprong minder afkeuringwaardig, soms, op zich-zelve beschouwd, eerbiedwaardig kunnen heeten. Omtrent de gedachtenisviering der martelaren en de aanroeping der heiligen doet hij zulks opmerken, maar hij had het ook van andere afdwalingen, b.v. van het monnikendom, kunnen opgeven. Dat de vervolgingen, vooral onder decius, velen in de woestijn eene schuilplaats deden zoeken; dat anderen, afkeerig van het verderf dat in de wereld heerschte, zich derwaarts begaven om in de eenzaamheid God te dienen, was, ofschoon uit minder verlichte begrippen voortgekomen, en naderhand grootelijks ontaard, nog niet te veroordeelen. Insgelijks hebben de monniken der Christenwereld veel kwaads, maar ook veel goeds aan- | |
| |
gebragt: in de bebouwing van woeste streken; de bekcering van Heidensche volken; en het bewaren der schatten van kunst en wetenschap. Misschien had hetzelfde op eene andere en betere wijze kunnen gedaan worden; maar dit geeft ons geene vrijheid om het goede dat een martinus, benedictus, en later willebrord, bonifacius, ansgarius, uit overtuiging en naar het licht hun geschonken, verrigtten, voorbij te zien. Zoo gelooven wij ook dat men in het vinden van overeenkomsten tusschen de Heidensche en de Roomsche eeredienst te ver gaan kan; want immers ook het vieren van feestdagen, bidden, danken, lofzingen, en uitspreken van den zegen was onder de Heidenen in gebruik. Wel
hebben wij daarvoor het gezag van jezus en zijne Apostelen; maar hieruit volgt tevens, dat eenige Kerkelijke plegtigheid nog niet verwerpelijk is omdat in het Heidendom hetzelfde of iets dergelijks plaats greep, maar wel wanneer zij blijkt met den geest en inhoud van het Evangelie in strijd te zijn. Van de laatste soort blijft er waarlijk genoeg over. Laat ons voortgaan tegen de grove dolingen en verkeerdheden van Rome te protesteren, maar ons tevens wachten hen die het met de zaak van christus wèl meenden, te betrekken in de schuld door heersch- en baatzucht van hunne goede bedoelingen gemaakt. - Gelijk de twee vorige Afleveringen zoo is ook deze versierd met eene keurig uitgewerkte plaat, de aanbidding op de graven der martelaren voorstellende.
g.v.
|
|