bij de Evang. Luth. Gemeente te Kampen. Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1853. In post 8vo. 65 bl. f :-60.
De Schrijver had over den ‘verloren Zoon’ vier Preken uitgesproken, die meer dan gewone goedkeuring vonden. Men wenschte ze te lezen. Benit wees het aanzoek daartoe van de hand; maar gaf gehoor aan den wensch om de gelijkenis voor jonge lieden te bearbeiden. In dit licht moet men zien wat hij geeft. Zoekt men er de Oostersche parabel in, dan doet men vergeefsche moeite. De Schrijver heeft de aanleiding en 't doel er van laten varen; want als die in 't oog waren gehouden, hadde hij doen zien: hoe jezus in den omzwervenden zoon het beeld van den Heiden, in den t'huis geblevenen dat van den zich heilig achtenden Farizeër, en in den vader de algemeenheid van Gods liefde voorstelt. Maar hij heeft het verhaal gemoderniseerd, en als zoodanig is het verwaterd.
In de Inleiding handelt de S. vlugtig over de gelijkenissen in het algemeen. De gelijkenis van den verloren zoon scheidt hij in drie deelen. Eerst: de zondaar; eene stem der ernstigste waarschuwing. Vervolgens: de boeteling; eene stem der mildste vertroosting. Dán: de baatzuchtige, die zich op eigen deugd beroemt; eene stem der strengste vermaning. En, eindelijk: al wat de mensch tot zaligheid behoeft te weten, kan hij in deze gelijkenis vinden (??). Het doel der parabel voorbijziende heeft de S. deze stelling opgeworpen; waaraan de Heer-zelf niet heeft gedacht; of zijn lijden en sterven is niet anders dan wat het Naturalisme der vorige eeuw er in zien wilde, en wij kunnen niet denken dat de Schrijver dit Naturalisme met het Evangelische Christendom wil vereenzelvigen. Evenwel erkennen wij gaarne dat het boekje onderhoudend en aangenaam geschreven is. Als zoodanig verdient het wel door de jeugd gelezen te worden. Het bevat ook menige zeer nuttige en doeltreffende aanmerking.