| |
Zes Jaren in Suriname. Schetsen en Tafereelen uit het Maatschappelijke en Militaire leven in deze Kolonie, door A. Kappler, vroeger in Nederlandsche dienst. Eerste en Tweede Stuk. Te Utrecht, bij W.F. Dannenfelser. 1854. In gr. 8vo. IV en 128 bl. f 1-30.
Reisverhalen vinden altijd lezers, vooral wanneer de lotgevallen en ontmoetingen des reizigers op eene boeijende wijze worden medegedeeld. Blijkt bovendien dat de Schrijver door waarheidsliefde is bezield geweest, en dat zijn verhaal de kennis van landen en volken vermeerdert, dan wordt het ook door hen ter hand genomen die meer dan enkel verpozing zoeken van dorre werkzaamheden of van inspanning des geestes. De Schetsen en Tafereelen die wij nu aankondigen, betreffen het maatschappelijke en militaire leven in de Kolonie Suriname, en zijn daarom alreeds van groote belangstelling verzekerd. Er wordt toch tegenwoordig zoo veel gesproken over de slaven-émancipatie in onze West-Indische Koloniën, dat een werk waarin men bijzonderheden verwacht over de behandeling en de levenswijze der slaven, reeds van zelf de aandacht wekt. In die verwachting wordt men hier niet te leur gesteld. Bovendien behoort de Schrijver geenszins tot de gewone reizigers: als soldaat brengt hij den lezer op een tooneel waarvan de nieuwheid een frisch leven aan de verhaalde lotgevallen bijzet.
Kappler is als soldaat in Nederlandsche dienst naar Suriname
| |
| |
gegaan, in de Kolonie heeft hij ruim twee jaren als zoodanig gediend, en in de eerste twee Afleveringen van het werk deelt hij zijne ontmoetingen als soldaat mede. Wij worden dus in staat gesteld, blikken in het militaire leven in onze Koloniën te werpen, en zij kunnen niet geacht worden verblijdend te zijn. - Naar waarheid zegt hij in de Voorrede: ‘Er bestaan onderscheidene reisbeschrijvingen over Suriname, doch geen der Schrijvers, stedman misschien uitgezonderd, heeft zich in toestanden bevonden zoo als ik; - is gelijk ik aan de hitte der keerkringsgewesten en hunne stortregens blootgesteld geweest; - heeft de plaag der moskieten ondervonden, lange nachten doorwaakt, of mede aangezeten aan den nederigen soldatendisch; - daarom hebben zij, bij het bekoorlijke dat de Natuur tusschen de keerkringen oplevert, de schaduwzijde over het hoofd gezien, of althans haar niet uit ondervinding beschreven.’
Hieruit kan men reeds nagaan, dat de Schrijver, uit zijne eigene ondervinding puttende, aanleiding zal vinden om te verhalen wat wij elders te vergeefs zoeken. Hij behoeft niet te vreezen dat men hem van laster zal beschuldigen, want hij verhaalt wat hij gezien en ondervonden heeft, en zou des noods kunnen zeggen: op dien dag en op dat uur, in 't bijzijn van dien of dien, is dat en dat gebeurd. - Als aanschouwelijk schetst hij hoe de ondeugd van dronkenschap, die in ons Vaderland in alle maatschappelijke betrekkingen veel onheils aanrigt, en zelfs misdaden doet plegen, ook bij den krijgsmans-stand diep is geworteld, en de discipline meer dan bemoeijelijkt. De ‘Zes jaren in Suriname’ lezende, leert men inzien hoe het misbruik van sterken drank de kosten van aanwerving en verpleging van den militair op eene onbegrijpelijke wijze verhoogt, en tot een cijfer doet klimmen waarvan men zich oppervlakkig geen denkbeeld kan vormen. Men leert inzien dat wanneer, in plaats van misbruik, onthouding van sterken drank bij de troepen bestond, eene minder talrijke bezetting dan de tegenwoordige in de Kolonie veel méér zou kunnen uitrigten. Men verwondert zich na dat alles inderdaad, hoe de Nederlandsche krijgsmagt in de Koloniën nog zoo veel groots verrigt, zoo vele vermoeijenissen doorstaat, als waarvan ons de berigten en dag-orders de bewijzen leveren. - Intusschen is het ook onbegrijpelijk, dat de Officieren, van den
| |
| |
Generaal af tot den Luitenant toe, niet met strengheid de bestaande disciplinaire reglementen omtrent de dronkenschap toepassen, of meer afdoende reglementen daarstellen en in toepassing brengen. Zou het dan onmogelijk wezen bij de krijgsmagt het gebruik van sterken drank geheel te weren!
Ieder die wèl denkt zal met smart vernemen wat hier over het misbruik van sterken drank te lezen is. Op bl. 8 spreekt k. van de als onbruikbaar uit de Koloniën terugkeerende militairen. ‘Dikwijls vol ligchaamsgebreken, en door het onmatig gebruik van brandewijn in hunne geestvermogens zoodanig verzwakt, dat van hen in 't geheel niets goeds meer te verwachten is, verbeiden deze lieden hun ontslag, hun pensioen of gratificatiën, waarmede zij zich in goedkoope plaatsen van Holland (Nederland) bij boeren in de kost besteden, maar zelden eenen hoogen ouderdom bereiken; daar klimaat en levenswijze niet gunstig zijn voor hun gebrekkelijk en verzwakt ligchaamsgestel. Gedurende mijn verblijf te Harderwijk kwamen er eenige transporten uit de Oost aan. De meesten hadden hunne bezittingen reeds in de eerste haven de beste verkocht, en beefden bij den minsten guren wind als een juffersschoothondje.’
Te Harderwijk was k. het leven spoedig moede, en verzocht hij om bij die manschappen te worden ingedeeld welke naar Suriname bestemd werden. Bij het vertrek van Harderwijk was de matigheid geenszins de godin dier manschappen. ‘Dat velen van ons detachement beschonken waren, is na te gaan. Ook bragten sommigen, ofschoon er te voren streng gevisiteerd was, nog brandewijn aan boord, zoodat er den geheelen dag twist en vechtpartijen voorvielen en aan eenige rust niet te denken was.’ - Aan boord en op reis, toen er geen sterke drank was, hadden er ook geene buitensporigheden of straf-oefeningen plaats; de militairen vermaakten zich toen rustig met het lotto- en andere spelen.
Met leedwezen verneemt men hoe weinig de soldaat te Paramaribo geacht wordt. Wij hopen dat het tafereel wat sterk gekleurd, en, in allen gevalle, tegenwoordig niet meer van toepassing moge wezen. Op bl. 33 zegt k.: ‘Verreweg de grootste helft van het corps is, helaas! aan deze ondeugd (dronkenschap) verslaafd, en daar de prijs van den jenever te hoog is, dan dat de soldaat zoo veel hij er van wenscht te
| |
| |
gebruiken, kan bekostigen, wordt die door den goedkooperen suikerbrandewijn, hier dram geheeten, vervangen. Het is opmerkelijk tot welk eene hoogte enkelen het in 't drinken gebragt hebben. Dit is de reden waarom de soldaat bij alle inwoners der Kolonie in een kwaad daglicht staat, en, ondanks zijne blanke kleur, zelfs door de Negers niet geacht wordt.’
Een ander tegenwoordig veel besproken onderwerp is de slavernij. - Aan de eene zijde begrensd door de Britsche Keloniën, waar de slaven-eigenaars ruime schadevergoeding hebben genoten, en aan de andere zijde door de Fransche Kolonie Cayenne, waar de omwenteling van 1848 de slavenhouders op de meest willekeurige wijze van hun eigendom heeft beroofd, bevindt zich Suriname, wat de émancipatie-questie aangaat, in een allermoeijelijksten toestand. De slaven loopen weg, en zoeken eenerzijds over de Marowyne te komen, en anderzijds over de Corantyne, waar zij door Engelschen of Franschen niet teruggegeven worden. Dat het onder zulke omstandigheden hoogst moeijelijk is zijne slaven te bewaren, gevoelt ieder gemakkelijk. Uit dien hoofde is het niet waarschijnlijk, dat zwart gekleurde schilderingen van mishandeling, welke den slaven in Suriname wordt aangedaan, waarheid behelzen. Immers, ieder die de Kolonie kent, weet, dat den plantaadje-Negers het wegloopen te beletten, schier niet mogelijk is. En daaraan zou men zich toch, bij mishandeling der slaven, nu veel meer dan vroeger blootstellen. Om dat te begrijpen behoeft men nog geen vriend van de slavernij te wezen; en, onzes inziens, zijn het de plantaadje-eigenaars-zelven die de ómancipatie der slaven op het vurigst wenschen; mits zij voor het gemis van dien eigendom behoorlijk schadeloos gesteld worden, zoo als in de Engelsche West-Indiën is geschied. Dan toch zullen ze verlost zijn van den angst voor het wegloopen der Negers, waarin zij nu onophoudelijk verkeeren. - Doch laten wij den Schrijver hooren, die, als geheel onpartijdig in de quaestie, deswege in zijne Voorrede het volgende zegt. ‘Het gevoelen aangaande de slavernij, waaronder de arme zwarten zuchten, had eene
nog onaangenamer werking op de verbeeldingskracht, die zoo dikwerf het ware en waarschijnlijke verwerpt, en zich daarentegen aan het fabelachtige en ongeloofelijke hecht. Dit werd somtijds nog vermeerderd met de
| |
| |
overdreven berigten van Roomsch-Katholieke en Protestantsche Zendelingen, die, in het belang hunner Congregatiën en Missiën, de toestanden schilderden of hunne daden opsmukten, om aan vrome zielen afgrijzen in te boezemen, hun medelijden op te wekken en tot milde bijdragen te bewegen.’ - Op bl. 51 en volg. geeft kappler eene beschrijving van de plantaadje-slaven en van den toestand waarin zij verkeeren, op eene onopgesmukte en eenvoudige wijze, die ons voor de waarheid zijner berigten borg is. Hij begroot het getal slaven op de plantaadjen aanwezig op ruim 40,000 koppen, terwijl de blanken, die de plantaadjen bewonen, te naauwernood op 1000 kunnen berekend worden. Zoo dáár als elders leze men in de beide Afleveringen wat van den toestand der plantaadje-slaven wordt medegedeeld, en men zal zich overtuigen dat er in Suriname weinig stoffe is voor tafereelen als in ‘Uncle Tom’.
Van zijne levenswijze op een der wachtposten van het cordon geeft k. zijnen lezers een belangrijk verhaal. ‘Sints ik alleen was (namelijk als blank soldaat; een Neger-soldaat was bij hem), kookte ik mijn eigen pot; mijn ontbijt bestond uit boschthee (bladen van zekere heliotrope) of uit Cumu, waarbij geroosterde bananen of brood met visch, in heete asch gebraden, gegeten werd; des middags kookte ik den algemeenen kost, bananen, hetzij geheel, met spek, of in stukken gesneden en in water tot eene brei gekookt, met vleesch of visch. Mijn avond-maaltijd bestond uit hetgeen er 's middags was overgeschoten. Zoodanig was mijne keuken-ceel enz. Ofschoon soldaat, genoot ik eene onbeperkte vrijheid; nooit joeg mij de winkelbel (k. was vroeger winkelbediende geweest), die ik zoo dikwijls verwenscht had, van mijnen soberen maaltijd op.’
Op een togt naar een afgelegen post had hij, behalve geweer, sabel, en ransel met kleedingstukken, ook nog ongeveer 30 pond leeftogt te dragen. Toch ging het, in weerwil van velerlei moeijelijkheden van den weg, welgemoed voorwaarts. ‘Dikwijls’ (zegt hij, bl. 15) ‘noodzaakten verbazend groote, omvergevallen boomen ons eenen omweg te maken of er over heen te klauteren. Over diepe, snel stroomende kreken lagen somtijds alleen staken, ter dikte van eenen arm, waar men, op de wijze der koorddansers, balancerende moest overgaan. Wij vonden twee groote schildpadden, die wij voor onzen
| |
| |
avondmaaltijd meênamen. 's Avonds ten vijf ure bereikten wij eenige uit palmbladen zamengestelde hutten, die door vroegere patrouilles tot nachtverblijf waren opgeslagen. Hier hielden wij halt om te overnachten. Weldra brandde er een vrolijk vuur; de schildpadden werden geslagt; bananen, welke de guides medegenomen hadden, gekookt, en in de schaal eener schildpad tot tom-tom (pudding van bananen) gestampt. Dit was een heerlijke maaltijd.’
Men ziet het hoe kappler op eene aangename en onderhoudende wijze verhaalt, en hoe de lezer in zijn werk met den toestand van Suriname en deszelfs bewoners, zoo blanken als kleurlingen, kan bekend worden. De ‘Schetsen en Tafereelen’ zullen ongetwijfeld vele lezers vinden. - Alvorens van de twee Afleveringen afscheid te nemen, zullen wij nog eenige regels omtrent de pligten van den plantaadje-Directeur afschrijven (bl. 45). ‘De behandeling der Negers vereischt, vooral in den tegenwoordigen tijd, zeer veel omzigtigheid en koelbloedigheid, zoo wel als ondervinding, en eene, al is het slechts oppervlakkige kennis der geneeskunde, om hunne zoogenoemde ziekten, die zij somtijds voorwenden, om vrij van het werken te zijn, van hunne wezenlijke ziekten en gebreken te kunnen onderscheiden. Hunne menigvuldige bedriegerijen, hnn bijgeloof, en hunne fetichen kunnen niet altijd op zulk eene wijze gestraft worden als zij wel verdienen. Kortom, er behoort veel toe om hen tot voordeel van hunnen eigenaar zoodanig te behandelen, dat er onder hen vrees heersche, die hier toch alleen den grond der gehoorzaamheid uitmaakt, en hunne fouten evenwel met toegeeflijkheid te straffen.’
Wij hopen dat de verdere Afleveringen van dit met zorg gedrukte boekwerk spoedig volgen zullen. |
|