Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNederland en Venetië, door Mr. J.C. De Jonge, Staatsraad, Archivarius van het Rijk. Te 's Gravenhage, bij de Gebroeders van Cleef. 1852. In gr. 8vo. XIII en 483 bl. f 4-80.De laatste arbeid van een' man, die zich door meer dan één verdienstelijk en uitvoerig werk een' wèlverdienden naam op het gebied der Nederlandsche letteren en geschiedenis verworven heeft; een arbeid, die daardoor gewis met te meer erkentenis en welgevallen ontvangen, met te meer liefde gelezen en gebruikt zal worden. Waer is paer van vernuft en van kraften zoo kloeck,
Als de Leeuw met het swaert en de Leeuw met het boeck?
| |
[pagina 17]
| |
Zoo riep de werkzame Schrijver met den bekenden Muider Drost uit, toen hij daru's Histoire de Vénise las en zijne gedachten daarbij als van zelf naar dat andere Gemeenebest getrokken voelde, dat met dat van Venetië zooveel gelijks had, en wel te regt er in hooft's rijmen aan gepaard werd; al was de bloei van het eerste reeds aan het dalen, toen het andere eerst zijn vollen groei en ontwikkeling te gemoet ging. Die gedachte aan beiden intusschen, door het lezen dier Histoire opgewekt, vestigde des Heeren de jonge's ‘aandacht op de betrekkingen, die er zoo in het staatkundige, als in handel, kunsten, wetenschappen, en letteren tusschen Nederland en Venetië bestaan hebben, en verlevendigde den lust, om opzettelijk te onderzoeken, welke die betrekkingen geweest waren, en in hoe verre zij verdienden nader bekend te worden. De groote voorraad van Venetiaansche Staatsstukken, de Brieven en Journalen der Nederlandsche Gezanten bij de Republiek van Venetië, en vele andere belangrijke bescheiden, in 's Rijks Archief voorhanden; de rijke schat van Handschriften en Boeken der Koninklijke Bibliotheek, en de hulpvaardigheid en inlichting van onderscheiden letterkundige vrienden stelden (hem) in staat, dat onderzoek te doen. De uitkomst daarvan beantwoordde aan (zijne) verwachting niet slechts, maar overtrof die’, en de vrucht van zijn onderzoek en arbeid was het boek, met welks aankondiging wij ons thans bezig houden. ‘Naar den aard van het onderwerp’ - het zijn des Schrijvers woorden - ‘is het in drie Hoofdstukken verdeeld. In het eerste worden beschreven de staatsbetrekkingen, in het tweede de handelsbetrekkingen, en in het derde de kunst-, wetenschappelijke, en letterkundige betrekkingen.’ Belangrijk is het wat de eerste betreft bovenal, de aanleiding en omstandigheden na te gaan, waaronder zij het eerst werden aangeknoopt. Zij hadden vooral in datgene haren oorsprong, waarop vooreerst nog geheel de aandacht en inspanning van den jonggeboren, aan Spanje's heerschappij ontrukten Staat gevest moest zijn - den weêrstand tegen datzelfde Spanje, welks magt ook Venetië te bestrijden of althans te vreezen had. En zoo als Venetië tot Spanje stond, stond Nederland tot den Paus; gelijk, omgekeerd, Venetië tot den Paus, als Nederland, wat den dadelijken voet van vijandigheid betrof, tot Spanje. Spanje bestreed het, gelijk het den Paus moest vreezen; den | |
[pagina 18]
| |
Paus, die met Venetië in strijd was, dat van zijne zijde Spanje vreezen moest. Die Paus - paulus V - had, door eenige maatregelen van de Venetiaansche Regering, die op kerkelijk gebied terugwerkten, verstoord, haar Senaat in den ban gedaan en het Gemeenebest-zelf onder Interdict gesteld. De Senaat echter, door den beroemden Broeder paolo sarpi opgezet, had zich schrap gezet, de openbaarmaking der Pauselijke bullen verboden, en tevens bepaald, dat alle geestelijken, die zich naar dat Interdict zouden willen gedragen, ter stad zouden uitgewezen worden. De Jezuïten waren daarop de eenigsten, die zich, hoewel slechts gedeeltelijk, aan het Pauselijke vonnis stoorden; het gevolg was, dat zij uitgewezen en voor altijd gebannen werden; ook duurde het vijftig jaar eer zij terugkeerden. Paolo sarpi was een Protestant in den monnikspij, gelijk bossuet hem te regt genoemd heeft; hij ging, in zijne vrome wenschen, blijkbaar op niets meer of minder uit, dan de hervorming van Venetië; en de omstandigheden en zijne eigene weinig krachtige optreding, daar hij die hervorming in 't geheel slechts onder het mom van Katholicisme ter sluiks kon binnenbrengen, maakten, dat het bij die vrome wenschen in Venetië steeds gebleven is. Vandaar dat hij-zelf in die omstandigheden dan ook ten vurigste eene verandering en dus wel een hevigen oorlog wenschte, van welken-alleen hij eene omkeering scheen te durven hopen. De bemiddelende rol, die de Fransche Koning, de beroemde Vierde hendrik, speelde, verijdelde zijne wenschen en was de hoofdaanleiding dat het tot geen oorlog kwam. Dat er, behalve sarpi, velen in Venetië tot het Protestantisme overhelden, is bekend; al schijnt het door den Schrijver opgegeven getal wat overdreven.Ga naar voetnoot(*) Hoe 't zij, in die Protestantschgezindheid van velen en meer nog voorzeker in de verhouding tot den Paus en Spanje, was er aanleiding te over voor Nederland en Venetië om de handen | |
[pagina 19]
| |
tot een verbond ineen te slaan. Naar het schijnt was het de Hugenoot duplessis-mornay, die het eerst een gezantschapsverkeer tusschen beide Staten te weeg wist te brengen. Zoo vermoedt de Heer de jonge te regt, uit een stuk dat hem trouwens eerst na het afwerken van zijn boek in handen kwam, en waarvan hij genen voor den schrijver houdt.Ga naar voetnoot(*) De zaak toch wordt door mornay's Correspondance bevestigd. Den 20sten Mei 1610 schrijft hij aan van der mijle, den eersten Nederlandschen Gezant in Venetië: ‘Ik heb God uit al mijn hart gedankt voor het genoegen dat gij geput hebt uit uwe zending naar Venetië. Ook had ik mij wel gewacht die voor te slaan, zoo ik die zaak niet helder had ingezien.’Ga naar voetnoot(†) Te vergeefs hadden de Pauselijke Nuntius en de Spaansche Gezant te Venetië de verbindtenis met het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden zoeken te voorkomen; de eerste had zelfs beloofd, dat men de tienden der geestelijke goederen, op het gebied der Republiek, twaalf jaren lang zou laten vallen, zoo men den Gezant van zulk een ketterschen Staat niet ontvangen wilde.Ga naar voetnoot(§) Het mogt echter niet baten. Van der mijle kwam, en werd met eene plegtigheid ontvangen, als slechts Koninklijke Gezanten plagt te gebeuren. Weldra werd nu ook van Venetiaansche zijde een Gezant naar den Haag gezonden, in den persoon van tomaso contareni, en de lezers, | |
[pagina 20]
| |
die bij den Heer de jonge het verhaal vinden kunnen van de plegtige ontvangst der Nederlandsche Gezanten in Venetië, mogen hier, naar het berigt dat nog in Weenen voorhanden is, en onlangs door een Duitscher, den Heer wurm van Hamburg, is medegedeeld, een en ander lezen, dat de Venetiaan aan zijne Regering berigtte.Ga naar voetnoot(*) ‘De Vereenigde Gewesten’ - zoo zegt hij - ‘brengen onder de dingen, die voor ons en hen gelijk zijn, den regeringsvorm bij, en de zee, die hunne kusten, als de onzen, bespoelt. Zij hebben, naar hun zeggen, hunne vrijheid sedert 1700 jaar met de wapenen gehandhaafd, en leggen inderdaad een groot verlangen naar eene verbindtenis met ons aan den dag. Zij hebben het verstaan, om hunne handelszaken te vestigen en steeds op kosten van anderen uit te breiden. Ik geloof dus, dat het best zal zijn, hun voorslag wèl te overwegen; want zoo het hun niet naar wensch ginge, waren zij in staat hun voornemen langs anderen weg door te zetten, tot een niet gering nadeel onzer Republiek.’ Met groote achting spreekt contareni vervolgens van de kracht en dapperheid der Nederlanders. Hij heeft een prachtigen wapenschouw bijgewoond. ‘Het geheele volk’ - zegt hij - ‘mint den oorlog zeer, en is in waarheid zoo geoefend, dat ieder hunner gemeene krijgers bij ons een voortreffelijk hopman zijn zou. De wapenstilstand met Spanje - het twaalfjarig Bestand - is gesloten. Spanje is er in toegetreden, daar het de bewustheid had den Staten niet te kunnen schaden. De Aartshertog albert is afgemat en uitgeput. Eindelijk’ - zoo besluit hij - ‘men toont in Nederland niet slechts de beste gezindheid omtrent Venetië, maar verwacht er ook, dat in alle manieren de beste verstandhouding en vriendschap zal plaats grijpen; men heeft mij het bewijs gegeven, hoe zeer men een aanvallend en verdedigend verbond begeert. Wij moeten dus deze Staten als vrienden beschouwen en ons veel aan hunne vriendschap laten gelegen liggen, want zij hebben goede en degelijke strijdkrachten, vooral ook ter zee, en zij zouden ons bij tijd en wijle niet weinig van nut kunnen zijn.’ | |
[pagina 21]
| |
Het vervolg van de staatsbetrekkingen tusschen Nederland en Venetië beantwoordde echter niet aan den ijver, waarmede men van weêrszijden begonnen had, en de vruchten, die men er zich van had voorgespiegeld. In 1616, toen Venetië met Oostenrijk en de Uscoken in strijd was, wendde het zich tot Nederland om bijstand, en dit gaf Graaf johan ernst van Nassau verlof, met zijne 3000 aangeworven man voor Venetië te strijden; reeds in het volgende jaar echter bezweek deze voor de vermoeijenissen en de hitte van de hem ongewone luchtstreek. De nog vóór hare geboorte gesmoorde zamenzwering van 1618Ga naar voetnoot(*) gaf aanleiding, dat Nederland en Venetië den band nog naauwer toehaalden, die beide verbond, en baande den weg tot eene Alliantie, voor den tijd van vijftien jaren aangegaan; bij welke, o.a., in geval van oorlog, voor een van beide Gemeenebesten, eene ondersteuning van de andere van 50,000 's maands werd toegezegd.Ga naar voetnoot(†) Die Alliantie werd den 31sten December 1619 geteekend, en toen dus, twee jaren later, het twaalfjarig Bestand ten einde en de oorlog met Spanje weder begonnen was, had Nederland op de geldelijke ondersteuning van Venetië aanspraak. Reeds de eerste uitbetaling van Venetië echter liet 11 maanden lang op zich wachten; een eerste begin van verslapping, dat weldra van weêrszijden op gelijke wijs vervolgd werd. Men gewende zich namelijk allengs uitzonderingen te doen gelden, spitsvondige uitleggingen te berde te brengen, voorslagen en eischen te doen en af te slaan. Men leze bij den Heer de jonge-zelf de geschiedenis dier zoo spoedige verkoeling in geheel haren loop na.Ga naar voetnoot(§) Vier verschillende Venetiaansche Gezanten zag Den Haag binnen vier jaren in zijne straten; den een nam men het euvel af, dat hij Nederlanders bij de mis, in zijn huis gehouden, toeliet; een anderen nam zijn huiswaard deur en vensters weg, om hem tot betaling zijner huur te dwingen; hetgeen, als van zelf spreekt, aanleiding gaf tot ‘velerlei moeyelijkheden’, oneenigheden en twisten.Ga naar voetnoot(**) De verhouding tot Venetië was dan ook, bij den vrede van Munster zoo | |
[pagina 22]
| |
veranderd, dat, terwijl men in 1632 op het betalen der achterstallige gelden, ten bedrage van 40 ton gouds, aandrong, onder bedreiging anders met Spanje vrede te maken, men dien van Munster sloot, na zelfs Venetië's aangeboden bemiddeling uitdrukkelijk te hebben afgeslagen.Ga naar voetnoot(*) Het gevolg is bekend; de geheele stand van zaken veranderde zoodanig, dat wie vroeger vijanden waren, nu weldra vrienden en bondgenooten werden; met Spanje en Oostenrijk trad men in een verbond tegen Frankrijk, en later, onder willem III, sloot men zich zelfs aan Spanje en - den Paus aan. Toen daarop, twintig jaren later, in het jaar 1668, Venetië, Nederlands bijstand tegen de Turken verlangende, om vernieuwing van het vroegere verbond aanzocht, werd dit dezerzijds, ‘voornamelijk op grond, dat men daardoor den handel en de zeevaart der ingezetenen aan groote verliezen zou blootstellen’, afgeslagen. Men verklaarde: ‘onzijdig te willen blijven. En ten bewijze dat dit ernst was, weigerde men gelijktijdig aan de Verhevene Porte den bijstand in schepen, volk en krijgsbehoeften, door haar gevraagd.’ (de jonge, bladz. 261.) Slechts het in dienst treden van Nederlandsche koopvaarders en soldaten bij de Venetianen, om den Turk met hen te bestrijden, had men gedurende al de jaren van den voortdurenden strijd tegen Turkijë oogluikend toegelaten; slechts daarop ziet het, wanneer vondel zingt, hoe: ‘Hollants zeeleeuw handhaeft snedigh
Sint Markusleeuw en staet nooit ledigh.’
of: ‘De leeuw van Hollant, niet gezint,
Meer Kristensch bloet te storten,
Loopt met Sint Markusleeuw voor wint,
Den Turk zijn vleugels korten.’
| |
[pagina 23]
| |
De beide door Venetië met den Turk gesloten vredesverdragen, in 1699 en 1718, werden onder Nederlandsche bemiddeling gemaakt. Wat de handelsbetrekkingen tusschen de beide Gemeenebesten aangaat, een handelsverbond werd er nimmer tusschen hen gesloten. Venetië zocht steeds, tot eigen nadeel, zijn handel door beperkende maatregelen van uitsluiting te begunstigen. Daarbij konden de Venetianen ‘den bewoners dezer gewesten, nadat deze in het bezit der voortbrengselen van het Oosten gekomen waren, te weinig aanbieden om op een voordeeligen handel te kunnen rekenen, en in 't algemeen konden zij evenmin varen als markten tegen de Nederlanders, die in spoed en goedkoopheid alle zeevarende natiën overtroffen.’ (bladz. 305.) De Nederlandsche handel en scheepvaart met Venetië behield echter steeds leven, vooral door het in dienst treden bij Venetiaansche kooplieden; welker ladingen men dan naar Alexandrië en andere plaatsen bragt, om van daar koopwaren naar Venetië terug te voeren. (blad. 306.) Van den Munsterschen Vrede af ging dat leven echter allengs meer en meer kwijnen, en nam de handel en scheepvaart der onzen met en op Venetië van lieverlede af. Eindelijk bragt de Engelsche oorlog van 1780 en volgende jaren daaraan een gevoeligen slag toe. (bladz. 311.) In kunsten en wetenschappen komt bovenal de schilderkunst in aanmerking; zulke meesters in 't koloriet als de Venetiaansche school voortbragt, konden niet anders dan ten gunstigste op de Nederlandsche schilders werken. Ook de toonen boekdrukkunst gaven aanleiding tot veelvuldig verkeer. Het wetenschappelijk verkeer vervolgens, was vooral ten tijde van den bloei der Nederlandsche letteren levendig. Reeds ‘in de tweede helft der zeventiende (echter) en vooral in de achttiende eeuw namen (echter) de wetenschappelijke en letterkundige betrekkingen tot Venetië merkbaar af en hielden eindelijk geheel op.’ (bladz. 397.) v. |
|