Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 14]
| |
Paulus, door Adolphe Monod. Uit het Fransch. Te Arnhem, bij Is. An. Nijhoff en Zoon. 1853. In kl. 8vo. 200 bl. f 1-80.Indien wij niet overtuigd waren dat, hoe hoog onze lofspraak ook gestemd zij, toch de ervaring de beschrijving zou te boven gaan, wij zouden aarzelen te schrijven wat wij toch met volle overtuiging verklaren: in deze leerredenen is de uitstekende monod digter aan het ideaal genaderd dan iets anders dat ons bekend is op het gebied der Christelijke prediking. Wat in den Schrijver van ‘de Vrouw’ - ‘Wie heeft dorst’, en dergelijke geschriften, hoe meer men ze leest, des te meer bewondering wekt, datzelfde wordt ook hier gevonden. Eene mannelijke welsprekendheid, die zonder omwegen haar doel treft; eene innigheid en gloed van inhoud, die zich van zelve de heerlijkste vormen schept; eene overtuigingskracht, die wegsleept zonder één oogenblik te overrompelen; een heilige ernst, die boeit en sticht, nog afgezien van de waarheid der détails; boven alles, een innig geloof, dat in zijne woorden trilt en ons toeroept: het geldt hier uw' eeuwigen vrede! Bedriegen wij ons niet, dan zal den Christenleeraar monod later eene plaats worden toegekend onder de Kerkvaders der IXde eeuw. Daarom juichen wij elke poging toe, om hem ook bij ons bekend te maken, vooral wanneer die zoo goed slaagt als deze. De Vertaler heeft over het algemeen ‘naauwkeurigheid en juistheid aan een' ongedwongen stijl’ gepaard. Wel misten wij de eerste twee hoedanigheden, waar, pag. 1, la crise door den schok; pag. 5, la clef de voûte, met opoffering eener schoone vergelijking, door den sleutel; pag. 90, sa portée, in vrij verwarrende tegenspraak met de pag. 99 volgende uitlegging, door hare rigting vertaald worden; - wel zegt de Vertaler, met de woorden, pag. 89: ‘dat de praktijk hare waarde bijna van eene theorie ontleent’, en, pag. 101: ‘de taak van paulus voor die van saulus te verwisselen’, juist het tegendeel van de bedoeling des Schrijvers; - wel vonden wij met leedwezen de schoone woorden: convertir votre conversion, p. 121, door ‘uwe bekeering te veranderen’, en, p. 90: entrer dans sa pensée, door ‘indringen in zijne gedachte’ vertaald: - maar wij weten dat monod te vertalen eene hoogstmoeijelijke, het onnavolgbaar puntige | |
[pagina 15]
| |
van vele zijner gezegden juist over te brengen eene schier ondoenlijke taak is. Daarom echter hadden wij, hier en daar, waar volledige woordelijkheid ongeraden was, nog eenige meerdere vrijheid van vertaling gewenscht, (b.v. niet overal het Fransche jesus-christ door volle uitdrukking der twee namen te vertalen). Wij zien af van ons eerst opgevat voornemen om een' korten inhoud dezer toespraken mede te deelenGa naar voetnoot(*); want het geraamte geeft van 't ligchaam nog geen denkbeeld, en wij hopen dat de meesten onzer lezers het boek-zelf zullen leeren kennen. Inzonderheid van de IIde, IVde en Vde toespraak voorspellen wij hun onuitsprekelijk veel genot. Moge het werk vooral hen in handen en in de harten komen, die zich voorbereiden tot het ‘treffelijk werk’, waaraan monod zijne heerlijke talenten wijdt. Nevens de Lessen over de Pastoraal-Theologie van vinet, durven wij dit werk gerustelijk een zoodanig noemen, waarin alle pastorale en homiletische wijsheid, die uit boeken te verkrijgen is, vol ziel en gloed voor hunne oogen leeft. Wij noodigen hen dan tot rijpe en ernstige overweging van de treffend-ware zielkundige wenken, op pag. 25 en volg. en pag. 174 en volg. gegeven; en gelooven dat de lezing van het geheele werk de innigheid zal vermeerderen, waarmede zij den Schrijver zullen nazeggen (pag. 106): ‘U zij mijn dank toegebragt, o mijn God! dat gij te midden van zoo vele leeringen in welker geloof hare aanhangers zelfs niet kunnen volharden dan onder beding dat ze zich de oogen uitgraven, dat Gij mij eene leer hebt gegeven om te gelooven en te verkondigen, die ik telkens | |
[pagina 16]
| |
hechter, telkens waarachtiger vind, hoe meer ik er mij in verdiep: en wier duisterheden, die niet anders zijn dan nevelen, welke onze beperkte geest in alle dingen ontmoet, het overvloedig en vreedzaam licht van zoo vele bijeenverzamelde bewijzen niet kunnen verstoren.’
|
|