| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Het beeld van J.F. van Oordt, J.WZ., Ridder der Militaire Willems-Orde, Vierde Klasse, laatst Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden; geschetst door H.M.C. van Oosterzee, Predikant te Oirschot. Met Portret. Te 's Hertogenbosch, bij Gebroeders Muller. 1853. In gr. 8vo. 217 en 87 bl. f 2-90.
Is het altijd eene zware taak, eene hagchelijke onderneming zelfs, om het beeld van een' afgestorvene naar waarheid te schetsen; die taak is te zwaarder, naarmate de man, wiens beeld geschetst moet worden, meer verschillend, en niet altijd even gunstig, beoordeeld is; en te hagchelijker wordt die onderneming, wanneer hooge ingenomenheid met hem, en veeljarige vriendschap voor hem zouden kunnen schaden aan de onpartijdigheid en daardoor aan de waarheid der voorstelling. Evenwel ontbreekt het niet, ook in onze letterkunde, aan voorbeelden die ten bewijze strekken, hoe gelukkig somwijlen hierin slagen kan, wie, bij gunstigen aanleg en opregte waarheidsliefde, onder zorgvuldige voorbereiding doet wat hij vermag. En wij aarzelen niet, om, als onze overtuiging, uit te spreken, dat het getal dier voorbeelden met dat van den Heer van oosterzee vermeerderd is, die ons, nog binnen het jaar na het afsterven van Prof. van oordt, dit boekdeel toezendt, waarin diens beeldtenis zóó wèlgelijkend geteekend is, dat wij er hem volkomen in hebben teruggevonden.
Deze lofspraak klinkt stout, maar is, naar onze meening, toch niet overdreven. Wij verwachten, dat allen, die met ons den genoemden Hoogleeraar meer of minder van nabij gekend hebben, haar ten volle beamen zullen. Er is bovendien in de schets, door van oosterzee ontworpen, eene zeldzame volledigheid, die haar aanbeveelt, en eene allergelukkigste dispositie, waardoor elke bijzonderheid van zijn leven en zijn karakter, van zijne lotgevallen en verrigtingen, op hare regte plaats gesteld is en het vereischte licht ontvangt. Wij
| |
| |
weten in waarheid niet, wat wij tot zijne gedachtenis meer of beters begeeren zouden, dan ons hier geleverd is, en wenschen dan ook allereerst van oosterzee-zelven met zijnen volbragten arbeid, en daarna vooral de betrekkingen, vrienden en talrijke leerlingen van den ontslapene geluk met dit gedenkschrift, dat hunne eigene herinneringen aanvult, verlevendigt en duurzaam bewaart, ook voor de nakomelingschap. Ja, wij gaan verder en bevelen de lezing daarvan aan allen aan, die in onze dagen zich wenschen bekend te maken met den oorsprong, de eigenaardige rigting, en de godgeleerde denkwijze der zoogenaamde Groninger School, die nog in zoo menig opzigt uit onkunde onjuist en onbillijk beoordeeld wordt.
Het is er echter verre af, dat deze levens- en karakterschets, ofschoon door de hand der vriendschap geteekend, eene doorgaande lofrede behelzen en enkel dienen zou om den man te verheerlijken, die nevens velerlei voortreffelijks ook zijne zwakheden en eigenaardige gebreken had. Worden zij al niet, wat naauwelijks te verwachten was, en, indien het geschied ware, strenge berisping verdiende, breed uitgemeten, zij worden echter ook niet schroomvallig verheeld en treden zelfs, waar het noodig is tot de regte kennis zijner persoonlijkheid, duidelijk aan het licht. Het was den Schrijver blijkbaar om waarheid te doen, en daardoor was hij dan ook volkomen in staat, om menige scheeve en ongegronde oordeelvelling over van oordt en sommige zijner handelingen te regt te wijzen. Hij doet dat echter zonder bitterheid en met zóó groote gematigdheid, dat zelfs de meest verklaarde tegenstander er zijne hulde niet aan ontzeggen kan.
Vraagt iemand, wat van oosterzee, die toch niet onder van oordt's leerlingen behoort en door zijne tegenwoordige zoowel als vroegere standplaats verhinderd was om hem van nahij gade te slaan, de bevoegdheid schonk, en de vrijmoedigheid tevens, om over hem te schrijven; hij wete, dat van oosterzee te Utrecht studerende er van oordt heeft leeren kennen, die toen aldaar de Evangeliebediening vervulde, en, van toen af onder het getal zijner vertrouwde vrienden opgenomen, tot aan zijnen dood toe met hem in naauwe vriendschapsbetrekking heeft gestaan. Hij heeft bovendien van alle kanten berigten ingewonnen aangaande van oordt's jeugd en jongelingsjaren, vorming en vroegere lotgevallen, en roemt
| |
| |
in de Aanteekeningen de welwillendheid van velen, die hem daarbij ten dienste stonden. Verder was hij volledig bekend niet enkel met 's mans uitgegevene geschriften, maar had ook de vrije beschikking over de papieren en bescheiden, in zijne nalatenschap voorhanden, waaruit hij zelfs nu en dan mededeelt wat hem voor zijn doel te stade kwam. En eindelijk blijkt het uit zijn boek, dat het hem allerminst ontbreekt aan dat getrouw geheugen, aan die naauwkeurige kennis van den geest en de omstandigheden des tijds, waaronder van oordt optrad en leefde, en aan dien echt menschkundigen blik, welke voor de taak, die hij vrijwillig op zich nam, volstrekt onmisbaar waren. Inderdaad, niet ligt kon er iemand onder van oordt's talrijke vrienden van vroegeren en lateren tijd worden aangewezen, die al deze vereischten zóó gelukkig in zich vereenigde als de bekwame Predikant van Oirschot. Had, b.v., een zijner voormalige ambtgenooten aan de Groninger Hoogeschool de pen opgevat, wij twijfelen zeer, of de voorstelling, ook bij opregte waarheidsliefde, zóó onpartijdig en getrouw had kunnen uitvallen. En zeker ware, te midden van menigvuldige bezigheden, het gedenkschrift in dat geval niet zóó spoedig na het overlijden in het licht verschenen, als thans geschied is.
Maar genoeg reeds, en welligt meer dan genoeg, om regt te laten wedervaren aan van oosterzee's onmiskenbare verdiensten. Wij althans zouden ongaarne, door hier nog meer bij te voegen, onze eigene waarheidsliefde in verdenking brengen. Daarom houden wij onze taak voor volbragt, wanneer wij kortelijk den inhoud en gang van dit geschrift zullen hebben opgegeven.
Het is, na eene gepaste Inleiding, in vier Hoofdstukken verdeeld, waarvan het Eerste van oordt voorstelt in zijne vorming en aanvankelijke ontwikkeling. Hier komen zijne afkomst, zijn eerste onderwijs, ook op de Latijnsche School onder nodell, zijne jeugdige dichtproeven, zijne Akademische en godgeleerde studiën met zijne Dissertatie ter sprake. Het Tweede Hoofdstuk schetst hem als Evangeliedienaar, eerst te Nederlangbroek, daarna te Alkmaar en eindelijk vooral te Utrecht, waarbij over zijne leerredenen, hare eenvoudigheid en oorspronkelijkheid, haar praktikaal karakter, en hare voordragt, zijne hooge ingenomenheid met de Evangeliebediening
| |
| |
en getrouwheid in de vervulling van zijn dienstwerk veel belangrijks en leerzaams gezegd wordt. Ook zijne belangstelling in en werkzaamheid voor Bijbel- en Zendelinggenootschappen en dergelijke inrigtingen wordt daarmede op gepaste wijze in verband geplaatst. En zeker heeft hij, die meer geschikt was voor het praktische leven, dan voor het studeervertrek, te Utrecht het toppunt van zijnen roem bereikt. Althans, hoe hoog ook zijn Akademisch onderwijs gewaardeerd zij, vooral te Groningen, als Hoogleeraar heeft hij minder uitgemunt. Toch is daarom het Derde Hoofdstuk, dat ons in hem den Godgeleerde en Hoogleeraar te aanschouwen geeft, niet het minst belangrijke. Wij vinden hier niet enkel het ontstaan der Groninger School beschreven, op eene wijze die haar eigenaardig karakter aan het licht brengt, maar ook hare ontwikkeling, rigting, betrekking tot allerlei verschijnselen op theologisch en godsdienstig gebied, en in het bijzonder tot van oordt, wiens zelfstandigheid als Godgeleerde hierdoor helder aan het licht komt, en wiens beschouwing der Godgeleerde Wetenschap in het algemeen breedvoerig wordt opgegeven. Ook zijn onderwijs in het exegetisch-historisch, philosophisch en praktisch gedeelte der Godgeleerdheid wordt hier naauwkeurig beschreven. En dit gedeelte trok te meer onze opmerkzaamheid tot zich, omdat van oordt geene uitgebreide geschriften heeft nagelaten, die van zijne geleerdheid getuigen, maar zich vergenoegd heeft met het schrijven van eenige, en daaronder hoogst belangrijke, verhandelingen in het Tijdschrift: Waarheid in Liefde. Het Vierde Hoofdstuk doet hem ons kennen in allerlei maatschappelijke betrekkingen, als lid van hoogere kerkelijke besturen, vooral meermalen van de Synode; als lid van den Kerkeraad, bijzonder te Leiden in de beruchte zaak van het huiszittenhuis; in zijn verschillend beoordeeld krijgsmansleven
in 1830 en 1831; in zijn huiselijk leven; in zijne laatste ligchaamssmarten; in zijnen dood, en geeft het verhaal van zijne begrafenis. Men ziet, zijne lotgevallen en werkzaamheden leveren eene vrij groote verscheidenheid van bijzonderheden op, veel grootere althans, dan de levensloop van verreweg de meeste Hoogleeraren. En geene enkele bijzonderheid vonden wij hier voorbijgegaan. Zelfs de valsche geruchten, die er te eenigertijd ten zijnen nadeele geloopen hebben, worden met bescheidenheid en kennis van zaken besproken.
| |
| |
Ja, wat in de levens- en karakterschets-zelve geene voegzame plaats kon vinden en toch niet onvermeld mogt blijven, is opgenomen onder de Aanteekeningen, die daaraan zijn toegevoegd en soms nog belangrijke uittreksels en mededeelingen behelzen. Eene lijst zijner schriften naar tijds-orde der uitgave besluit het geheel, dat, met zijn wèl uitgevoerd, ofschoon, onzes bedunkens, niet sprekend portret, een geschenk uitmaakt, waarvoor wij de Uitgevers zoowel als den bekwamen Schrijver onzen welgemeenden dank toebrengen. Moge het in veler handen komen en den naam van den waardigen man, wiens beeld het ons vertoont, ook aan de nakomelingschap bekend maken, om haar regtvaardig oordeel over hem en onze dagen te leiden en te besturen! |
|