| |
| |
| |
Het cijferschrift.
I.
Een regter van instructie had, nog niet lang geleden, verhooren te doen omtrent eene geheime vereeniging, die naar eene zamenzwering geleek. Er waren huiszoekingen gedaan, en de bevelen tot gevangenneming hadden eenen jongeling in den kerker gebragt, onder wiens papieren een briefjen in cijferschrift was gevonden.
De beschuldigde stond voor hem.
- Dit cijferschrift, Mijnheer! getuigt tegen u. Vroegere gedragingen strekten om u verdacht te maken. Gij zijt tot vóór omtrent twee jaren lid geweest van bijkans alle genootschappen tegen de regering, en waart, zegt men, ook aan eenige volksbewegingen niet vreemd. De narigten omtrent uw later gedrag zijn gunstiger, maar dat schrift - alleen onder zamenzweerders gebruikelijk - doet mij denken, dat gij u slechts van het openbaar tooneel hebt teruggehouden, doch inmiddels in 't verborgen zijt werkzaam geweest om nieuwe opstanden voor te bereiden.
- Uw vermoeden is niet gegrond, Mijnheer! Er is in dit briefje niets dat naar staatkunde zweemt.
- Als ge mij dat bewijst doe ik u dadelijk in vrijheid stellen; want er is thans niets dan dat briefje ten uwen laste.
- Ik kan u niets anders zeggen, dan dat de inhoud geheel onschuldig is.
- Gij zijt bevreesd den schrijver in gevaar te brengen. Dat is eene reden meer om u te verdenken.
- Ik kan en mag u niets anders zeggen, dan dat het briefje vreemd is aan alle staatsbelangen.
- Gij weigert alzoo mij den sleutel van het cijfer te geven? - Bedenk wel wat gij doet! Uwe vrijheid hangt er van af. Als cr werkelijk niets kwaads in steekt, en gij verstandig zijt, dan geeft ge mij den sleutel.
- Onmogelijk.
- Welnu, dan zullen deskundigen dien opsporen.
Daar de jongeling zich niet regtvaardigde, bleef hij gevangen. Welhaast waren de beëedigde deskundigen met de ont- | |
| |
cijfering bezig, die echter ál hunne scherpzinnigheid te leur scheen te stellen. Na acht dagen zoekens leverden zij nagenoeg de volgende lezing in:
‘Alle maatregelen zijn genomen. Zorg ook van uwen kant gereed te zijn. Ik zal u waarschuwen als er gehandeld moet worden. Geheimhouding en voorzigtigheid! - geteekend: washington, franklin.’
Het briefje was, volgens hunne opgave, niet geschreven door den gevangene, en moest hem dus zijn toegezonden.
Er volgde een tweede verhoor.
- Beschuldigde de brief is ontcijferd.
De gevangene verbleekte, en zijne ontroering ontging den regter niet.
- Ziedaar den inhoud; lees zelf.
De jongeling las, en sprak lagchende:
- Ik maak de deskundigen mijn compliment.
- Het briefje is niet van uwe hand; gij hebt het ontvangen.
- Dat is zoo.
- En gij erkent dat het den inhoud bevat, dien gij daar voor u hebt?
- In geenen deele: er staat geen woord van in.
- Welnu, geef de uitlegging dan zelf! - De sleutel der deskundigen voldoet mij niet geheel, maar hun verslag, al geeft het geene volkomen overtuiging, versterkt de vermoedens, die tegen u bestaan. Gij zegt, dat het biljet onschuldig is en weigert alle verklaring. Een enkel woord van u ware mij genoeg om u de vrijheid terug te geven, en gij blijft in de gevangenis. Dat is niet de daad van een verstandig mensch, indien hij geen schuld heeft. Het stilzwijgen bezwaart u nog meer dan het verslag der deskundigen.
- Hunne lezing is uit de lucht gegrepen en belagchelijk; méér kan ik niet zeggen.
De jongeling werd weder in de gevangenis gebragt; maar in den toon waarop hij sprak meende de regter dien der waarheid te hooren. Hij was van goeden huize; de eenige zoon eener weduwe, die zijne veroordeeling misschien niet zou overleven, en een man van talent. Dat alles wist de regter; het hardnekkig zwijgen van den gevangene deed hem een geheim van anderen aard vermoeden, en mededoogen
| |
| |
vervulde zijn hart. Geen hoop ziende om den gevangene te doen spreken, besloot hij zelf naar den sleutel van het schrift te zoeken, en zag op nieuw de in beslag genomen papieren na. Daar vielen hem, op den kant van een onbeduidend stuk, teekenen in het oog, die oppervlakkig naar de grillige trekken eener spelende pen geleken, en daardoor vroeger aan de aandacht waren ontsnapt. Toen hij eenigen tijd op dat stuk had getuurd, en het briefje in cijferschrift langdurig had vergeleken, borg hij de stukken weder weg; maar wie de bekommering had gezien die op zijne trekken geteekend stond, zou zich niet anders hebben kunnen voorstellen, dan dat de gevangene verloren was. - Die bekommering ontsproot uit de moeijelijkheid, om zich volkomen te overtuigen, zonder opzien te baren.
| |
II.
Den volgenden dag was er bal ten huize van een voornaam bankier. Bij een der vensters zaten een paar nog jeugdige meisjes, waarvan de eene er bedrukt uitzag, met een paar Heeren te praten over het beuzelachtige der gesprekken tusschen dansenden, toen de opgeruimdste der meisjes eensklaps vroeg:
- Marcelline! kent gij den gedecoreerden Heer daar, die ons schijnt gade te slaan?
- Ik herinner mij niet.
Een der jonge Heeren zag om en zeide:
- Het is de Heer f., de regter ter instructie. Een regt edel mensch. Maar ik wist niet, dat hij met onzen gastheer bekend is.
- Is hij een danser?
- Daar moet ge niet op rekenen. Hij danst, zoo ver ik weet, nooit. Het is de eerste maal, dat ik hem op een bal ontmoet.
Op dat zelfde oogenblik trad de Heer f. nader, en verzocht de juffer die marcelline genoemd was, om de eer van de eerste quadrille. De geheele troep stond verbaasd; maar marcelline gaf haar woord, en toen haar cavalier zich verwijderd had, wenschte elk haar geluk met de behaalde overwinning, op iemand voor wien de dans onverschillig was, indien hij er zelfs geen afkeer van had.
| |
| |
Het orkest ving aan.
- Mejufvrouw! - sprak de danser op ongedwongen toon - ik geloof niet de eer te hebben bij u bekend te zijn. Ik ben de Heer f., regter ter instructie. Als ik mij niet vergis heb ik 't geluk te dansen met Mejufvrouw marcelline bernier?
Chaine des dames! klonk het.
- Mijne inlichting zal u verwonderen. Ik moet er zelfs bijvoegen, dat ik mij hier bevind wegens ambtszaken. Ja, vooral om u ben ik hier, en wel om een verhoor voort te zetten: gij zijt voor mij eene getuige, die ik heimelijk ondervraag.
- Mijnheer!....
En avant deux!
- Gij zult mijne handelwijze goedkeuren. Ik moest u dagvaarden; maar welk een gerucht zou dat hebben gemaakt. Ik had uwe ouders kunnen bezoeken en u ondervragen in hunne tegenwoordigheid: maar twijfelde zeer of u dat aangenaam konde zijn. Er bleef niets anders over dan mij-zelven te dagvaarden om in stilte voor u te verschijnen, ten einde te vernemen wat ik moet weten, en daartoe koos ik dit bal.
La poule!
- Een jongman van goeden huize wordt verdacht van deelneming aan eene zamenzwering. Hij zit gevangen, en weigert standvastig den inhoud op te geven van een briefje in cijferschrift, onder zijne papieren gevonden, en dat de eenige oorzaak is van de verdenking, die op hem rust.
De verlegene marcelline werd rood als vuur.
- Ik weet niet, Mijnheer! wat u beweegt om daarover te spreken met mij.
- Is dat briefje niet door u geschreven?
La pastourelle!
- Gij vergist u, Mijnheer!
- Hoe, zou ik mij bedrogen hebben?
- Ik sprak van de figuur, Mijnheer; gij danste vóór uwe beurt.
De goedige regter had reeds zoo dikwijls iets verkeerds gedaan zonder te regt te zijn gewezen, dat hij deze berisping wel houden mogt voor een gevolg van de verlegenheid die hij veroorzaakte.
- Ik heb getracht dat briefje te ontcijferen, en als mij
| |
| |
dit gelukt is dan is het door u onderteekend. Maar ik moet zekerheid hebben dat ik mij niet in den inhoud vergis. Wilt gij mij zeggen, wat er in staat?
- Mijnheer!....
- De vrijheid en het geluk van den jongen man, die uwe genegenheid verdient omdat hij zich voor u wil opöfferen, hangen daarvan af. Zonder dat gaat hij eene langdurige gevangenis te gemoet.
Galop!
- o Red hem, Mijnheer! Red hem, als dat de reden is van zijne gevangenschap. Hij is mij dierbaarder dan het leven. Een familiegeschil brak onze verkeering af; maar hij schrijft mij in cijfers, en voor 't eerst heb ik beproefd hem daarin te antwoorden. Ik bestrafte hem wegens ongegronde jaloezij, en zeide hem waar hij mij dien middag zou kunnen ontmoeten.
- En de naam van uwen beminde?
- Eugène loisel.
| |
II.
Aandermaal stond de gevangene voor den regter ter instructie.
- Blijft gij nog altijd weigeren den sleutel te geven tot het briefje, dat u in het ongeluk zal storten, wanneer gij in uw zwijgen volhardt?
- Het doet mij leed, Mijnheer! niets anders te kunnen zeggen, dan hetgeen ik steeds gezegd heb. Indien ik met mijn bloed de dwaasheid om dat cijferschrift te gebruiken konde afkoopen, hoe gaarne zou ik het doen. Mijne gezondheid wordt, door den dwang waarin ik mij bevind geschokt, mijne ziel lijdt, mijne zaken verachteren, en mijne moeder kwijnt. Evenwel ik kan niet anders handelen, en moet het lot mij opgelegd geduldig dragen.
- Ik beklaag u, wegens die halstarrigheid. Maar ik beklaag ook de deftige familie, die er door in opspraak zal worden gebragt.
De beschuldigde verschrok hevig, en staarde den regter met vragende blikken aan.
- Gij ziet, dat ik in het ontraadselen gelukkiger ben
| |
| |
geweest, dan de deskundigen. Ik weet dáardoor, dat het briefje afkomstig is van eene Juffer van goeden huize, die er bewijzen in geeft van omgang met u, buiten medeweten van hare ouders. Evenwel, ik moet zekerheid hebben, dat ook ik mij niet in de ontcijfering bedrogen heb. Het eenige middel om die te verkrijgen is, dat ik de schrijfster doe dagvaarden om voor mij te verschijnen, en getuigenis der waarheid te geven.
De jongeling stond bleek als een doode, en vroeg met bevende lippen:
- Haar naam, Mijnheer! Om 's hemels wil, haar naam!
- Die naam is u, dunkt mij, veel beter dan aan mij bekend. Doch ik gevoel, dat gij overtuigd wilt zijn van de naauwkeurigheid van mijne lezing. Welnu, ik maak geene zwarigheid u die overtuiging mede te deelen. De naam is josephine reboul.
Toen de jongeling dien naam hoorde was 't hem als of er een molensteen van zijne borst wierd opgeheven; hij bekwam weder geheel van den angst waarin hij zich bevonden had.
- Ik dank God, Mijnheer de Regter! met al het gevoel waarvoor ik vatbaar ben, dat de vrees, die mij bevangen hield, geen grond heeft. Ja, het geschrevene is van de hand eener vrouw, en bevat uitdrukkingen van genegenheid, mij boven alles dierbaar. Hoe 't u mogelijk zij geweest dat te doorgronden, zonder den waren sleutel op het schrift te kennen, gaat mijne bevatting te boven. Maar zij, die den naam draagt door u uitgesproken, indien zij werkelijk bestaat, is mij geheel onbekend, en heeft geen deel aan het schrift. Ik kan dus mijn lot blijven verwachten met de gelukkige zekerheid, dat de wezenlijke schrijfster - voor welke ik tien levens zou veil hebben, wanneer ik die had! - geen gevaar loopt gekrenkt te worden in haren goeden naam, of onaangenaamheden te ondervinden wegens eene daad tot welke ik haar bewogen heb, en waarbij geene andere dan reine gevoelens haar bestuurden.
De regter was aangedaan, en verborg dat met moeite. Maar hij wilde den jongeling, die zijne redding aan hem te danken zou hebben, nog beter kennen en ging voort hem te beproeven.
- Indien ik 't geheim slechts geraden heb, is ook mij de
| |
| |
wezenlijke inhoud van het schrift en de naam der schrijfster nog bedekt gebleven. Wij zijn dus nog niets verder dan vroeger. Vlei u intusschen niet met de hoop op vrijheid, zoo lang het schrift niet bekend is. Daarentegen hebt ge, om uwe vrijheid terug te bekomen, nu maar de schrijfster te noemen. Haar naam is mij genoeg om de zaak op te heldeeen. Spreek hem dan uit!
- Ik mag en zal dien naam niet uitspreken, al moest ik er mijn leven lang om in de gevangenis blijven.
- Op mijne eer beloof ik u echter, dat de goede naam der schrijfster in alle opzigten zal worden gespaard; dat het gebeurde geenerlei openbaarheid zal erlangen; dat ik 't mij geschonken vertrouwen zal bewaren in mijn hart. En nu raad en bezweer ik u als een vader, met al den ernst mijner ervaring, en ten beste van u en van de maagd die gij zoo zeer bemint, wees openhartig!
Na eenig zwijgen, sprak de jongeling:
- Ik zou mij zelven verachten als eerloos en alle liefde onwaardig, wanneer ik u haar bekend maakte, zonder hare bewilliging. Haar die bewilliging te vragen zou haar reeds dáárdoor bekend doen worden, en is dus niet mogelijk. En zoo is er dan ook voor mij geene redding mogelijk uit deze zaak, dan door een wonder. Maar ik ben getroost alles te verduren, wat de toekomst mij bereidt.
- Uwe gevangenschap kan vele jaren duren. Een verschiet vol roem lag voor u; wat zal daarvan worden?
- Het zal vergaan als een damp; maar de roem wordt te duur betaald, als hij gekocht wordt voor de eer en de trouw.
- En uwe gezondheid, die reeds geleden heeft van den dwang waaronder gij gebukt gaat! - Uwe krachten zullen verkwijnen, de lijdende ziel zal het lighaam slopen, en in 't bloeiperk der jaren, misschien, zult gij een leven besluiten, dat bestemd was om niet alleen met roem maar ook met grijsheid te worden gekroond.
- De wereld, en ook zij wier naam als gevangene nimmer door mij zal worden geschreven of uitgesproken, zal mij schuldig achten aan eene misdaad van Staat, en mij allengs medelijden in plaats van liefde schenken, en ten laatsten mij vergeten, zoo als men een dwaas altijd vergeet. Dat zal mij eene kwelling zijn. Maar de dood komt nimmer te vroeg
| |
| |
om zulk eene kwelling te eindigen, en wie zijn bestaan aan de liefde ten offer brengt, leeft lang genoeg, al sterft hij ook in de kracht der jaren.
- Maar uwe moeder?
- Helaas, om haar vooral zou ik Gode bidden een wonder te doen, om mij uit den doolhof te redden, in welke jeugdige onbezonnenheid mij deed verdwalen. Maar ik ken mijne moeder genoeg om overtuigd te zijn, dat zij, indien het geval haar bekend ware, mijn gedrag zoude prijzen, en veel liever sterven zou, dan te leven ten prijze van de eer en 't gevoel van waarde van haren zoon.
- Gij zijt dus onbewegelijk? Gij hebt onwankelbaar besloten het cijferschrift niet op te helderen, en de schrijfster niet te noemen. Uw vaste voornemen is om naar de gevangenis terug te keeren, en daar te blijven tot den dood, veeleer dan vrij te worden door een verraad aan de liefde?
- Ik zal den Hemel bidden, dat voornemen nimmer in mij te laten verflaauwen.
- Welnu dan, die vrijheid welke gij niet wilt koopen, schenk ik u. Ga henen! Gij zijt vrij!
- Wat zegt gij, Mijnheer! Aan wien, waaraan heb ik dat te danken?
- Aan God, die de harten der regters vervult met medelijden en ijver voor gevangenen van uwen stempel. Ik noemde josephine reboul om u te beproeven, maar ken het schrift, en de schrijfster, en de geheele geschiedenis, en heb haar ook reeds onderzocht. De onvoorzigtige, maar beminnelijke schrijfster is marcelline bernier, eene allerliefste danseresse, die mij gisteren avond eene dans-les heeft gegeven, terwijl ik haar dansende heb verhoord. Hare bekentenis was wèl geschikt om u verliefd te maken, indien gij 't nog niet waart, en om mij uw gelukkig lot te doen benijden. Gij zijt elkander volkomen waardig. - Ziedaar den inhoud van het cijferschrift. Tot uw behoud zocht ook ik, en vond de vokalen gekrabbeld op het wit van een der in beslag genomen papieren; het overige volgde van zelf.
Het cijferschrift bevatte eenvoudig dit:
‘Uw vermoeden grieft mij, maar ik houd mij verzekerd, dat gij-zelf er reeds berouw van hebt. Mijne liefde moet uwe
| |
| |
gerustheid zijn. - Heden middag in de Tuilleriën. Marcelline bernier.’
Wij zullen 't niet wagen de gewaarwordingen te schetsen waarmede eugène loisel afscheid nam van den regter, en terugkeerde in de maatschappij.
Maar het geluk was hem gunstig. Kort na zijne vrijspraak werd het geschil, dat de familiën verdeeld had, door den invloed des edelen regters vereffend, en wisselden eugène en marcelline hunne trouwringen, en zouden bij die gelegenheid ook gewis hunne harten gewisseld hebben, als die niet reeds door de liefde tot één enkel hart waren zamengesmolten geweest, of, zoo als vondel zegt: zaâmgesmeed.
Op het verlovingsfeest opende de regter het bal met marcelline, die nu, als gelukkige bruid, dankbaar doch schalks, hém-zelven in verhoor nam over zijne angsten en benaauwdheden in den dans, toen hij niet schroomde zich aan den spot der lagchers bloot te stellen, om haar uit moeijelijkheden en haren bruidegom uit den kerker te helpen.
(Naar eene anecdote.)
w.
|
|