van dit Woordenboek bewoog, wordt in de Inleiding opgegeven. Het is zeker dat hij zijne veelomvattende taalkennis hier op eene wijze heeft aangewend, die hem het volste regt geeft tot de vaak zoo ongegronde bewering dat ‘met dezen arbeid in eene bestaande behoefte voorzien wordt.’ De encyclopedische omvang van hetgeen tot ‘algemeene beschaving’ wordt gerekend - een omvang die vaak tot den inhoud in zoo treurig omgekeerde reden staat! - blijkt toch dagelijks menigeen niet te vrijwaren voor de wonderlijkste radbraking van vreemde namen. Schoon wij den geleerden Schrijver niet gaarne zouden toestemmen ‘dat men de uitspraak van vreemde woorden veilig mag houden voor een maatstaf van iemands geestbeschaving’, zoo is het niettemin een feit, dat men het vrij algemeen werkelijk doet, en dat een misslag hierin vaak iemands uitstekende wetenschappelijke vorming voor een oogenblikkelijken indruk van iets belagchelijks in de schaduw stelt. Daarom zal dit nuttige werk voor menigeen eene hoogst welkom geschenk zijn, vooral voor redenaars van allerlei spreekgestoelten.
Müllers Wörterbuch heeft overigens den Schrijver slechts tot legger gediend. De staaltjes, door hem aangehaald van de wijze waarop in het Duitsche werk vele eigennamen die op ons land betrekking hebben, worden mishandeld, doen ons hem danken dat hij den inhoud aan eene naauwkeurige herziening en omwerking onderwierp, en gelooven dat de Uitspraakleer van een veertiental Europesche talen, door hem voor müllers Allgemeine Aussprachlehre van een tiental in de plaats gesteld, de waarde van het boek zoo als het voor ons ligt, verre boven dat van m. verhoogt. Die Uitspraakleer-zelve, voor zoo verre wij er eene uitspraak over wagen (betreffende de talen door den S. de Romanische en Germaansche genoemd) komt ons voor, naar den wensch des S., duidelijkheid aan eenvoudigheid te paren, en uitnemend aan haar doel te beantwoorden; niet alleen voor 't volk in het algemeen, waarvoor ze meer bepaald bestemd is, maar ook vooral voor Autodidacten, die deze verschillende talen alleen uit eene Spraakleer en de lektuur der Schrijvers-zelven kennen. Doch gaarne hadden wij er eene korte opgave bij gezien van de wijze waarop gewoonlijk de Oud-Grieksche en Latijnsche eigennamen in onze