De laatste bewoners van Lijcklama-State, door Frisius.Te Heerenveen, bij F. Hessel. 1852. In gr. 8vo. 307 bl. f 3-:
De Provinciën Friesland en Groningen bieden ons nog hier en daar kasteelen, en op sommige plaatsen de overblijfselen (ruïnen) van kasteelen aan, die eenmaal het verblijf waren voor den adel en de aristocratie, en getuigen van menige heldendaad, maar ook van menige menschöntëerende handeling, van den meerdere tegen den mindere. De eenvoudige en soms vrij boersche woning, die men hier en daar in Friesland nog wel ‘een slot’ noemt, heeft met die kasteelen geene andere overeenkomst, dan dat het eenigzins van den weg verwijderd staat. Een slot of kasteel van ouden datum was ook Lijcklama-State. De bewoner was een geneesheer, wiens beminnenswaardige gade in jeugdigen leeftijd overleed, en hem een zoon naliet. Die geneesheer, suffridus lijcklama, in tweeden echt verbonden met silbilla lonkhorst, waaruit mede een zoon voortkomt, sterft. Julius (de voorzoon) is proponent, maar leeft in onmin met maarten, den tweeden zoon; een eigenzinnigen, lompen, brutalen, slechten en mismaakten jongen, die, door zijne zelfzuchtige en dwaze moeder geheel bedorven, tegen julius, de deugd en zachtheid zelve, een onverzoenlijken haat koestert. Met behulp van zijne moeder, en een geslepen handlanger, weet hij julius van zijn vaderlijk erfdeel te berooven; doch de wroeging der moeder doet haar dien gruwel herstellen, en maarten vindt zijn loon. Het slot is, dat julius een beroep en zijne beminde tot gade krijgt; dat sibilla boet voor hare verkeerdheden, en dat maarten arm en ellendig, doch met berouw over zijne misdaden, sterft.
Ref. kan niet zeggen dat hem de laatste bewoners van Lijcklama-State ongemeen véél belang hebben ingeboezemd, en begrijpt niet regt wat het eigenlijke doel van het werk is; hetgeen er zedelijks en godsdienstigs in voorkomt, vindt men elders beter, schooner en treffender beschreven. Het plan en de stijl laten óók veel te wenschen over; de karakters, handelingen en uitdrukkingen van eenigen der personen zijn zoo overdreven en stootend, dat het werk eenvoudig schijnt bestemd te zijn tot eene lectuur voor den Frieschen boer. Het valt Ref. hard, geen gunstiger oordeel te kunnen geven omtrent