| |
Zijner Majesteits Zeemagt voor Antwerpen. 1830-1832. Door J.C. Koopman,Vice-Admiraal, Lid van het Hoog-Militair-Geregtshof. Opgedragen aan zijne wapenbroeders. Uitgegeven ten voordeele van het nieuw op te rigten Zeemans-huis te Amsterdam. Te Utrecht, bij C. Bielevelt. 1853. In gr. 8vo. 10 en 200 bl. f 1-80.
De gevoelens die ons vervullen bij 't herdenken der gebeur- | |
| |
tenissen van 1830-1832 kunnen niet aangenaam zijn. In die jaren toch werd het oude Vaderland door de bekrompen en trouwelooze Staatkunde der groote Mogendheden van Europa, aan den willekeur van een naburig Rijk opgeofferd, en niet alleen verlaten, maar zelfs in zijne handelingen tegenover oproer en verraad belemmerd en ten slotte, met verlies van behaalde zegepralen, gestuit. Toch geeft dat tijdvak ook veelvuldige stoffe tot bemoediging: aan den eenen kant door de kalme doch vaste houding der natie; aan den anderen kant door de heldhaftigheid van leger en vloot, altijd en overal gebleken, waar het den Nederlander vergund werd de geledene verongelijkingen, zoo al niet bloedig te wreken, althans niet onvergolden te laten.
Eene belangrijke bijdrage tot de geschiedenis van dat tijdvak heeft onze wakkere Vice-Admiraal koopman geleverd in deze brochure, betreffende het aandeel dat Nederlands Zeemagt voor Antwerpen gehad heeft in het bedwingen van het Antwerpsche graauw, en in de verdediging der Citadel tegen de Fransche wapenen; zij werd opgemaakt uit zijne dagelijksche aanteekeningen, rapporten en andere stukken, en is opgedragen aan hen, die destijds met hem, van de ‘zelfverloochening van den krijgsman’, een zoo schitterend bewijs hebben geleverd. Ook deze brochure toont hoe de belegering van Antwerpens Citadel voor elken onpartijdigen beschouwer een vlek heeft geworpen op de geschiedenis der regering van Koning leopold, en van den later zelf onttroonden Koning louis philippe. Of al door het verloop van twintig jaren, die gebeurtenissen nu kalmer kunnen worden beoordeeld - ook de uitspraak zelfs van den versten naneef over die beide regeringen zal, in zoo verre, niet anders kunnen bevatten dan afkeuring en veroordeeling.
Hoe de Nederlandsche vlotelingen last leden van het Antwerpsch gemeen zie men, onder anderen, uit het volgende, op bl. 33. ‘Overeenkomstig den bestaanden wapenstilstand woei van mijn smaldeel de witte of parlementaire vlag. Die vlag werd echter, helaas! door de opstandelingen grof beleedigd. Zóó was op den 19 December 1830 door een hevige stormvlaag mijn onderhebbende bodem de komeet tot bijna tegen de kade der stad gedreven, toen eene juichend toegesnelde, losbandige menigte, met helsche vreugde in het hart zich gereed hield om, indien het vaartuig tegen den wal mogt ge- | |
| |
raken, op hetzelve te springen en ons te overweldigen. Een mijner officieren, de brave Luitenant der 1e klasse voigt, stelde mij voor, en verklaarde zich bereid, met eene brandende lont, plaats te nemen, vóór de wélgevulde kruidkamer om, indien het gespuis aan boord mogt komen, op mijne eerste order, den brand in het kruid te steken, en den bodem in de lucht te laten springen. Een kort maar krachtig woord van goedkeuring - een hartelijke handdruk aan den wélberaden zeeman - het overreiken van den sleutel mijner cassette, waarin ik dien der kruidkamer bewaarde, - 't was het werk van één oogwenk. Ik gaf toeroepender wijze aan den Generaal van der smissen, dien ik op de kade onderscheidde, kennis van ons voornemen, dat zich niet alleen tot eene bedreiging bepalen, maar heilig (zoo mogelijk met redding van het volk) in werkelijkheid overgaan zoude, indien men het ondernam ons aan te randen. Het moest eene onberekenbare schade aan de stad zelve hebben toegebragt. De voorraad buskruid, die zich aan boord bevond was aanzienlijk. Gelukkig bedaarde de stormvlaag, en kwam ik met de komeet weder op stroom.
Die trek van onverschrokkenheid van den bij mij immer hooggeachten, nu overleden voigt, mogt niet onvermeld blijven; vooral niet omdat het onmiddellijk gevolg van het gebeurde was, dat alle de onder mijne bevelen dienende officieren zich plegtig verbonden om zoo het eenmaal gebeuren mogt, dat één hunner, op eene dusdanige wijze, door het gepeupel werd aangerand en moest onderdoen, de voorkeur te geven aan een' wissen dood boven eene smadelijke behandeling, en nooit te zullen dulden, dat de geringste inbreuk gemaakt werd op Neérlands roem of de eer der vlag.
Door mijne, als Chef van den staf, onderhouden correspondentie met den vijandelijken Generaal van der smissen te Antwerpen, en uit mijne rapporten aan het Departement van Marine, was men van het voornemen der kommanderende officieren niet onkundig gebleven. Op verlangen der kommandanten werd, met dát oogmerk, aan ieder hunner, zelfs meerder buskruid verstrekt. Eenigen tijd daarna (den 5 Februarij 1831) gaf het heldenfeit van den vereeuwigden van speyk het overtuigendste bewijs, dat een Nederlandsch Zee-officier onwrikbaar is in de verdediging zijner hem toevertrouwde
| |
| |
vlag, en zijn gegeven woord, tot elken prijs, weet gestand te doen.’
Men ziet hieruit hoe veel mannen tot de heldhaftigste zelfopoffering bereid, Nederlands zeemagt, destijds voor Antwerpen telde. Neen, wat twijfelaars of onverschilligen ook mogen beweren, als de nood dringt, toont de Nederlander van zijne groote voorvaderen niet te zijn ontaard. Over het heldenfeit van van speyk, zie men verder bl. 44 en eenige volgende.
Hoe, in weerwil van den wapenstilstand, het status quo door de Belgen werd geschonden, die onderscheidene sterkten langs de rivier wapenden, en daardoor bij magte geraakten om het op- en afvaren der Nederlandsche vaartuigen geheel te beletten, staat op bl. 54 opgeteekend. De Heer k. vervolgt aldus: ‘Meermalen en vóór het gevaar zoo hoog gestegen was, drong ik, met hoogen ernst, aan, op het nemen van krachtdadige maatregelen, daartoe uitgebreide vertoogen en voorslagen aan de boven mij gestelde autoriteiten indienende. Het vertrouwen dat men stelde in de orangistische combinatie, leidde echter de regering, door allerlei drogredenen, ja valsche rapporten enz. tot de hoop dat alles wat er gebeurde, wel met de herstelling van het wettig gezag zoude eindigen.’
Van de inundatie bewerkstelligd in den nacht tusschen 5 en 6 Augustus 1831 verneemt de lezer de bijzonderheden op bl. 62. ‘Door die inundatie’ - heet het voorts - ‘kon men nu, langs den waterweg, de gemeenschap tusschen de citadel en de vloot met het vaderland, volkomen hersteld achten. De zoo geduchte werken des vijands ter afsnijding, gedurende den wapenstilstand opgeworpen en bewapend, waren nutteloos geworden. Het Vlaamsche Hoofd met de bijliggende forten - die zoo gewigtige steunpunten voor de citadel - waren door de inundatie volkomen tegen iederen aanval van de landzijde beveiligd.’ - Bij gebrek van eene kaart, van Antwerpen en de wederzijdsche positiën, bij dit werk, kunnen wij niet nazien of de gemelde inundatie dezelfde is, die destijds door eenige zaakkundigen werd bedoeld, om haar dienstbaar te maken tot eene verandering van den loop der Schelde, door welke Antwerpen van dien waterweg had kunnen worden beroofd. Koning willem I moet dat voorstel hebben verworpen.
Met aandoening en verontwaardiging leest men hoe, na dat
| |
| |
op den 5den Augustus 1831 de Nederlandsche flotille en de citadel getoond hadden wat men tegen de oproerige stad vermogt, de Generaal chassé op den 6den Augustus zich door den Franschen Generaal belliard heeft laten verschalken. De Opperbevelhebber had het in zijne magt Antwerpen door de muiters te doen ontruimen en die stad weder onder 's Konings gehoorzaamheid te brengen; doch helaas! hij sloot een wapenstilstand en ‘eene citadel met de omliggende forten en vermogende steunpunten; eene bezetting van vijf duizend wèlgewapende manschappen; eene goed toegeruste scheepsmagt - alles van strijdlust blakende - werden, schier onmiddellijk na het behalen van belangrijke voordeelen, door de redenen [redeneringen] van den Generaal belliard, buiten gevecht gebragt!’ De vijandelijkheden werden op dit punt gestaakt, en de bezetting van Antwerpen tot 's vijands beschikking gesteld (drie à vier duizend man), terwijl op hetzelfde oogenblik de Prins-Veldmaarschalk een inval in België deed! Hoe geheel anders had de uitkomst kunnen zijn, wanneer de Generaal chassé in plaats van naar den sirenenzang van belliard te luisteren, Antwerpen had bemagtigd! Welken invloed had ook die vermeestering niet kunnen hebben op den uitslag van den tiendaagschen veldtogt!
De Derde Afdeeling behandelt de gebeurtenissen van November 1832 tot Junij 1833, en hoe, ‘naar aanleiding der beruchte overeenkomst, tusschen Frankrijk en Engeland, gesloten, den 15 November 1832 het Fransche noorderleger, onder aanvoering van den Maarschalk Graaf gérard, over Belgisch grondgebied’, oprukte om de citadel van Antwerpen, uit de handen van den wettigen Souverein te rukken en in handen der muitelingen te leveren.
Vele waren de beproevingen, waaraan de bezetting der citadel zich met kalme en trouwe pligtsbetrachting onderwierp, terwijl de manschappen ‘een ontzettend bombardement’ hadden door te staan. ‘De plaatsen, die men vroeger bomvrij achtte, waren zulks thans niet meer; en de troepen in naauwe poternes en gangen opeengedrongen, vonden naauwelijks eene zitplaats, veel minder ruimte tot liggen.’ Het deed ons groot genoegen te dezer plaatse (bl. 106) een paar woorden te vinden, tot lof van den onlangs overleden Generaal j. voet, wiens onkreukbare braafheid en eerlijkheid evenzeer als zijne
| |
| |
getrouwe pligtsbetrachting velen ten voorbeeld konden strekken. Wij lezen daar: ‘Die hoofdofficier, altijd even onverschrokken, altijd even bedaard, had onbedenkelijk veel invloed op de troepen. Zijn voorbeeld hield velen staande. Hij trotseerde, met waren heldenmoed, de grootste gevaren. Bekend is zijn toenaam: de bomvrije majoor.’
De Citadel ten laatste geheel in puin geschoten zijnde, moest de verdediging ophouden. Hetgeen over de kapitulatie is voorgevallen, leze men op bl. 112 en volgg. Wij zien dat de Kapitein ter zee koopman aan den Maarschalk gérard verklaard wilde hebben: ‘dat wij bereid waren de Citadel te verlaten, en die aan hem over te geven.’ Er werd echter aan den Franschen Generaal voorgesteld: ‘eervolle aftogt der bezetting van de Citadel en vrije aftogt voor de scheepsmagt.’ Geheel anders echter was de eisch van den Maarschalk gérard. Wijl daarbij geëischt werd ‘overgave der flotille’, verlangde de Heer k., als Kommandant der scheepsmagt, geheel aan zich-zelven te worden overgelaten. Het gevolg was, dat een additioneel artikel der kapitulatie de woorden inhield: ‘De flotille van twaalf kanoneerbooten, onder de bevelen van den Heer Kolonel koopman, is niet in deze kapitulatie begrepen.’ De flotille werd niet overgegeven, maar in den grond gehakt, en de spijt der Franschen en Belgen deswege, deed hen op de laaghartigste wijze wraak nemen aan gevangene en gekwetste manschappen en officieren. Met belangstelling leest men dit alles in de laatste bladzijden der Memorie.
Een aantal brieven en rapporten zijn van bl. 145-192, achter dit geschrift gevoegd. Wij brengen den Vice-Admiraal koopman opregten dank toe voor zijne belangrijke bijdrage tot aanvulling der gebeurtenissen van een tijdvak, zoo gewigtig voor den Nederlandschen Staat. Ten eeuwigen dage zal Antwerpens vijfhoek voor de onpartijdige geschiedenis een eerzuil blijven van Nederlandsche trouw en heldhaftigheid, maar een schandzuil van de lafhartige staatkunde aan welke Nederland toen is opgeofferd.
l.
|
|