een kort overzigt van hetgeen de beraadslaging over de voordragt tot ontëigening van perceelen voor den Rijnspoorweg belangrijks heeft opgeleverd; inzonderheid met betrekking tot de vraag: hoe ver de tusschenkomst der Wetgevende magt zich volgens deze Ontëigenings-wet, in zaken van dien aard, mag en moet uitstrekken. Wat méér is, diezelfde Zeeuwsche uitgave prijkt ook met eene zeer goede voorrede, die in het begin zelfs niet onvernuftig is; men oordeele: ‘De uitgever van dit werkje wil u, waarde lezer, ontëigenen van f 1, -; maar even als de Grondwet, die, zoo als gij weet, geene ontëigening gedoogt zonder schadeloosstelling, (van andere voorwaarden wil hij niet spreken) wil ook hij u vergoeding schenken voor die som, door u in het bezit te stellen van dit werkje. De som is hier het goed, dat hij zou willen ontëigenen; de schadeloosstelling is gelegen in het voorwerp, dat hij u aanbiedt. Laat uw lust om te weten hoe het in zaken van ontëigening moet toegaan, hier als regter uitspraak doen.’
Doch, de gustibus non est disputandum; er zijn er in wier smaak dergelijke aardigheden niet vallen! Het boekje is er noch beter, noch minder om.