1o. de goddeloosheid der leeringen van het Protestantismus en derzelver onderlinge tegenstrijdigheid; 2o. de heiligheid der leeringen van de Katholieke Kerk en derzelver algemeene overeenkomst, zoo onderling in alle landen, als met het geopenbaarde Woord Gods in de H. Schrift. Wij kennen dat boekje niet; maar, te oordeelen naar dit tegenschrift, dat daarvan eene doorloopende wederlegging behelst, moet het een schandelijk libel zijn, vol van smaadredenen en lasteringen. Men kan hier b.v. te weten komen, dat, als er voor een lid der gemeente in de Hervormde Kerk een gebed op den preêkstoel moet gedaan worden, er dadelijk de gulden bij moet liggen. Wij kunnen ons hieruit gemakkelijk verklaren, dat de wederlegging, die ons ter aankondiging is toegezonden, gansch niet malsch is uitgevallen. De toon, daarin aangeslagen, moest wel scherp en bitter zijn, nu men eenmaal meende, tegen zulk onwaardig geschrijf de stem te moeten verheffen. Er wordt hier echter tevens met kennis van zaken en duidelijk genoeg gesproken, ook voor den eenvoudigen lezer, en op geene beschuldiging of lastering, van welken aard ook, blijft de Schrijver het antwoord schuldig. Het boekje verdient daarom aanbeveling en is regt geschikt, om onkundigen de oogen te openen. Maar hiermede is niet gezegd dat wij zulke twistschriften in bescherming nemen en daarvan voor de zaak der waarheid vele goede vruchten verwachten. Hoogstens wordt daardoor, onzes inziens, hier of daar eenig kwaad gekeerd en het gevaar van misleiding, waar het dreigen mogt, afgewend. Aan populaire geschriften, waarin de Evangelische waarheid, tegenover de Roomsche dwalingen, eenvoudig, duidelijk, krachtig wordt uiteen gezet, zouden wij in den regel de voorkeur geven. De tijd is bovendien gekomen, dat wij, Protestanten, ons niet met het afweren der aanvallen, waaraan wij blootstaan, moeten vergenoegen, maar met het licht des Evangelies moeten voorwaarts dringen
in de gelederen der Roomschgezinden, om hun daarvoor de oogen te openen en van de duisternis der onwetendheid, waarin zij rondtasten, te verlossen. Dat eischt de eer van God en de liefde tot onze dwalende medemenschen en medechristenen. En daarvan mogen wij, onder den zegen van God, ons wat goeds beloven; vooral wanneer ons woord bekrachtigd wordt door onzen wandel, en het Evangelie van Gods genade ons zaak des harten gewor-