staan. Immers er zijn oorspronkelijke Hollandsche romans over Joodsche toestanden, wier Schrijvers of Schrijfsters weinig of niet deswege waren ingelicht; er bestaat een Roman van auerbach, Spinoza getiteld, voor het geheel der lezing overwaardig, maar zondigende tegen de zeden en de gebruiken der Amsterdamsche Portugesche Joden in de 17e eeuw: heyne en börne hebben de waarheid aan den humor ten offer gebragt. Maar kompert heeft de toestanden wedergegeven, zoo als zij zijn, dat wil zeggen, zoo als zij in Boheme zijn, waar, ondanks de vooruitgaande beschaving en verlichting, de Joden nog binnen de enge grenzen van het Ghetto opgesloten blijven en waar zoo doende de ontwikkeling van den geest wordt belemmerd, en hun de dwang wordt opgelegd zich bijna uitsluitend tot den handel - en nog wel tot den kleinhandel - te bepalen.
De verdienstelijke Vertaler heeft in een goed geschreven voorrede het belangrijke van het onderwerp uiteengezet en heeft de waarde van het boek niet te hoog geschat. Zeker is het werk van k. een pleidooi voor de émancipatie der Joden; zeker is het: dat ieder, die zijne eenvoudige vertellingen leest, dieper en inniger gevoelt wat eene émancipatie der Joden beteekenen zou, en gereeder daartoe zal medewerken, dan wanneer k. zijne welsprekendheid had uitgeput, om die émancipatie voor de Regtbank van het Christelijk gemoed op nieuw te bepleiten. Doch daar waar k. het woord rigt tot zijne eigene ‘stamgenooten’, schijnt hij ons toe nog te veel te hebben toegegeven aan de vooroordeelen en de gehechtheid aan vormen, die bij hen nog steeds bestaan. Het voortreffelijke stukje: de kinderen van den Randar, levert het bewijs van ons gezegde. Die jongeling, die zich aan de boeijen van het formeele Jodendom ontwringt om tot een geestelijk Jodendom over te gaan, is, naar óns inzien, te zwak. Kompert durfde niet doortasten: durfde zijne meening niet rondborstig uitspreken. Vandaar een hinken op twee gedachten, dat somtijds de bedoelingen van den Schrijver twijfelachtig maakt. Voor de opvatting van een spirituëel Jodendom zijn de Joden in het Ghetto gansch en al ongeschikt, maar hunne émancipatie zou geheel andere resultaten hebben, dan die welke wij bij moschele (den half-geémaneipeerden jongeling bij k.) bespeuren. Hannele daarentegen is uitmuntend geteekend. In haar heeft k. het bewijs geleverd (een be-