Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Uit den vreemde. I. 't Strand, bij avond. Gulden dos Dekt het bosch. Lieflijk gloeijende avondglansen, Kleuren kerk en torentransen. Zoete vreê Ruischt de zee; Huiswaarts glijden visscherspinken, Die van ver als zwanen blinken. 't Zilverzand Blinkt aan strand; Goudgezoomde wolken varen Statig over de effen baren. Ruischend kranst, Geel beglansd, Helm en riet den rug der duinen; Meeuwen zweven langs heur kruinen. Stil en zacht Duikt in nacht Dorp en eenzaam visscherskluisje, Badgebouw en zomerhuisje. [pagina 700] [p. 700] Op den vloed Sterft de gloed; Snel verbleeken de avondglansen Op de kerk en torentransen. 't Licht der maan Kleurt de blaân; Geestgelispel in de winden Speelt door de oude kerkhofs-linden. Naar matthisson. a.v.w. II. Welgemoedheid. 'k Ben minnaar van rozen, de bloemen der blijden; Ik mag ook eipressen en wilgen wel lijden; Ik min ook den beker en ledig dien graag; Maar 'k hoû ook van weemoed en tortelgeklaag. Ik hoû van de vroegte, zit gaarne naar 't fluistren Der koelte in den dauw van den ochtend te luistren; Ik min ook den avond, groet immer met lust De Venus in 't Westen, bodinne der rust. Ik hoû van den middag met weeldrig gewemel; Ik min ook de stilte en den scheemrigen hemel; 'k Zie gaarne de velden in zonnige pracht; Maar graag ook den donkeren sluijer der nacht. 'k Min alles wat wèldoet aan eerlijke harten, Wat opwekt tot blijdschap, of troost geeft in smarten; Ik dorst naar verstrooijing en zalig gevoel, In 't stille des wouds en der steden gewoel. Gestorvene vrienden ook blijf ik beminnen; Verleden en toekomst bekoren mijn zinnen: - 'k Vind rozen alom voor mijn bedevaartstaf, Zie dankend terug en geloovig 't graf. Naar heidenreich. a.v.w. Vorige