Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 629]
| |||||||||
Mengelwerk.Olivier Cromwell en zijne verdedigers.
| |||||||||
[pagina 630]
| |||||||||
wel aan 't wankelen, maar er bleven bezwaren over, die wij bij de aankondiging zijner voortreffelijke geschiedenis van Engeland hebben open gelegd. Hij won méér ons verstand dan ons gemoed. Merle, zoo als hij overtuigt en te gelijk, van zijn hoog godsdienstig standpunt, overreedt, heeft die bezwaren weggenomen. Eene kennis als die waarmede hij is toegerust, en een historisch-kritische blik zoo als hem van nature en door veeljarige studie eigen is, maken 't bijkans ondenkbaar, dat hij, behalven welligt in enkele bijzonderheden zou kunnen feilen; en de erkende hoog ernstig gestemde godsdienstige zin des Schrijvers maakt 't onmogelijk te onderstellen dat hij iets anders dan 't geen hém waarheid is zou kunnen geven. Het tegendeel zou den Schrijver nog dieper doen zinken, dan de diepte is der verachting, waaruit hij zijnen held heeft opgetogen. Billijk vraagt ieder, maar vooral hij die zijn eigen oordeel moet terug nemen: vanwaar dat algemeen zoo ongunstig gevoelen over den Protector? - Het antwoord is: uit den laster. Ware de contra-revolutie cromwell-zelven op het lijf gevallen; ware hij gestorven als karel I: het medelijden zou hem weldra gespaard, verschoond, eindelijk als martelaar der vrijheid vergood hebben. Maar hij stierf in vrede, en kort daarna verdrong weder het Koningschap de Republiek, die haren beschermenden arm verloren had. Wat de triomferende partij niet vermogt tegen den levende, wreekte zij op den doode. Men gaf zijne assche aan de schande, zijne gedachtenis aan de verachting prijs. De terugwerking in het zedelijke was zoo groot, dat van toen af aan zedeloosheid voor deugd, verachting van de Christelijke waarheid voor levenswijsheid, en godsvrucht voor huichelarij goldt. Cromwell was godvruchtig geweest, ergo: een huichelaar. En daar niemand zich opdeed die de valschheid der gevolgtrekking in het licht plaatste, wijl de republikeinen met den Protector gebroken hadden, de pausgezinden in zijne vernedering juichten, de royalisten in hem altijd den rebel, Koningsmoorder en overweldiger verfoeiden, werd de meening | |||||||||
[pagina 631]
| |||||||||
aangaande hem van lieverlede éénsluidend, zoodat eindelijk niemand er meer aan dacht te vragen: of de bron wel zuiver was, waaruit het gevoelen over hem was opgeweld. In ons Vaderland had de Protector geene vrienden, en het is slechts weinigen gegeven voor vijanden in de bres te springen. Het is zelfs wel eens pijnigend voor het zedelijk gevoel, als de man dien men haat een braaf man is. Brender à brandis hield hem voor een huichelaar; een wezenlijke wolf in lammerenvel, die de vrijheid onderdrukte. Bilderdijk noemde hem ‘de Engelsche tiran.’ Bij den Nederlander zat een oude wrok over de beperkende scheepvaartwet, en de ongelukkige oorlog, die ons Vaderland meer schade dan schande berokkende; terwijl de vrienden van oranje hem de gehate acte van seclusie niet konden vergeven. Maar die tijden zijn voorbij. De feiten met hunnen indruk hebben uitgewerkt. De dag is gekomen, door cromwell, in een brief aan den Kolonel norton in 1646, voorspeld: ‘God zal mij te zijner tijd regtvaardigen.’ Merle heeft dat gedaan met hen die wij reeds noemden, en Engeland geeft op zijn woord den weerklank: ‘Cromwell is geregtvaardigd.’Ga naar voetnoot(⋆) Wij achten 't, na hetgeen reeds door anderen is geleverd, voor overbodig den inhoud van zijn werk op te geven. Liever zullen wij de indrukken mededeelen, die wij, 't lezende en herlezende, ontvingen, en tevens voorstellen wat en hoe wij, bij het licht dat de Schrijver nevens macaulay en carlyle ontstoken heeft, over cromwell denken. De beschuldigingen tegen den Protector ingebragt kunnen wij tot de volgende zamentrekken:
Merle d'aubigné heeft ons overtuigd: I. dat cromwell, als mensch, géén veinsaard is geweest. | |||||||||
[pagina 632]
| |||||||||
In het kind ligt de mensch. Dit is zoo waar, dat men eene zekere ledigheid gevoelt, wanneer men plotseling groote mannen op het tooneel ziet verschijnen, wier kindsche jaren in het onbekende verscholen liggen. Dit wisten ook zij, die, willens of onwillens, 't er op hadden toegelegd, aan olivier cromwell 't karakter van Satan te leenen. Zijn vroegste jeugd moest van die gehalte zijn, dat er een booswicht en huichelaar uit kón opwassen. Zijne latere levensbeschrijvers en beoordeelaars houden, met merle d'aubigné, de berigten, die van mond tot mond tot mond zijn gegaan over het ondeugend kind, den bandeloozen knaap, ‘voor anecdoten door menschelijke dwaasheid uitgevonden.’ Welwood houdt staande, dat hij zich niet schuldig maakte aan vloeken, en nog minder overgegeven was aan het spel, dat hij ver was, evenzeer van schraapzucht als van losbandige liefde. Men heeft het als een proef van fanatisme veracht, dat hij gewonnen speelgeld aan de verliezers terug gaf; maar wij zien, zóó als hij 't deed, er alleen verhoogden ernst des levens in. Van zijne belangloosheid en losheid van zucht naar rijkdom, getuigt zijn schrijven aan de Commissie der Lords en het Huis der Gemeenten voor de Iersche zaken, waarin hij aan aanbiedt, van een jaargeld, groot zestien honderd tachtig pond Sterling, gedurende vijf jaren, ieder jaar duizend pond uit te keeren, en van vijftien honderd pond achterstallige soldij afstand doet. Men wete, dat hij geenszins tot de rijke Lords behoorde, maar tot die landëdellieden, die het hunne van noode hadden. Men kon hem ook niet zoo als napoleon ten laste leggen, dat hij de grootheid zijner familie zocht. Zijne kinderen wenschtte hij - zoo als hij dit niet in 't openbaar, of in officiële stukken, maar in vertrouwelijk schrijven verklaarde - als vergeten burgers, ambteloos, op het land te zien leven. Wie cromwell als vader in zijn gezin wil leeren kennen, zal hoogachting voor hem opvatten, uit de brieven, die hij schreef aan zijne kinderen. ‘Ik wensch’ - schreef hij aan zijne schoondochter dorothy - ‘dat uw beider voorname streven wezen zal | |||||||||
[pagina 633]
| |||||||||
den Heer te zoeken, en dat gij Hem dikwijls moogt bidden, dat Hij zich aan u openbare in Zijnen Zoon; en geef er dan acht op, wat Hij u antwoorden zal; want Hij zal tot uw hart spreken: indien gij er opmerkzaam op zijt. Ik wensch, dat gij uwen man moogt opwekken hetzelfde te doen. Wat de genoegens van dit leven en de uiterlijke omstandigheden aangaat: laat die bloot eene ondergeschikte plaats in uw hart innemen. Wees boven alle deze dingen verheven, door het geloof in christus; dan zult gij er het ware genoegen van kennen: doch anders niet enz.’ Is hier eenig spoor van geveinsdheid? In 't openbaar moge iemand veinzen met de tong of met de pen, maar wat reden om niet ongedwongen met de zijnen te verkeeren? En dan het p.s.: ‘Ik heb gehoord, dat gij onlangs eene miskraam hebt gehad. Wat ik u bidden mag, wees toch met rijtuigen voorzigtig. Maak liever van het kleine paardje van uwen vader gebruik, als gij wilt uitgaan.’ - Welk een aangenaam en vriendelijk licht werpt dat op zijne persoonlijkheid! - ‘Hoe verschilt deze teedere bezorgdheid van dien gestrengen blik en dat stalen voorhoofd, waarmede de Proteetor zich vertoont, als hij de vijanden tuchtigt der Republiek.’ Van die teederheid getuigen al zijne brieven, vooral die aan zijnen zoon richard. Als men ze leest, drukt men gaarne de hand des regtschapen mans, die de zijnen den eenigen weg aanwijst om voor tijd en eeuwigheid gelukkig te worden. Wij zouden in herhaling vervallen, als wij de brieven wilden ontleden, door den Schrijver in den loop der geschiedenis opgenomen; maar zij staan op hunne plaats als onweêrlegbare getuigen van cromwells inwendige waarde. Het waren geene Staatstukken, waarin elk woord gewikt en gewogen wordt; waarin dikwijls gevoelens worden nedergelegd, die effect moeten maken, en waarbij de steller belang heeft zijn ware denkwijze te verbergen, of de roerselen te verzwijgen, die hem aandrijven. Het zijn ook geen fragmenten uit een dagboek, waarin eigenliefde den toon geeft. Neen, 't zijn losse, ongedwongen uitstortingen des harten, die | |||||||||
[pagina 634]
| |||||||||
een vrijen blik naar binnen gunnen, en zoo als daar geloof, en liefde tot God en den naaste wonen, kunnen er ook gebreken wonen, ten gevolge van overdrijving, of van toestanden en omstandigheden; maar geveinsdheid en huichelarij vinden wij niet in den mensch die geeft wat hij heeft; die, rond en open, niet bedekt maar soms ruw genoeg uitspreekt wat hij is en wat hij wil. Die ruwheid deed hem ook doortasten en gestreng zijn. Bezat hij als Veldheer onmiskenbare verdienste; was hij nog grooter als Regent: in zijn huis was hij 't grootste. Daar leefde hij als een vergeten burger. Vreemd aan de weelde des rijkdoms, was hij rijk in dien vrede welken de wereld niet geven kan. Matig was hij in genietingen, maar onvermoeid in den arbeid, en naauwgezet in het volbrengen zijner pligten. Uit neiging zou hij Constitutioneel geregeerd hebben; maar de partijschappen, die orde en rust bedreigden, noodzaakten hem zich als Dictator te doen gelden. Zijn uiterlijk had niet het fijne dat den edelman veelal onderscheidt, en zijne stem was niet welluidend, maar de kracht zijner rede beheerschte de overtuiging van anderen. Hij was toegerust met diepe menschenkennis, en maar weinigen zullen gelijk hij anderen, zelfs vijanden weten te winnen en te gebruiken. Met een adelaarsblik overzag hij zijne plannen, en zijne schranderheid faalde nimmer in de keuze der middelen. Zoo was hij als mensch, krachtig, ruw, rond, maar niet geveinsd, en uit dien mensch ontwikkelde zich de krijgsman, de Regent, de Christen. II. Dat cromwell, als krijgsman, géén wreedaard is geweest. Ierland heeft óók zijn Bartholomeusnacht gehad met zijne moorden en gruwelen. Het Protestantsche Engeland dacht van het hof, waar henriette van Frankrijk de gehate mis bijwoonde, dat 't met eenen fakkel door den Paus gewijd de moordenaren had bijgelicht. Aan Koning karel werd het aangevraagde leger om de kannibalen te tuchtigen geweigerd, dewijl men beducht was, dat de trouwelooze Vorst die krijgsmagt zou bezigen, om | |||||||||
[pagina 635]
| |||||||||
de uitvaart van Engelands vrijheid te vieren. Ten einde het misbruik van 't Koningschap te fnuiken, voerde het Parlement zijne eischen ál hooger op, en wilde eindelijk, dat de organisatie van het leger en de benoeming der bevelhebbers, niet buiten zijn overleg zou geschieden. Dit ergerde den Koning, die 't liefst alleen regeerde, en hij eischte de uitlevering van hampden, pym, holles, haslerig en strode, vijf der bekwaamste en meest geziene leden van het Lagerhuis. Hij kwam zelfs in het Parlement met drie- à vierhonderd man om zijne offers te grijpen. ‘De vogels’ - zeide hij, hun afwezen met spijt ontdekkende - ‘zijn gevlogen!’ - Tot ongeluk voor den verblinden Koning werden zij door het opgewonden volk in triomf naar Westminster terug geleid. Karel verliet Withehall, maar de fakkel van den burgerkrijg was ontstoken, en de landëdelman van Huntingdon, die eenmaal zich tot regel had gesteld voor God en zijn Vaderland te handelen en te lijden, gespte het zwaard aan. ‘Eenmaal was een lid van het Lagerhuis van zijne zitplaats opgestaan, en had het Huis op eene eenigzins ruwe, maar niettemin warme wijze toegesproken. Zijn uiterlijk teekende niets bijzonders, en zijne kleeding was wel allerminst geschikt om hem eenige meerdere belangrijkheid bij te zetten. Lord digby, die zich over den Spreker verwonderde, boog zich heen over hampden, om hem naar zijn naam te vragen. Hampden, een mau van groote bekwaamheden en uitstekend oordeel, en die, naar baxter getuigt, ‘door vrienden en vijanden gelijkelijk erkend werd de voortreffelijkste burger van geheel Engeland te zijn’, antwoordde met een glimlach: ‘die slordige vriend, dien gij daar voor u ziet, spreekt maar zoo ruw weg gelijk het hem voor den moond komt; maar diezelfde slordige vriend zou, indien wij (hetgeen God verhoede!) ooit met den Koning moesten breken, zich als de grootste man betoonen van Engeland.’ Die ‘slordige vriend was olivier cromwell. Wie, gelijk zijn neef hampden, met hem te voren bijzonderen omgang had mogen hebben, was reeds lang overtuigd van de kracht van zijuen wil, en van den omvang van | |||||||||
[pagina 636]
| |||||||||
zijn genie. Hij begon beiden voor de Natie te ontwikkelen, door hetgeen hij deed als Lid van het Parlement. Weldra zou hij op 't oorlogsveld, en op 't veld der politiek en diplomatie, zich doen kennen als de grootste man van zijne eeuw, maar ook als een Christen, die onwankelbaar vaststond in zijn géloof.’Ga naar voetnoot(⋆) Den twee-en-twintigsten Augustus 1642, des avonds ten zes ure, plantte de Koning te Nottingham den Koninklijken standaard, die op hetzelfde oogenblik - ongelukkig voorteeken! - door den storm ter aarde viel, en riep zijn volk te wapen, om hem terug te geven wat hij-zelf niet wist te behouden. Cromwell kreeg den rang van Kapitein bij het leger der vrijheid. In plaats van te veinzen, zoo als in dergelijke toestanden gedaan wordt, daar men de wapenen tegen zijn Vorst zwaaijende, doorgaans zegt voor hem te strijden, kwam hij-zelf, met ruwe rondborstigheid, voor zijn doel uit. Hij achtte 't beneden zich het tegendeel te beweren van hetgeen hij ging doen: ‘indien bij geval’ - zeide hij, volgens clarendon - ‘de Koning zich bij een vijandelijk Corps bevinden mogt, dat ik zou moeten aangrijpen, zou ik mijn pistool even goed lossen op hem als op iemand anders. Zoo uw geweten u niet veroorlooft hetzelfde te doen, moet gij u niet onder mijne bevelen laten inschrijven.’ Wij willen niet met eene magtspreuk beslissen, of gewapend verzet tegen misbruik van magt in den Staat geoorloofd zij; maar huu, die 't betwisten, wenschen wij te vragen: of zij zich bij het Vaderland verdienstelijk maken, die er eene slavernij laten inwortelen, welke zij kunnen uitroeijen. Wie een kwaden boom niet met zijne handen uit den grond kan rukken, is die misdadig of dwaas, als hij de spade en bijl daartoe aanwendt? Maar hoe dit wezen moge: cromwell volgde die partij, welke hem regtvaardig scheen, en aan hem alleen had zij haren triomf te danken. Het Koninklijk leger, door cavaliers aangevoerd, behaalde overwinning op overwinning. Cromwell zag er de reden van. ‘Waarom zouden wij ook niet geslagen worden’ - zeide hij tot | |||||||||
[pagina 637]
| |||||||||
hampden - ‘hunne magt bestaat uit zonen van edellieden, jonkers, mannen van rang en mannen van eer, en onze lieden zijn veelal gewezene dienstbaren, die te oud zijn om langer te werken, en afgedankte knechts uit kroegen en bierhuizen. Ik ga daarin verbetering brengen. Ik zal mannen voor ons aannemen, die de vreeze Gods in hun binnenste omdragen, en wier geweten hunne krachtige drijfveer zal zijn; en ik verzeker u, dat zij niet zullen geslagen worden.’ - Hij hield woord. Hij bragt eene legermagt op de been, zoo als alleen gustaaf adolf er eene gehad had, en de oorlogskans was gewisseld. Godsvrucht woonde in dat leger, waarvan cromwell de bezielende geest was. ‘Deze lieden’ - zegt macaulayGa naar voetnoot(⋆) - ‘matig, zedelijk en vlijtig van gedrag, en gewoon aan overleg, waren niet door den druk der armoede, niet door zucht naar verandering of naar ongebondenheid, niet door de kunstgrepen van werföfficieren tot het opvatten der wapenen genoopt geworden, maar door godsdienstigen en staatkundigen ijver, verbonden met den wensch naar onderscheiding en bevordering. Deze soldaten stelden - er hunne eer in, dat zij niet tot de dienst gedwongen waren, en dat hun hoofdoogmerk ook niet in het bejagen van geldelijk voordeel bestond; dat zij geen Janitsaren maar vrijgeboren Engelschen waren, die vrijwillig hun leven voor Engelands Godsdienst en vrijheden in de waagschaal stelden, en die geregtigd en verpligt waren, voor het welzijn der Natie te waken die zij gered hadden. Voornamelijk onderscheidde zich cromwells leger van andere legers door de strenge zedelijkheid en godvruchtigheid waarvan alle gelederen doordrongen waren. De ijverigste royalisten hebben erkend, dat in dit zonderlinge leger geen vloek gehoord, geene dronkenschap, geen spel gezien werd, en dat het eigendom van den vreedzamen burger en de vrouwelijke eer, tijdens de langdurige soldatenregering heilig werden geacht. Werden soms buitensporigheden gepleegd, ze waren van geheel anderen aard, dan die waaraan een zegevierend leger zich ge- | |||||||||
[pagina 638]
| |||||||||
meenlijk schuldig maakt. Geen dienstmaagd had over de ruwe liefkozingen van de roodrokken te klagen. Geene ons zilverwerk werd uit de winkels der goudsmeden genomen. Maar eene Pelagiaansche preek, of een vensterglas met de beeldtenis der Moedermaagd met het Kind, bragt in de gelederen der Puriteinen eene opgewondenheid te weeg, waarvan de officieren slechts door de uiterste inspanning meester konden blijven. Een der grootste zorgen van cromwell was het, zijne piekeniers en dragonders te verhinderen om stormenderhand de kansels van leeraren aan te vallen, wier voordragt, om in de taal van dien tijd te spreken, niet kruijig was, en slechts te veel van onze hoofdkerken dragen nu nog de blijken van den haat, waarmede deze strenge dweepers (?) elk spoor van het Pausdom beschouwden.’ Is het wonder, dat Schrijvers van vernuft in hunne romans of poëzij zich vrolijk maakten met eene deugd, die misschien voor hen onbereikbaar was. Handeling en denkwijze grijpen in malkander. Toen ook in ons Vaderland vlootvoogden, zoo als de ruiter, op hunne zeekasteelen voor God ootmoedig de knieën bogen, werden er wetten tegen onmatigheid, vloeken enz. uitgevaardigd. Wij zeggen met onzen Schrijver: ‘De handeling kan niet goed zijn, bijaldien de denkwijze dat niet tevens is. Wanneer ik eene heldere beek ontmoet, dan besluit ik dat de bron zuiver moet zijn. De denkende, sprekende en handelende mensch vormt eene ondeelbare eenheid. Een kwade boom kan geene goede vruchten voortbrengen. Dit even wijsgeerig als Christelijk grondbeginsel is ten opzigte van olivier cromwell gedurig vergeten geworden.’ Men heeft hem, gezonden om het muitende Ierland, welks dweepzieke bewoners zich in het bloed van duizenden Protestanten hadden gebaad, te onderwerpen, van bloeddorstige wreedheid beschuldigd; maar zonder grond, of de zending-zelve verdient die blaam. Zijne gestrengheid in den beginne (en zijne hand was van nature niet met zijde bekleed) werd eene weldaad bij de uitkomst, en de plotselinge enkele slagen, die hij toebragt, bespoedigden de onderwerping van het geheel, en voorkwamen het | |||||||||
[pagina 639]
| |||||||||
langzaam maar eindeloos bloedvergieten. Hij kwam met het zwaard, en zijne roeping was, het verderf uit te snijden. Een oorlog verschoonend te voeren is onzin; men kan dat alleen als philantroop op een blad papier doen. Een beslissende slag, die op eens vele menschenlevens kost, bespoedigt den vrede, en verkort het lijden des oorlogs. De uitvinding van het buskruid heeft oogenblikkelijk menschenslagting bevorderd, en toch is de oorlog sedert op den duur minder moordend geweest. De schrik spaart het leven. Hoe hij in den beginne te werk ging, mogen wij uit zijn eigen rapport vernemen bij het innemen van Drogheda.Ga naar voetnoot(⋆) ‘Velen der vijanden weken terug in Mill-Mount, een sterk kasteel, dat moeijelijk te naderen is, terwijl het zeer hoog ligt, geduchte wallen heeft en zwaar gepalisadeerd is. Daar binnen bevond zich de Gouverneur Sir arthur ashton, benevens verscheidene officieren van rang. Onze lieden ontvingen van mij het bevel, in den oogenblik dat zij de bestorming ondernemen zouden, om alles over den kling te jagen. Werkelijk gaf ik in de hitte van het gevecht de order, om niemand te sparen dergenen, die in de stad de wapenen droegen; en ik denk, dat mijne soldaten in dien nacht omstreeks tweeduizend man zullen hebben neêrgesabeld. Onderscheiden officieren en soldaten vlugtten over de brug in andere gedeelten der stad, en omstreeks honderd van hen namen de wijk in den toren der St. Pieterskerk. Sommigen waren naar de Westerpoort gevlugt, en anderen hadden zich geborgen in den sterken ronden toren, nabij de poort St. Sunday. Ik deed hen opëischen, dat zij zich op genade zouden overgeven, hetgeen zij weigerden. Hierop gaf ik last den toren der St. Pieterskerk in brand te steken, en nu hoorde men een dezer lieden te midden der vlammen uitroepen: “God verd.... mij! God vervl.... mij! Ik verbrand! ik verbrand!” Den volgenden dag werden de beide andere torens | |||||||||
[pagina 640]
| |||||||||
(in een waarvan zich tusschen de honderd-vijf-en-twintig en honderd-vijftig personen bevonden) opgeëischt ter overgave, hetwelk geweigerd werd; doch wij berekenden dat de honger hen wel noodzaken zou, en plaatsten alleen goede wachten rondom, om hun het ontkomen te beletten, in afwachting dat de leêge maag hen zou dwingen zich te onderwerpen. Van een der torens ontzagen deze lieden zich niet, in weerwil van hun benarden toestand, om enkelen onzer manschappen te dooden of te verwonden. Toen zij zich overgaven werden de officieren met de kolf van het geweer doodgeslagen, en van de soldaten viel de tiende man. De overigen werden ingescheept naar Barbados. De soldaten uit den anderen toren werden allen bij het leven gespaard, en eveneens naar Barbados ingescheept. Ik ben overtuigd, dat dit een regtvaardig oordeel Gods is geweest over deze ellendelingen, deze barbaren, die hunne handen gewasschen hebben in stroomen van onschuldig bloed; ik twijfel niet of dit zal voor het vervolg zulk bloedvergieten voorkomen. Dit nu is voldoende voor zoodanige handelingen; welke zonder dat, voorzeker berouw en wroeging zouden veroorzaken.’ De schrikkelijke strengheid droeg de vrucht, die cromwell er van gewacht had. Binnen weinige maanden was de oproerige bevolking onderworpen, en eerlang zag men in die woestijn welbebouwde akkers. Ierland verademde en genoot eene welvaart, die 't vroeger nooit gekend had. Dit is niet altijd de slotsom eener militaire expeditie. Als de Romeinen een land bevredigd hadden, was de bevolking uitgemoord. Maar cromwell voerde het bevel over soldaten, die in de hitte van den strijd niet verschoonden wat weerstand bood, maar een vreedzamen burger of boer geen speldeknop ontroofden, of hem in zijn bedrijf bemoeijelijkten. In Schotland bragt de overwinning geen minderen zegen. De Schotten hadden karel II tot Koning uitgeroepen. Cromwell en zijne Engelschen zouden dit lijdelijk aangezien hebben, indien de Pretendent zijne regten op Engeland had opgegeven. Zelfbehoud dreef nu | |||||||||
[pagina 641]
| |||||||||
de Engelschen naar de bergen van Schotland. Intusschen spaarde cromwell geene middelen, om bloedvergieten te voorkomen. Hij schreef aan de Schotten niet als aan vijanden, maar alseen broeder aan broederen. En toen het zwaard op de schaal moest gelegd worden, was niet berooving en armoede, maar stoffelijke en zedelijke welvaart het deel der verwonnenen; zoodat Bisschop burnet, zeker geen met cromwell ingenomen getuige, verklaren moest: ‘Tijdens het bestuur van cromwell werd de beste orde in het land gehandhaafd. De geregtigheid had haren geregelden loop, en het kwaad werd vervolgd en gestraft; zoodat dit tijdvak altijd is beschouwd geworden als een tijdvak van gelukkige rust en van welvaart.’ Zoo was dus cromwell, als krijgsman, alles behalve een wreedaard, een geesel der menschheid; maar beteugelaar van bandeloosheid en moedwil, hersteller van verbroken evenwigt, de man, die met het zwaard den grond beploegde om er den vrede te zaaijen. III. Dat cromwell, als Staatsman, géén heerschzuchtige is geweest. Het kan geen smet op cromwells karakter zijn, dat hij in het Parlement een bepaald gevoelen had, en 't krachtig, ofschoon ruw en scherp, uitsprak; ook niet, dat hij, toen een trouwbreukig Koning Engelands vrijheid zocht te vernietigen, en de regten van het geweten bedreigde, zijne wapenrusting aangordde, om die kostbare kleinooden te beschermen. Maar zijn gedrag tegenover het Parlement (vanwaar het beginsel van werkdadig verzet was uitgegaan) en tegen den Koning (die door de wet op te heffen zich-zelven buiten de wet had gesteld), heeft een ontzettend oordeel tegen cromwell uitgelokt. Doch zoo als merle d'aubigné den loop der dingen voorstelt, verliest dat oordeel zijne kracht. Cromwell, niet slechts in naam maar inderdaad ‘Independent’, onafhankelijk van Kerkelijke vormen, had de magt van tong en zwaard niet ter hulp geroepen, om de tirannij te verplaatsen; neen, om, naar de wet, en onder bescherming der wet, vrijheid voor allen, in alles wat den burger toekomt te verwerven. Het Parlement | |||||||||
[pagina 642]
| |||||||||
wilde het eerste, cromwell het laatste. Wij behoeven hier niet te vragen: wie in zijn goed regt was? Onder Presbyteriaanschen invloed, zocht het Parlement hetzelfde doel te bereiken waarnaar het Prelatisme had gestreefd: het onderdrukken van andersdenkenden. De hoofden van het legerGa naar voetnoot(⋆), geen huurlingen, maar vrije burgers van 't door hun vrijgevochten Vaderland, mannen door hunnen stand en godsdienstige stemming bevoegd te spreken, zonden (10 Junij 1647) aan den Lord Mayor en aan den Raad der stad Londen eene petitie te dezer zake, en voegden er bij: ‘Wij verlangen geenerlei verandering in het burgerlijk bestuur. Even weinig wenschen wij de vestiging te verhinderen van een Presbyteriaanschen Kerkvorm, of willen wij ons het allerminste daarin mengen. Onder den naam van vrijheid van geweten te begeeren, verlangen wij geenszins bandeloosheid in te voeren. Wij verklaren, gelijk wij dat steeds gedaan hebben, dat wanneer de Staat beslist heeft, ons niets overblijft dan ons te onderwerpen. Slechts wenschen wij, dat ieder goed burger, iedereen die rustig en onbesproken leeft, en die nuttig is voor zijn land, vrijheid en aanmoediging vinde. En wij gelooven, dat dit in overeenstemming is met de ware politiek van alle Staten en met de billijkheid evenzeer.’ Daar deze demonstratie geen gevolg heeft, eischt het leger eene tijdelijke verwijdering van die mannen, die voor de onbeperkte vrijheid van godsdienst gevaarlijk schijnen. Het Parlement staat verlegen. Het Presbyteriaansch gemeen dringt de raadzaal binnen, en dwingt het Lagerhuis de hoofden van het leger af te zetten, en door Presbyterianen te doen vervangen. Voor dien dwang wijkende, verlaten de Voorzitter van het Huis der Lords, benevens acht leden, en de Spreker van het Huis der Gemeente, benevens honderd leden de stad, zoeken een toevlugt bij de armee, en het leger trekt met hen naar Londen. Het gevolg van die wrijving van wederkeerig geweld is, dat zij die de alleenheersching van het Presby- | |||||||||
[pagina 643]
| |||||||||
terianisme hadden willen doordrijven, op hunne beurt uitgesloten worden. De wil van het leger zegeviert. - Men houde daarbij in het oog, dat wij hier niet met eene Pretoriaansche bende, maar met mannen te doen hebben, die eene massa van zedelijke kracht ontwikkelden. Had het Parlement zich het regt toegekend als Staatsmagt gewapenderhand tegen den Koning te handelen; naar dat zelfde beginsel kan men cromwell het regt niet betwisten, aan het Parlement de magt te benemen om van zijn gezag een verkeerd gebruik te maken. Hij voerde de consequentie, tegen hetgeen inconsequent geworden was, door. Wel is waar, de behandeling die het Parlement onderging was onbeleefd, was ruw, maar niet onregtvaardig of onverdiend; en merle bewijst, zonder dat juist bepaald te zeggen, dat cromwells bedoeling bij deze herkulische zuivering van het Parlement geenszins was den Koning in het verderf te storten, en zichzelven eenen weg te banen tot het hoogste gezag. Vrij algemeen is het gevoelen, dat hij het verderf des Konings wilde, maar, helaas! zoo als macaulay en merle ons den loop der gebeurtenissen hebben doen kennen, zijn wij tot de overtuiging gekomen, dat de Koning zijn noodlot zich-zelven heeft te wijten gehad. Niemand had meer kans dan hij, den fakkel van tweedragt te blusschen, en gemoederen voor zich te winnen; maar niemand heeft die kans roekeloozer verspeeld, en het doodvonnis tegen hem geveld, werd alleen uitgelokt door zijn beginselloosheid en ontrouwen aard. Men veroordeele dit vonnis zoo sterk men wille; men verzwaart de veroordeeling van karel met die tegenspraak-zelve. De ongelukkige karel zag evenzeer vijanden in de royalisten en in het Parlement als in de rondhoofden. Hij haatte die allen, omdat geen hunner voor hem als Despoot wilde knielen. Mannen als wentworth en laud konden hem alleen behagen, omdat zij de ketenen smeedden, die hij het voornemen had om vrije halsen te wringen.
Op het oogenblik dat cromwell zijne tegenstanders in het Parlement overwon, trachtte hij den Koning te be- | |||||||||
[pagina 644]
| |||||||||
houden, door hem tot voorwaarden te bewegen, die waarborgen voor de toekomst behelsden. Karel toonde zich bereid om die voorwaarden aan te nemen, en streelde zelfs cromwell met uitzigten op 't opperbevel des legers, en beloofde hem bovendien de Orde van den kouseband, maar zond te gelijker tijd, in 't geheim, een brief naar Frankrijk, waarin hij schreef: ‘Mijn tijd is eindelijk gekomen. Ik ben tegenwoordig de man wiens gunst men zoekt. Ik hel er meer toe over, om mij op de zijde der Schotten te plaatsen, dan aan die van het Engelsche leger. Maar wáárin ik ook moge schijnen toe te geven, bekommer u daar niet over. Ik zal wel weten, als het tijd is, hoe mij ten aanzien dier kerels te gedragen, en in plaats van een zijden kousenband, zal ik hun een touwstrop weten te bezorgen.’ Die brief werd onderschept. Ireton en cromwell hem lezende, konden hunne oogen niet gelooven. De bedrogene zag er uit, wat hij te wachten had; tot verheffing - de galg; en tot ridder-lint - de strop. Wie groef dan de kloof tusschen karel en cromwell? Wie ontwierp en teekende den scheibrief tusschen den Koning en het volk? - En toch wilde cromwell, daar hij den Koning niet meer kon behouden, ten minste den persoon redden. Hij wees hem den weg aan om te ontvlugten, maar karel maakte ook van dit redmiddel een verkeerd gebruik, door zich in nieuwe trouweloosheid te verwikkelen; want, terwijl hij op nieuw met het Parlement onderhandelde, sloot hij in 't geheim een verdrag met de Schotsche Commissarissen, waarbij de Schotten zich verbonden, om hem te herstellen in 't gezag, en hij aannam voorwaarden te volbrengen, beleedigend voor de Engelschen. De afgevaardigden uit Londen daarentegen, zond hij onverrigter zake naar hunne zenders terug. Daarop stelde thomas wroth eene motie voor, dat de beide Huizen zich niet verder tot karel zouden wenden, maar de zaken des lands regelen zonder zijne hulp. Dit was inderdaad een afzetten des Konings. De motie ging door, toen cromwell hare aanneming aangeraden had. | |||||||||
[pagina 645]
| |||||||||
Het ware te wenschen, dat men 't hierbij hadde gelaten; maar men was, om zoo te spreken, niet om den persoon des afgezetten Konings verlegen, en gelijk er nog eene Koningsgezinde partij bestond, maakten de Levellers, ‘waterpasmakers’, de Socialistische radikalen van dien tijd het moeijelijk een middenweg in te slaan, terwijl de klimmende misnoegdheid der Presbyterianen ongerustheid baarde. De legerhoofden, met cromwell in hun midden, zochten Gods wil te verstaan, hoe in dezen te handelen. Drie dagen lang bragten zij op Windsor biddend door, en hoe overspannen zij waren, hunne overtuiging dat karel tot rekenschap behoorde gedaagd te worden, meenden zij op hun gebed uit den hemel ontvangen te hebben. Op die rots van begrip, welke aan 't fanatisme grenst, leden alle redenering en bedaard overleg schipbreuk. Cromwell trachtte wel eene bloedige ontknooping af te wenden, want, ofschoon met dezelfde dwaling als zijne wapenbroeders besmet, huiverde hij toch voor de toekomst, indien, hetgeen niet onwaarschijnlijk was, de heethoofden aan het roer kwamen; maar hij moest wijken voor de heerschende stemming, die den vervallen Koning als een orkaan tegenloeide. Het zwak en weifelend Parlement bereidde de ontknooping voor, door tegen zijn eigen besluit strijdige en zelfs gevaarlijke onderhandelingen met den Koning; die zich weder handelbaar aanstelde terwijl hij zich heimelijk ten oorlog toerustte, en aan ormond in Ierland schreef: ‘Verontrust u niet over hetgeen ik inwillig met opzigt tot Ierland; volg de orders slechts van mijne vrouw, en niet de mijne.’ - De beslissing kwam van het leger en was dus een gevolg van geweld; maar dit geweld moet niet anders beoordeeld worden, dan de maatregelen, welke magthebbenden gebruiken, als zij in hun belang over de gewapende magt beschikken. De zaak was, dat het leger, in plaats van op order van anderen, in eigen naam handelde. Het waren - wij heb- | |||||||||
[pagina 646]
| |||||||||
ben het reeds opgemerkt - gewapende burgers, die met hunne wapenen de regten handhaafden, die zij niet als soldaten, maar als burgers begeerden. Trouwens, zij hadden weinig lust om, als krijgslieden ontslagen, en genoodzaakt te worden als droeve ballingen toevlugt te zoeken in de woeste bosschen van Noord-Amerika. Zij wisten 't, dat eene schikking met den Koning, op eene schavotvertooning zou uitloopen, waarin zij de lijdende rollen zouden vervullen. De restauratie heeft hewezen, dat zij niet verkeerd zagen. Zelfbehoud deed hen doortasten. Het was zóó ver gekomen, dat een van beiden vallen moest: en - het Parlement werd bedwongen, en de Koning naar Windsor geleid. Toen het voorstel werd gedaan om den Koning van hoog verraad te beschuldigen, aarzelde cromwell zijne stem uit te brengen. ‘Indien iemand’ - zoo sprak hij - ‘zulk een voorstel deed uit eigen beweging, zou ik hem als den grootsten verrader der wereld aanmerken; maar aangezien het de Voorzienigheid Gods en de drang der omstandigheden is, die ons daartoe brengen, kan ik slechts bidden dat God uwen raad besturen moge. Echter hen ik niet voorbereid om u thans mijn gevoelen te zeggen.’ ‘Het was niet cromwell’ - zegt merle - ‘die het initiatief nam met opzigt tot de veroordeeling van karel I. “Ireton was het die de zaak doordreef”’ - zegt burnet - ‘want cromwell was al dien tijd in onzekerheid op dit punt.’ - ‘Zijne besluiteloosheid en zijn inwendige strijd namen toe met elken dag. Zou hij zich overgeven aan den magtigen stroom, die hem medesleepte en waaraan niemand wederstand scheen te kunnen bieden? Of zou hij zich terugtrekken uit de openbare zaken, en met opoffering der gewigtige belangen van de burgerlijke en godsdienstige vrijheid, voor welke de strijd was gevoerd, het beleid der aangelegenheden van Staat overlaten aan onbekwame handen, wier zwakheid onvermijdelijk den terugkeer van het Despotisme en het Pausdom moest ten gevolge hebben? Nooit | |||||||||
[pagina 647]
| |||||||||
welligt werd heeter kamp gestreden in het binnenste van eenig menschelijk hart.’ Karel stierf eenen beklagenswaardigen, maar geenszins onverdienden dood. Zijn gedrag was zijn doodvonnis, maar het was onvoorzigtig en onstaatkundig dat vonnis uit te voeren. Men had zich tot verbanning moeten bepalen, of nog liever hem zonder regterlijke uitspraak laten ontvlugten; de tijd zou het overige gedaan hebben. Nu vereerde men de ondeugd met het martelaarschap, en het regt ging onder in het schrikbeeld van Koningsmoord. Het volk vergat bij karels grootmoedig sterven, des Konings kleingeestig leven, en terwijl men den goeden huisvader roemde, zag men den trouweloozen Koning over het hoofd. 't Is waar, Koning karel zou niet geaarzeld hebben, indien hij er de magt toe bezeten had, cromwell en zijne spitsbroeders te doen ophangen; maar toch had men den Koning moeten sparen. Willem de Derde deed het jakobus, en zijne regering kreeg vastheid door die edelmoedige daad. Een misdadigen Koning te straffen, is echter geen Koningsmoord. Daarenboven was de doodstraf in Engeland geene ongewone zaak. Cromwell, de slechte wetten betreurende, klaagde, dat men een mensch om bagatellen deed ophangen; maar het regt werd verkeerd en ontijdig toegepast. De fout der Puriteinen lag alleen daarin, dat zij de toepassing der wet in al hare strengheid onverbiddelijk vorderden; maar kannibalen, als de regters van lodewijk XVI, waren zij niet: dit bewijst de hulde die zij bragten aan het stoffelijk overschot des Konings, en het jaarlijks inkomen, dat zij voor zijne kinderen vaststelden. ‘Wij keuren’ - zegt macaulayGa naar voetnoot(⋆) - de veroordeeling van karel af; doch wij beschouwen haar in geen enkel opzigt als eene daad, die eenige smet van schande of eerloosheid zou kunnen werpen op den naam van hen die er deel aan hebben gehad. Die daad was het onvoorzigtig en onbillijk uitwerksel van een geweldigen | |||||||||
[pagina 648]
| |||||||||
partijgeest; maar het was geen trouwlooze en geen wreede maatregel. Men ontmoet daarin veeleer alle kenteekenen, waardoor dwalingen van onverschrokkene en grootmoedige harten onderscheiden zijn van de misdaden van lage en boosaardige zielen.’
(Het vervolg hierna.) |
|