Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Monaco.Ga naar voetnoot(⋆)De Souvereine Staat van Monaco is, om zijne tegenwoordige Staatkundige onbeduidendheid, niet zelden een | |
[pagina 625]
| |
voorwerp van bespotting, en toch heeft 't óók zijne geschiedenis en een eigen Nationaal lied, dat gemaakt is na eene belangrijke overwinning, en zelfs een tijd lang de lievelingsdeun is geweest van napoleon. - In 1804 schafte hij de Republikeinsche krijgsliederen af. De Marseillaise werd op de slagvelden van Austerlitz, Friedland en Wagram niet gehoord; maar toen er de veldheer zijne vijanden zag vlugten, floot hij-zelf de Monaco. De oorsprong van dat lied lag in de volgende gebeurtenis. De Vorsten van Monaco stonden onder de bescherming van karel V - doch waren vrij. De voogden van Vorst honorius II, wiens vader in 1605 was omgebragt, hadden een verdrag met Spanje gesloten, om voor den jongen Vorst, tot aan zijne meerderjarigheid, Monaco te bewaren. Er was dus in de hoofdstad Monaco eene Spaansche bezetting, maar toen de Vorst meerderjarig geworden was weigerde Spanje Monaco te ontruimen, en hield dat als ware 't voor zichzelven in bezit, tot groote ergernis ook van de bevolking. Eindelijk kwam er een Vorst op den troon, die op middelen peinsde om het Spaansche juk af te werpen. Zijn raadsman corbon, een naar het uiterlijke middelmatig vernuft, maar inderdaad een wijs, voorzigtig en ondoordringbaar man, tot stoute en beslissende ondernemingen bekwaam, werd heimelijk door hem naar Parijs, aan den Kardinaal de richelieu afgevaardigd, en door dezen geslepen Staatsman met groote welwillendheid gehoord. Het Fransche Hof had reeds 't ontwerp gevormd om Spanje ook in Monaco tegen te werken, en werd in dat plan alleen gehinderd door 't moeijelijke der belegering van eene stad, die, op eene steilte gebouwd, onneembaar geacht werd. De richelieu deed, na deze onderhandeling, te Marseille schepen, krijgsvoorraad en soldaten verzamelen, om tot de bevrijding van Monaco mede te werken zoo ras de Vorst haar uitvoerbaar zou achten. Dit alles kon echter niet geschieden zonder de opmerkzaamheid te trekken van de tegenpartij. De Gouverneur van Milaan, | |
[pagina 626]
| |
er van verwittigd door een nabestaande van den Hertog van Savoije, toen een vijand van Frankrijk, gaf er kennis van aan den Spaanschen bevelhebber te Monaco, opdat hij zijne waakzaamheid zou verdubbelen. Die Spanjaard echter dacht zoo weinig aan de mogelijkheid en waarschijnlijkheid der onderneming, dat hij voor het gedrag van den Vorst van Monaco bij den Gouverneur instond, en het gerucht, dat hij iets vijandigs in den zin zou hebben, aan onkunde en kwaadwilligheid toeschreef. Dit antwoord, door den Vorst onderschept, bewees hem dat zijn plan geen geheim meer was, en hij dus de uiterste omzigtigheid betrachten, maar ook zoo spoedig mogelijk handelen moest. Hij gaf aan de schepen te Marseille nieuwe bevelen, toonde in het openbaar te Monaco een neêrslagtig gelaat, en wendde voor, de omstreken zijner gemeenten van Roque-brune en Meudon te willen verlossen van roovers, die er de rust des Lands verstoorden en de veiligheid der burgers in gevaar bragten. Onder dien dekmantel deed hij eenige werkelijk misdadige of verdachte personen vatten en te Monaco gevangen zetten; doch vermits hun getal te klein was voor zijn oogmerk, vulde hij er de gevangenissen verder met onschuldigen. Naauwelijks was dit geschied, of de Spanjaarden-zelve begingen toevallig eene daad die den val van het Spaansche gezag verhaastte. Zij vorderden betaling van drie maanden soldij, die zij beweerden aan hen verschuldigd te zijn. Honorius veinsde, en noemde hunne vordering regtmatig; maar zwoer hen: buiten staat te zijn, om de schuld te voldoen. Hij sloeg hen eindelijk voor, naar Roquebrune en Meudon te trekken, rijke dorpen, waar de belastingen nog niet betaald waren; daar zouden zij meester zijn en naar welgevallen handelen om het verschuldigde te bekomen. Zich houdende als diep getroffen door de ontberingen der soldaten, zeide hij, liever zijne nalatige onderdanen prijs te willen geven, dan de wakkere verdedigers van zijne Souvereiniteit langer te zien lijden. Opgewonden door dat aangenaam verlof gingen zestig | |
[pagina 627]
| |
Spanjaarden naar Roque-brune, en even zoo vele naar Meudon. De bezetting van Monaco werd daardoor genoeg verzwakt, om den Vorst met vertrouwen te vervullen in het gelukken zijner onderneming. Hij noodigde de overgebleven Spaansche Officieren aan een gastmaal in zijn paleis, en onthaalde ook de soldaten. Hunne tafels waren met krachtige spijzen bedekt, en de koppigste wijnen werden hun met milde hand geschonken. Het feest duurde den nacht door, tot dat ver de meeste krijgslieden beschonken en buiten staat waren om dienst te doen. Nu werden de gevangenissen geopend, de gevangenen ingelicht, van wapenen voorzien, en naar het paleis geleid. Zij vielen met geestdrift op de bezetting aan. De officieren verdedigden zich wanhopend, zoodat zelfs de Vorst meer dan eens gevaar liep; maar na een hardnekkigen strijd van twee uren waren al de wachtposten ingenomen, de officieren weerloos, en de meeste onder-officieren en soldaten gedood. Zoo werd Monacoos Vorst meester in zijne hoofdstad, en hij bezette haar verder met nog een paar honderd landlieden, die gewapend toestroomden om de onafhankelijkheid van den Staat, onder hunnen wettigen Vorst te helpen veroveren. Corbon daagde welhaast ook op met de schepen te Marseille uitgerust, en voltooide de vrijheid des Lands. Deze wèlgelukte opstand van het kleine Monaco tegen het reusachtige Spanje maakte veel geruchts in Europa. De Italiaansche Vorsten vreesden de nabuurschap der Franschen, en de Hertog van Savoije deed den zegepralenden Vorst schitterende aanbiedingen in waardigheden en geld, om hem de vrucht zijner overwinning te doen opgeven; maar deze sloeg die met fierheid af. Het versiersel der Orde van het Gulden Vlies zond hij terug aan den Gouverneur van Milaan, met deze schriftelijke bijvoeging ‘Ik geef den Koning van Spanje terug wat ik van hem ontvangen heb; hij vergunne mij te behouden 't geen mij behoort.’ Kort daarna bezocht de Vorst Koning lodewijk XIII in het leger te Perpignan, en werd er met groote onderscheiding ontvangen. | |
[pagina 628]
| |
Het verdrag, op den 8 Julij 1641 geteekend, hield in; dat Frankrijk de hoofdstad met eene bezetting van 500 man zou bewaren, voor den Vorst van Monaco en zijne wettige opvolgers, die er ook bestendig en uitsluitend het bevel zouden voeren; dat lodewijk XIII den Vorst zou verheffen tot PairGa naar voetnoot(⋆), en met een landgoed en een bepaald jaargeld, op andere domeinen gevestigd, begiftigen; dat des Vorsten zoon eene compagnie en evenredig jaargeld zou ontvangen; en dat de Koning, in de haven van Monaco, twee galeijen zou onderhouden ter dienste van den Vorst, om zijne regten ter zee te handhaven. Zoo werd hem zijne Souvereine regering voor altijd gewaarborgd, terwijl lodewijk hem bovendien het lint zijner Orde en 25000 kroonen schonk, tot schadeloosstelling voor zijne bezittingen in Spanje, die verbeurd werden verklaard. Ten gevolge van dit verdrag kwamen 500 Franschen met den noodigen krijgsvoorraad binnen de hoofdstad. Zij waren er naauwelijks of eene Spaansche galei, wier bevelhebber van het gebeurde onkundig was, liep in de haven binnen, en werd prijs verklaard. De Koning van Spanje bood den Vorst acht honderd duizend kroonen, indien hij zich weder onder de zoogenaamde Spaansche bescherming wilde begeven; maar te vergeefsch. Zulke aanzienlijke voorslagen bewijzen het toenmalig gewigt van dit schijnbaar nietige Vorstendom. Frankrijk heeft het sedert tot in 1815, dat is gedurende anderhalve eeuw, bezet gehouden. |
|