tapijten, die zelfs bij gegoede handwerkslieden, niet alleen den vloer der vertrekken, maar ook trappen, gang en portaal bekleeden, de sierlijke meubelen, het fraaije, gladgewreven mahoniehout, de zindelijkheid overal, geven echter aan deze kleine woningen, iets eigenaardig aantrekkelijks. Alles ziet er net, behagelijk en elegant uit, en is zulks ook.
De slaapkamers hebben zelden voor meer dan één ledekant plaats. Deze zijn in Engeland doorgaans zeer groot, zoodat ligt drie personen daarin plaats zouden vinden. Ook is het algemeen gebruik niet, alleen te slapen; zusters deelen zonder omstandigheden een bed met elkander, en de vrouw van huis [lees: van 't huis] schaamt zich niet eene dienstmaagd bij zich te nemen, want de Engelsche vrouwen zijn bevreesd, 's nachts alleen in eene kamer te zijn, wijl zij daaraan van der jeugd af nooit gewend worden. Onze (Duitsche) donzen overspreijen (lees: dekbedden) zijn geheel onbekend, niet de onderbedden met vederen (veêren); sedert eenigen tijd komen deze laatste zeer in gebruik, schoon haren matrassen nog meer in zwang zijn. De deken is aan het onderbed vast en laat slechts eene opening om in te kruipen. Bedden zonder gordijnen, even als kamers zonder vloerkleeden, kent slechts de bitterste armoede.’ (dit laatste is zeker overdreven).
Behalve 't geen wij reeds tusschen haakjes hebben gezegd, moeten we nog laten volgen, dat er hier over de slaapkamers veel onnaauwkeurigs wordt gemeld. Eene fatsoenlijke vrouw, b.v., neemt de dienstmaagd niet bij zich in bed; het bevreesd zijn is een sprookje; en dat de deken aan het onderbed zou vast zitten is uit de lucht gegrepen. Het onderkleed of onderlaken wordt zoo strak aangehaald, dat het veêren-bed hard wordt als eene matras, en 't overlaken en de dekens zijn zoo vast en diep onder het bed gestopt, dat het is alsòf ze rondom vast zitten.
Maar dat gemis aan teregtwijzing in het werk belet niet, dat het, even als andere bloemlezingen uit behagelijke reisverhalen, eene leerzame en zeer onderhou-