Te Breda, bij Broese en Comp. 1852. In gr. 8vo. 481 bl. f 3-90.
Voor ieder, die zijn Vaderland lief heeft, is het een verblijdend verschijnsel, dat de officieren, bij de verschillende wapens van ons leger, zich onderscheiden door beschaving en wetenschappelijke kennis, en dat zij den zoo vaak miskenden krijgsmanstand wezenlijk tot eere strekken.
Ons heugt de tijd dat de lofspraak, die men dezen of genen gaf, ‘een bijzonder knap man te zijn’, uitsluitend de beteekenis had, dat de geprezene ervaren was in de Bataljons- en Linieschool, en dat hij de verschillende dienstreglementen van buiten kende. - Wie iets meer vroeg van ‘den knappen man’, vond zich meestal bitter te leur gesteld en zijne vragen bleven onbeantwoord.
Die treurige toestand heeft, allengs, plaats gemaakt voor eene betere orde van zaken, en de officieren van ons leger kunnen ook dáár, waar niet over de krijgskunde wordt gehandeld, aanspraak maken om opgenomen te worden in den kring van wetenschappelijke mannen.
In de laatste jaren zijn velen onzer Krijgslieden opgetreden als Schrijvers, wel meestal over hun eigen vak, maar dan toch in verband met de algemeene geschiedenis, of met de geschiedenis van ons Vaderland, en zij hebben daardoor licht en kennis verspreid.
Ware het geëerbiedigd Opperhoofd van den Staat niet zoo afkeerig geweest van ‘alle schrijverijen’, zoo als Z.M. dat noemde, dan ware, zeker, ook het aantal van Militaire Auteurs, onder ons, nog grooter geweest.
De Wet op het ontslag, de bevordering en het pensioneeren van de officieren, zal ten deze, zoo wij hopen, gunstig werken.
De Heer a.w.p. weitzel, de Schrijver van het hierboven aangekondigde werk, de verdienstelijke Hoofd-Redacteur van den Militairen Spectator, mag, reeds sedert lang, op lof en onderscheiding aanspraak maken.