| |
Handboek voor de algemeene geschiedenis der Nederlanden
| |
| |
en Nederlandsche Koloniën. Door Dr. L.G. Visscher, Hoogleeraar te Utrecht. Afd. 1, Deel I. Afd. 2, Deel III. Te Maarssen, bij C.H. van Nederhasselt en Zoon. 1851. In gr. roijaal form. 128 bl. f 1-60.
Een handboek te schrijven is niet altijd gemakkelijk of aangenaam. Als 't in het licht verschijnt, staat het ook meer dan andere werken aan verschillende beoordeelingen bloot, omdat elk, die het vóór zich neemt, zijne eischen er naast legt. De werkzame Dr. visscher deinst voor die bezwaren niet terug. Reeds een aantal jaren geleden heeft hij een kort begrip der Algegemeene Geschiedenis van ons Vaderland uitgegeven. Dat werkje beleeft eenen tweeden druk, en nu treedt hij op met een Handboek, dat in zes boekdeelen de geschiedenis van Nederland, zijne Koloniën, zijne taal, zeden, godsdienst, wetenschappen, kunsten, nijverheid, middelen van bestaan en regeringsvormen zal bevatten.
Als dit werk gelukkig uitvalt, zal 't in eene wezenlijke behoefte voorzien. Niet allen hebben tijd, en gelegenheid om de uitvoerige werken van bilderdijk, arend en wagenaar te lezen. Zij vooral, die zich aan de wetenschappen wijden, hebben een uitgewerkt handboek noodig, dat hen te gelijk met de bronnen bekend maakt; want de bovengenoemde werken zijn geene leerboeken. Wij beklagen echter den jongeling, die zijn Handboek alleen gebruikt, om voor een examen bekwaamd, of, zeggen wij liever, afgerigt te worden. Eene examenstudie eindigt doorgaans met den gelukkigen afloop van het examen. Bij welke professoren mogen wel herodotus en tacitus, demosthenes en cicero, socrates en plato hun examen hebben afgelegd? Niet dat wij de examina afkeuren, dat zij verre; maar wij misprijzen 't, dat onze jonge lieden het middel voor het doel, het begin voor het einde aanzien, en daarom met studeren ophouden, als zij eerst regt er mede moesten beginnen; niet begrijpende dat later de openbare meening een peremtoir examen komt afnemen. Dat laatste hadden de Ouden,
| |
| |
van welke wij zoo even spraken, te Athenen en te Rome summa cum laude doorgestaan.
Elk die maar eenigzins de letteren beoefent, zal gereedelijk erkennen, dat voor alle rangen en standen der Maatschappij de bekendheid met de geschiedenis des Vaderlands ten hoogsten nuttig en noodig is. - Die kennis evenwel is op verre na nog niet algemeen, en wordt in menig beschaafden kring gemist. Wij hopen daarom te meer, dat dit Handboek zóó moge uitvallen, dat het algemeen voldoe en gelezen worde.
De eerste twee Afleveringen wijzen in een algemeen overzigt aan, wat men te wachten heeft. Van een wetenschappelijk gevormd man, die vijf-en-twintig jaren lang goede bronnen naspoorde en onderzocht, mag men althans iets degelijks en volledigs verwachten.
In de Inleiding omschrijft de Hoogleeraar het gebied en den omtrek der Vaderlandsche geschiedenis. Naar die omschrijving zal eenheid in algemeenheid worden bewaard. Ofschoon de voormalige zuidelijke gewesten niet meer tot de Nederlanden behooren, zal hij die echter niet voorbijzien; vooral eene ruime plaats geven aan onze Overzeesche Bezittingen, en ook de geschiedenis van ons Koninklijke Huis behandelen. Wij kunnen ons met dat alles zeer wel vereenigen en prijzen zijn voornemen om de onoplosbare eenheid van Nederland met Oranje te handhaven. Aldus kan zijn Handboek mede een bolwerk zijn tegen altijd mogelijke aanslagen van het onverstand om die eenheid te verbreken.
Op het Kerkelijk gebied wil hij eene naauwgezette onpartijdigheid bewaren. Wij prijzen dat; maar kunnen het daarentegen niet goedkeuren, dat hij, ‘wat nog in het duister ligt gemakshalve (!) zal achterwege laten.’ Wij meenen, dat een man, die tot goede bronnen toegang heeft, geene inspanning behoort te ontzien, om wat in het duister ligt in het licht te stellen. Als de Schrijver dat deed, zou zijn werk er te verdienstelijker om worden. Dat het moeite kost, behoort den geschiedschrijver niet af te schrikken. Maar zegt men welligt:
| |
| |
het betreft hier misschien kerkelijke twisten - welnu, indien dat zoo ware, als zij den volksgeest uitdrukken, moeten ze gekend worden. Wil de Schrijver geen aanstoot geven, hij vergete niet, dat de geschiedenis geene beleefdheid kent: zij is het geweten der volken, en zoo gemakkelijk als het is, dat in slaap te wiegen, zoo zeer is het pligt het wakker te houden. Er is ook een hemelsbreed verschil in, de historie hare eigene taal te laten voeren, of hare feiten zelf en dan hatelijk in te kleeden. Een voorbeeld leere ons, welk nut het aan de waarheid doet, dat men de geschiedenis als ware het een slot op den mond legt. Men heeft in sommige leer- en bandhoeken der geschiedenis, ook tot algemeen gebruik ingevoerd, de Hervorming, en de worsteling in de Nederden daaruit ontstaan, omstuijerd; men stapt zoo omzigtig over het verzet tegen Spanje en zijne Inquisitie, alsof men bevreesd ware de tegenhervormingsgezinden tegen het lijf te loopen. Dit zwijgen over den strijd der vaderen, alsof men zich dien schaamde, heeft het volk allengskens voorbereid en gestemd om naar hen te hooren, die van hunne zijden zich het spreken niet ontzien, en om hen te gelooven, die zelfs geene onwaarheden schuwen, om onzen onsterfelijken Prins willem den Eersten als een verrader en majesteitschenner voor te stellen, en den moordenaar balthasar gerards, wiens gevloekte naam reeds prijkt of welhaast kan prijken op den spiegel van een onzer koopvaardijschepen, tot een heilige te maken, en godzaligen martelaar, die zich, voor zijnen Koning, de wet en het regt, in een schandelijken dood grootmoedig heeft opgeofferd. Wij zeggen niet tot den Schrijver: kies partij: maar wij zeggen tot hem: geef de feiten naar waarheid. Wie de waarheid spreekt, heeft zich over den indruk dien zij maakt, niet te bekommeren: wanneer hij geroepen is om haar te spreken, of eene taak opvat, welke dat tot pligt maakt.
Opdat de lezer wete, wat hij in dit Handboek zal kunnen vinden, laten wij hier eenigzins bekort de gemaakte verdeeling volgen:
| |
| |
| |
Oude geschiedenis.
‘Ie tijdvak. 1. Vroegste gesteldheid. 2. Romeinsche overheersching. 3. Opkomst der Frankische heerschappij.
IIe tijdvak. 1. Invoering van het Christendom. Aanvang van het Leenstelsel. Merovingische Koningen. 481-772. 2. Vestiging van het Christendom. Ontwikkeling van het Leenstelsel. Karolingische Koningen. Opkomst van het Duitsche rijk. 772-1100. 3. Verheffing van het volk. Stedewezen. Opkomst der volkstalen. Vrijheden. 1100-1300. 4. Terugwerking en vooruitgang. Bourgondische Huis. 1300-1500.
| |
Nieuwere geschiedenis.
Ie tijdvak. 1. Eenheid des lands. Philips de Schoone. Karel V. 1500-1555. 2. Onlusten. Philips II. 1555-1578. 3. Scheiding. Philips II. Williem I. 1578-1584.
IIe tijdvak. 1. Republiek. Stadhouderschap van maurits. - Willem lodewijk en ernst casimir. - Spaansche Koningen: philips II, III, IV. 1584-1625. 2. Republiek. Stadhouderschap van frederik hendrik en willem II. - Ernst casimir, hendrik casimir I, willem frederik. - Spaansche Koning: philips IV. 1625-1650. 3. Stadhouderloos bestuur in de voornaamste der Vereenigde Provinciën. - Friesche Stadhouders: willem frederik, albertine agnes. - Spaansche Koningen: philips IV, karel II. 1650-1672. 4. Stadhouderschap van willem III. - Hendrik casimir, amelia, johan willem friso. - Spaansche Koning: karel II. 1672-1702.
IIIe tijdvak. 1. Tweede Stadhouderloos bestuur. - Friesche Stadhouders: johan willem friso, maria louisa, willem karel hendrik friso. - Keizer karel VI. 1702-1747. 2. Hereeniging der Vereenigde Nederlanden onder één Stadhouder. Willem karel hendrik friso (willem IV) en willem V. - Maria theresia, joseph II, leopold II. Frans II. 1747-1795.
| |
| |
IVe tijdvak. 1. Bataafsche Republiek. De Oostenrijksche Nederlanden met de Fransche Republiek vereenigd. Bonaparte. - Napoleon Keizer. 1795-1805. 2. Koningrijk Holland. Lodewijk I (?). - De Oostenrijksche Nederlanden blijven tot het Fransche Keizerrijk behooren. 1806-1810. 3. Holland met Frankrijk vereenigd. 1810-1815.
Ve tijdvak. 1. Hereeniging. Willem I. 1813-1830. 2. Scheiding. Willem I. 1830-1840 (7 Oct.). 3. Willem II. 1840-1849, en België onder leopold I.’ [Wij zijn verlangend te weten, waarom de Schrijver deze Afdeeling niet sluit met de herziening van onze Grondwet, waarmede toch inderdaad een nieuw tijdperk van regering in Nederland is begonnen.] 4. Nederland onder willem III. 1849.
De Bijlagen bevatten opgave van alle de geraadpleegde werken over de geschiedenis der Nederlanden en Nederlandsche Koloniën.
Bij elk deel zal een Register van Zaken en Onderwerpen, een tweede van Personen en een derde van Bronnen worden gevoegd.
Vermits de beide Afdeelingen gelijktijdig gedrukt worden, hebben wij reeds eene aflevering uit de Oude en eene uit de Nieuwere geschiedenis ontvangen. De eerste schetst de oudste bewoners dezer landen; hunne zeden, gewoonten, en godsdienst; hunne onderwerping aan de Romeinen, onder caesar; den staat des volks, onder de regering van augustus tot claudius, met inbegrip der oorlogen hier en in Gallië en Germanië gevoerd.
De tweede Aflevering opent het Eerste tijdvak der Nieuwere geschiedenis met de geboorte van den man, die de vereeniging van al de Nederlandsche Gewesten voltooide. Dit tijdvak loopt tot 1584: het scheidingspunt tusschen 't Zuiden en Noorden. Men vindt hier in fiksche trekken de regering van philips de Schoone, zijn karakter en zijne hofhouding. De doopdag van karel wordt uitvoerig vermeld, en de toenmalige regerings- | |
| |
vorm goed uiteen gezet. Vervolgens wordt een blik geworpen op Utrecht, Luik en Friesland, en de worsteling beschreven van den Gelderschen Hertog met het Bourgondische Huis.
Met verwondering zal de lezer, die van het hoog gelegen Bellevue de omstreken van Arnhem overziet, op bl. 23 lezen: ‘dat het Nederlandsche leger de toen nog boomrijke omstreken van Arnhem verwoestte’ - alsof er nu geene boomen meer zijn!
Na den vroegtijdigen dood van philips volgt de geschiedenis der voogdij van den verweesden Vorst, en de Landvoogdij van margaretha zijne tante; een tijdperk vol beweging en verwarring, waarin karel van Egmond eene groote rol speelt, totdat de jeugdige karel in 1515 de regering op zich neemt.
Het spreekt van zelf, dat wij ons niet aanmatigen reeds nu een oordeel over het werk uit te spreken. Dit echter kunnen wij getuigen, dat het veel goeds belooft. De hoofdzaken worden behoorlijk ontwikkeld. Hier en daar treedt de Schrijver ook in bijzonderheden. De stijl echter is niet hoven alle aanmerkingen verheven; de Schrijver schijnt daaraan niet zoo veel zorg als aan de zaken te besteden. Wat het werk voor den beoefenaar der Vaderlandsche geschiedenis hoog in waarde kan doen stijgen, is de bronnen-litteratuur, waarmede het verrijkt is. In de eerste Aflevering is een blad daarvan afgedrukt. De Heer visscher geeft niet alleen de namen der Schrijvers en de titels van hunne werken op, maar voegt ook eene korte, kritische biografie er nevens.
Wij wenschen, dat de Hoogleeraar zijn gewigtigen arbeid gelukkig moge voortzetten en voltooijen, dan zal de bijval zijner landgenooten hem zeker niet ontgaan.
s.
|
|