Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 237]
| |
Boekbeschouwing.Johannes Clarisse, sprekende nadat hij gestorven is. Een leesboek voor het Christelijk gezin. Met Portret. Te Arnhem, bij Is. An. Nijhoff. 1850. In gr. 8vo. f 5-90.Neen, de Eerw. van iterson bedriegt zich niet in de gedachte, welke hij in de inhoudrijke voorrede van het werk uit: ‘dat het ons welkom zoude zijn.’ Omstandigheden buiten ons toedoen alleen hebben ons verhinderd deze verklaring vroeger af te leggen. Ook wij hebben het geluk gehad, clarisse te kennen; en hetzij wij hem als Godsdienstleeraar van den kansel hoorden, hetzij wij, in bijzonder gesprek, ons met hem onderhielden, wij noemden hem toch altijd den ‘onvergelijkelijken’, zoo als wij hem thans gaarne ‘den onvergetelijken’ noemen. Wanneer men zich van het naauw verband der edelste wetenschappen, een grondig denkbeeld wilde vormen, dan was het toereikend, clarisse te leeren kennen, die, in de ruimste beteekenis des woords, ‘de man der wetenschap’ was! Is het dan wonder, dat beroemde Nederlandsche mannen: een van hengel, bouman, van oort, siegenbeek en andere meer, voor hem een eerekrans gevlochten, en op zijn graf nedergelegd hebben? Is het wonder, dat de nagedachtenis eens mans: ‘zoo uitstekend in gaven des geestes, als edel van hart, zoo geheel met God en christus vereenigd, die nu in den hemel leeft, leeft meer nog dan hier, en die ons niet zijne assche alleen, maar een voorbeeld van studiën, en vooral een voorbeeld des levens heeft nagelaten’ (bl. xiii), ook leeft in onze dankbare herinnering! Eene gelukkige gedachte noemen wij het van den Verzamelaar, om ons van de laudationes funcbris, over den ontslapene gehouden, eenige uittreksels mede te deelen: daardoor vervalt toch alle vermoeden van te hooge | |
[pagina 238]
| |
ingenomenheid met clarisse, uit wiens nagelatene leerredenen hij ons eene anthologie geschonken heeft. Doch neen, dát is het woord niet. 't welk van iterson gebezigd wil hebben: ‘zijn loeleg was het niet, eene bloemlezing uit clarisse's kansel-arbeid, of eene verzameling van vernufts- of welsprekendheids-proeven uit zijne onuitgegevene leerredenen te leveren’ - een ander en hooger iets beoogde hij: hij zocht veel meer naar vruchten, naar altijd heilzame, verkwikkende, voedende, versterkende vruchten, ‘en daarom vindt men uit het allerhelangrijkste, of toepasselijk gedeelte zijner leerredenen van vroeger en later tijd, zoodauige uittreksels, als ten allen tijde eene blijvende en onverminderde belangrijkheid bezitten, als overwaardig zijn gehoord te worden, ook in unze dagen.’ bl. 21. Uit deze aanwijzing leert men genoegzaam den hoofdinhoud van het voor ons liggende werk kennen. Trouwens het behelst ook enkel fragmenten over hetgeen in de geloofs- en zedeleer het gewigtigste en belangrijkste is: de inhouds-opgave strekt hiervoor ten bewijze; en, dat die brokstukken voor ver het grootste deel, ja, bijna uitsluitend uit de toepasselijke gedeelten der nagelaten leerredenen van clarisse genomen zijn, hierin heeft van iterson, dunkt ons, volkomen in den geest des ontslapenen gehandeld: het toepasselijke deel toch hield deze zoo zeer, om eens zijne eigene woorden (zegt van iterson) te bezigen, ‘voor het voornaamste der geheele preek, dat het hem altijd ontroerde, wanneer hij een leeraar hoorde zeggen: ‘de weinige oogenblikken, welke nog overig zijn, le willen gebruiken, om met een kort woord ter toeeigening zijne rede te besluiten.’ Op de vraag: ‘wat is de toepassing?’ antwoordde hij met eene wedervraag: ‘Is zij niet het gebruik der bijbelleere tot aanmoediging, bestraffing, besturing, vertroosting, in één woord, ter bevordering van Evangelische heiligheid en dengd? En is dat het hoofdoogmerk der geheele leerrede niet?’ Dat voornaamste mogt, naar zijn oordeel, geenszins ‘zoo maar. als in het voorbijgaan, slordig en met overhaasting behandeld worden.’ Hij hield ‘die leerredenen | |
[pagina 239]
| |
voor de beste, welke geheel en al toepassing zijn, geheel en al op een gemoedelijken trant leerzaam, geheel en al, van de inleiding aan, daartoe aangelegd: of, zoo het onderwerp dit dan minder gedoogt, dan althans dezulke, bij welke aan het toeeigenend voorstel, eene breede, en aanzienlijke plaats wordt ingeruimd.Ga naar voetnoot(⋆)’ Wat den vorm betreft, waarin deze fragmenten tot ‘een leesboek voor het Christelijk huisgezin’ gegoten zijn, wij zouden dáárop nog al iets hebben aan te merken; maar vermits de Eerw. van iterson het boek tevens zóó wenschte in te rigten, dat het ook tot een nuttig geschenk voor aankomende gemeente-leden kan dienen, dat het dezen zijn kon - ‘eene handleiding om zich den hoofdzakelijken en nooit genoeg overwogen inhoud van geloofs- en zedeleer te herinneren’ (bl. xxiii, xxiv), zoo houden wij liefst onze aanmerkingen terug. In plaats van eenig uittreksel te geven, waaruit men toch maar ten deele over den zin van clarisse, en zijne bestendige bedoeling, zou kunnen oordeelen, om hetgeen hij sprak, niet alleen tot verlichting des verstands, maar ook altijd tot heiliging van het hart te doen strekken, verwijzen wij den lezer naar het werk-zelf, dat wij met vollen nadruk aanprijzen: en bij den dank dien wij den waardigen Verzamelaar betuigen, voor de moeite aan de zamenstelling er van besteed, vereenigen wij ons opregtelijk met zijn vurigen wensch, ‘dat de ons eenmaal zoo dierbare en nu voor altijd onvergetelijke ontslapene, ook daardoor, velen tot leering, vertroosting, en zaligheid, nog moge spreken, nadat hij geslorven is.’ Een uitmuntend gelithographiëerd, en uitstekend gelijkend portret van clarisse, versiert het werk.
h. c.w.p. |
|