Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| |
Boekbeschouwing.De strijd der partijen in de Nederlandsche Hervormde Kerk van het Kerkelijk standpunt beschoud. Een woord van vrede, door Irenaeus Alethophilus, Evangeliedienaar in de Hervormde Gemeente. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. 1851. In gr. 8vo. 47 bl. f :-50.De aanleiding tot het schrijven dezer brochure lag in het op nieuw ontvlammen van den strijd tusschen de zich noemende regtzinnige partij in de Nederlandsche Hervormde Kerk en de Groninger School, gelijk die zich heeft geopenbaard ten gevolge van eenen uitval der eerstgenoemde tegen het prediken van den Hoogleeraar hofstede de groot in 's Gravenhage. Het was niet de inhoud, maar de daad dier prediking, welke was aangevallen. Aanvankelijk meenden wij dus, dat de kerkelijke beschouwing dezer zaak - in welke het waarnemen der predikbeurt slechts eene onbeduidende aanleiding is tot het op nieuw voor den dag komen met den eisch, dat de onregtzinnige Groningers eenvoudig buiten de gemeenschap der Kerk moeten gezet worden - zich bepalen zou bij het betoog, dat ‘van het Kerkelijk standpunt beschouwd’, de aangevallen Professor wel degelijk regt had om zoo wel in de hofstad als elders, zonder dat eenig Kerkelijk persoon of bestuur daar iets tegen kan inbrengen, als voorganger op te treden bij de openbare godsdienstoefening. Maar dit is zóó duidelijk, dat het niet eens betoog noodig heeft, en hofstede de groot heeft het dan ook in zijnen open brief aan de Haagsche Gemeente even weinig noodig geacht, dit zijn regt te bewijzen, als Dr. doedes het in zijnen overbekenden bitteren brief heeft durven wagen, er aan te tornen. | |
[pagina 190]
| |
Irenaeus alethophilus, een pseudonymGa naar voetnoot(⋆) reeds in de tijden der Remonstrantsche kwestie gebruikt, gaat echter eenen geheel anderen weg, en wel den eenigen, die in dit geval te pas komt. Hij laat alle verschil van inzigt in de Christelijke waarheid bij beide partijen rusten; hij acht het onmogelijk en ook geheel en al noodeloos, de uiteenloopende gevoelens tot één te brengen, niet alleen ten aanzien van de bekende drie punten: het gezag der Apostelen - de Goddelijke natuur van onzen Heer - de kracht van Zijnen kruisdood: maar hij wil de zaak van haren juisten grond ophalen, namelijk door de beantwoording der vraag: wat het eigenlijk zij, te behooren tot de Nederlandsche Hervormde Kerk? In zoo verre is het dus eene korte, maar bondige, en voor ons althans volkomen overtuigende beantwoording der prijsvraag, die doedes wenschte te zien uitgeschreven, hoe men de Groninger leer in hare betrekking tot die Kerk hebbe te beschouwen. Althans indien de man, die in zijnen ‘Brief’ een zoo doorslaand bewijs van zijnen scherpen zin gegeven heeft, deze brochure gelezen heeft sine ira et studio (dat maar ál te dikwijls miskend hoofdvereischte bij alle wetenschappelijk en ook Kerkelijk geschil), gelooven wij niet, dat hij die uitschrijving nog noodig zal achten. - Doch zien wij, hoe alethophilus zijn stuk aanlegt. Na eene korte Inleiding, waarin de stand der zaak duidelijk wordt uiteengezet, zal hij uitgaan ‘van hetgeen waaromtrent men overeenstemt, althans behoort te stemmen, zoo men het standpunt niet verloochenen wil, dat men zegt te kiezen. Dat standpunt is - de betrekking der partijen tot de Ned. Herv. Kerk.’ De vraag, of iemand sta binnen die Kerk, kan alleen ‘beantwoord worden door een beroep op de aangenomen Formulieren | |
[pagina 191]
| |
van eenigheid.’ De Ned. Geloofsbelijdenis en de Heidelb. Catechismus worden als zoodanig tot het geven harer stemmen toegelaten; maar de Dordsche leerregelen worden afgewezen, als nooit algemeen in de Ned. Herv. Kerk aangenomen. De Geloofsbelijdenis nu, want de Catechismus laat er zich niet over uit, wil, zoo als bij de stukken met kracht en klem wordt aangetoond, niet gehouden zijn voor regel, alleen voor uitdrukking des geloofs. Slechts éénen geloofsregel wordt er opgegeven als hetgeen, waarmede de hoofdzaak staat of valt: ‘om tot de Ned. Herv. Kerk te behooren, moet men onvoorwaardelijk aannemen, hetgeen de mensch, naar den wille Gods, in den Bijbel vervat, schuldig is te gelooven om zalig te worden.’ Wij komen alzoo aan de hand van onzen Schrijver tot een resultaat, hetwelk ons althans geheel nieuw was. Men heeft namelijk altijd, in zoo ver men zich tot staving van het vrijzinnig standpunt op Art. 7 der Ned. Geloofsbelijdenis beriep, geschermd met ‘de H. Schrift’. Deze alleen is regel des geloofs. Neen - zegt alethophilus: de Geloofsbelijdenis zegt dat niet: zij verklaart alleen datgene voor geloofsregel, hetwelk in den Bijbel als noodig ter zaligheid wordt voorgedragen. Deze fijne onderscheiding vordert eenig nadenken. Zij bakent de grenzen af tusschen het fundamentéle en niet-fundamentéle. Is dat in het oog van den een of ander niet genoeg - ik kan het niet helpen, zegt i.a.; ik ben het niet die dat beweer; het is de leer van het Formulier van eenigheid, van welks aanneming of verwerping het al of niet ‘Hervormd, Nederlandsch Hervormd’ zijn afhangt. Van dit standpunt vraagt de Schrijver niet eens naar den inhoud eener Bijhelsche Theologie, of liever: naar eene uit den Bijbel geputte voorstelling van de Christelijke waarheid: gij beweegt (zoo is de geest zijner redenering, op grond van de Ned. Geloofsbelijdenis) u geheel vrij, mits gij aanneemt hetgeen de Bijbel als noodig tot zaligheid voordraagt. Eene naauwlettende beschouwing van het N.V. doet hem tot het resultaat komen, dat dit alleen bestaat in ‘de kennis des éénigen Waarachtige en van jezus christus dien Hij gezonden | |
[pagina 192]
| |
beeft; het geloof in Hem tot vergeving van zonden; een wandel des Evangeliums waardig.’ ‘Maar - zoo gaat hij voort - ontkennen wij dan al de andere leerstukken? In geenerlei wijze, maar wij beweren, dat zij nergens door de Apostelen als ter zaligheid noodig zijn voorgedragen. Men zal dit met niet ééne bewijsplaats kunnen staven. De Apostelen geven nergens eene uitgewerkte of bepaalde (de Schrijver zal meenen: bepaald voorgeschrevene) geloofsleer op, als weg ter zaligheid; enkel en alleen de verkondiging van christus jezus en het geloof in Hem.’ Dit - en niets dan dit - als de ware en eigenlijke Formulierregtzinnigheid te zien voorgesteld, zal zeker den meesten lezeren even nieuw zijn, als het ons was, zóó geleidelijk en overtuigend tot dit verrassend resultaat te worden gebragt. Zeker verdient deze geheel ongewone voorstelling nog nadere toetsing; hier is het daartoe de plaats niet, maar wij bevelen het aan een bezadigd, onpartijdig onderzoek. De zaak is zulks wel waardig, en de beschaafde, bezadigde toon van den Schrijver geeft er hem aanspraak op. Hij betoogt nu verder - altijd uit de Geloofsbelijdenis qua Formulier - dat men geene nadere voorschriften heeft willen geven en geene andere banden aanleggen: terwijl het ongegronde der bedenking: ‘waar moet het heen, indien men niet verder gaat?’ wordt aangetoond door ontwikkeling van deze drie punten: 1) vrij onderzoek van Gods Woord is het formeel beginsel van het Protestantisme: de Ned. Herv. Kerk mag dat beginsel niet prijs geven, gelijk zij het ook nooit prijs gegeven heeft; 2) de bedenking toont overdrevene vrees: 3) zij wordt geheel weggenomen door den hoogsten geloofsgrond, dien de Ned. Herv. Kerk in hare algemeen aangenomene Formulieren van eenigheid uitspreekt. Die hoogste geloofsgrond nu bestaat in ‘de getuigenis des H. Geestes. (Art. 5, 9.)’ Met gepaste opmerkingen, een broederlijk woord aan beide partijen en eene ernstige waarschuwing tegen verdeeldheid tegenover Rome, eindigt dit stukje. | |
[pagina 193]
| |
Van wien is het? Men heeft het gevraagd en er naar gegist, doch dat zal wel uit enkele nieuwsgierigheid zijn, daar de Schrijver verklaart: ‘het gewigt van eenen gevestigden naam niet te kunnen léggen op zijne woorden.’ Blijkbaar is het een man die de waarheid in de liefde zoekt, en zich het: non me cuiquam mancipavi in zijn wapen voert. Hij is niet blind voor het goede, maar ook niet voor het minder goede in de zienswijze der uitersten. Hij wil geenen vrede door het opöfferen van een gedeelte der waarheid, en alzoo door transactie; integendeel: hij wil de volle waarheid, en niets dan haar, zien gehuldigd, opdat men door haar tot den vrede kome. En daarin gelooven wij, dat hij gelijk heeft. Men zal elkander nimmer leeren of althans blijven verdragen, indien men zich bewust is, om des lieven vredes wille inwilligingen te doen. En volgens den hier aangewezen weg is dat ook niet noodig. Eenige maanden reeds is dit duidelijk geschreven stukje in het licht. Wij meenden, dat het om zijnen inhoud al spoedig aan een even bezadigd onderzoek zou zijn onderworpen. Tot ons leedwezen vernamen wij hiervan nog niets. Indien zich de werking dezer brochure daarin openbaart, dat de toon der zich noemende orthodoxen vrij wat gedaald is, zou den Schrijver de zelfvoldoening niet ontgaan, daartoe te hebben medegewerkt. Wij schreven deze breedvoerige aankondiging niet om den twist levendig te houden, maar alleen om de opmerkzaamheid te vestigen op eene brochure, die wij niet ernstig genoeg kunnen aanbevelen aan ieder, die in de gewigtigste van alle zaken tot zekerheid en helderheid wenscht te komen. Hiertoe, en afgescheiden van alle kerktwist, kan de lezing van dit stukje, in ons oog, uitnemend dienen. |
|