Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijJaarboekjes voor 1852.
No. 1 heeft in onze waardering iets vóór, om zijn uitvoerigen, door den Heer stamkart met zorg bewerkten Kalender. Daarop volgt, in proza, een brief van Mr. j. van lennep: Aan de beschaafde vrouwen in Nederland, om het palladium onzer taal en spraak te blijven bewaren, door zich te wachten voor de gallicismen, anglicismen, germanismen en allerlei-ismen der Dagbladschrijvers en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||
Schoolmeesters, en te blijven spreken en schrijven zoo als zij 't van hare moeders hebben gehoord en gezien: los en ongedwongen; zonder inspanning om zoo precies siegenbeek of weiland te volgen. ‘Onderhoudt’ - zegt hij - ‘met elkander en bij uwe lievelingen die wendingen in de volzinnen, die ongedwongen losheid in de uitdrukking, die in 't oneindige genuänceerde verscheidenheid in de klanken, die bevallige zachtheid in de uitspraak, welke onze taal van ouds in den mond van beschaafde vrouwen gekenmerkt heeft, en welke, in naam der Heilige Eenparigheid, ons barbaarsch geslacht van Taalkenners ten eenemale zou wenschen uit te roeien en te doen vervangen
Door syfflend mondgebies en rochlend keelgegrom,
Door kwekkend kwaakgeklep en snorkend neusgebrom.’
Verder in proza: Bij het slot te Wijk bij Duurstede, door elisabeth johanna hasebroek, eene bespiegeling over het vergankelijke van aardsche grootheid, met een terugblik op herold den Deen (846), aan wien eene teêrgevoeligheid wordt toegedicht, daar de man, waarschijnlijk, niet aan geleden zal hebben; en op eene soort van minnehandel tusschen den adellijken jonker walrayen (1460) en een dweepend echt Arcadisch tuinierstertje reina, die hem ziet, en terstond bemint, en hoorende dat hij eene bruid heeftGa naar voetnoot(⋆), haren vrijer wolfert in poëzij zijn afscheid geeft, zeggende:
Jesus is syn name, die minre myn,
Ik wil hem eeuwelic dienen, ende syn eigen syn.’
De Schrijfster vergeve 't ons, dat wij met dit opstel geen vrede hebben. 't Heeft volstrekt niet de kleur van den tijd. De deernen, die omtrent de helft der XVde eeuw in de tuinen der Bisschoppen en Edelen hebben gewerkt, zijn van een geheel ander allooi geweest. Dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||
middeleeuwsche dislichon in den mond van zulk eene deerne is geheel misplaatst, om hare onbeschaafdheid, en omdat toen - zoo als bij wagenaar en anderen is te lezen - de kloosterlingen zich verliepen in ongebondenheid, en de tijdgenooten wel zullen geweten hebben, dat er in de kloosters aan geheel iets anders gedacht werd dan jesus eygen te syn. Men dient toch de geschiedenis en den tijd eenigzins voor oogen te houden, al schrijft men maar novellen. De Heer tollens hangt in 't Historisch-Ironisch gedicht: Het klooster te Rijnsburg (bladz. 18) een gansch ander tafereel van hel toenmalige kloosterleven op, en als de Schrijfster méér daarvan wenscht te weten, raadplege zij vooral Dr. g.d.j. schotel's Abdij van Rijnsburg, bladz. 290 en volgg. - Hoe het kwam dat de Hertog van Alva lachte, is een niet onmerkwaardig historisch feit, door j.c. kobus medegedeeld. P. scheltema geeft bij eene fraaije afbeelding van den voormaligen Jan-Rooden-poorts-toren te Amsterdam eene belangrijke geschiedkundige beschrijving van deze oude stadspoort, die, na de uitlegging der stad, op de torensluis, tot in 1830, ieder in den weg, en zoo velen in 't licht heeft gestaan. - 't Historisch-romantische verhaal: De Baron lubrecht turk van Hemert, als Bevelhebber te Grave, van Mw. bosboomtoussaint, heeft ons diep getroffen. De nicht van Den Bosch, door Mr. bartholomeus pen, is eene vertelling, waarvan de bewerking niet minder aardig is dan het plan geestig. De intrigue, voor welke wij anders geen grooten aanleg schijnen te hebben, is hier zoo kunstig gelegd en volgehouden, dat de belangstelling klimt tot aan het einde, waar eene gevoelvolle ontknooping de mystificatie oplost. - Ten slotte vindt men 't Vervolg der Korte Kronijk, eene satire op enkele gebeurtenissen en handelingen, grappig genoeg om ook de leden van het gewezen ‘Centraal Comite der Democraten in Nederland’ te doen glimlagchen; doch in welke 't ons bevreemdt de Junijfeesten op het Loo vermeld te vinden. - Nog talrijker en verscheidener zijn de stukken in dichtmaat: k.w., erica, p.d.b., Mw. l.v.h., droegen loffelijke proeven bij van hunne dichtoefening. - Mr. j. van lennep, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||
de genestett, w.j. hofdijk, f. wijsman, h.j. schimmel, j. chr. gewin, k. sijbrandi, verrijkten den bundel met stukken hunner waardig van meer of mindere uitgebreidheid. Men zal ons, om des kleinen besteks wille, het opgeven der ten deele breede titels wel willen kwijtschelden. Bijzonder verdienstelijk vinden we Achab en Isebel van n.m. tatum zubli, vier jaren geleden als dichter nog onbekend. Fraai zouden we de Sneeuw van onzen lievelingsdichter vinden, als de toepassing op 't geestelijke niet zoo gezocht, overdreven en gewrongen ware, dat de vijf laatste coupletten voor geen gezonde ontleding vatbaar, en niets dan gekunstelde klinkklank schijnen over de heiligste, goddelijkste zaak. Treffend schoon door eenvoud en rijkdom van gedachten is 't Gevoel, door s.j. van den bergh. Zoo veel verschil is er tusschen de gezwollen poëzij van 't hoofd, en de heldere, ongekunstelde, waarachtige van 't gevoel des harten. Niet minder schoon, hoewel in een ander genre, is het naïf gevoelige 't Muist wat van katten komt, door a.j. de bull. En wat zullen we zeggen van Het klooster te Rijnsburg, door h. tollens, cz.? Wat anders dan dat wij 't Vaderland geluk wenschen, dat de tijd geen invloed heeft noch op de rijke verbeelding, noch op het diepe gevoel, noch op den éénigen stijl van dien Meester onzer Meesteren! - Ten kate's Lijsjen bij haar spinnewiel is een juweeltje van naïveteit. Ook van zeggelen's Achttien jaar, dat luimiger is en ons een gepasten overgang aanbiedt tot het allerkomiekste Viertal proeven van Rhytmische of (zoogenaamde) Middel-Nederlandsche Poëzij, door een Schoolmeester: Barend de schutter, de Morgenstond, de Hond, en de Haan, waarbij wel niemand ernstig kan blijven, al wil hem misschien 't eenigzins burlesque genre niet geheel behagen. Hiermede gelooven we genoemd te hebben, wie dezen Almanak hebben verrijkt. Van bilderdijk vindt men er een twaalftal onuitgegeven dichtregels, die, naar ons gevoelen, even goed ongedrukt hadden kunnen blijven. Onder de platen is het beukenbosch met de groep oudjes, naar eene teekening van den genialen rochussen, ongemeen natuurlijk en bevallig. De fantastische afbeelding van den | |||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||
koortsigen droom van een piano-virtuoos der XIXde eeuw, naar den niet minder genialen alexander v.h. is dien vindingrijken satirieken teekenaar waardig. Ook de andere platen en de titel zijn fraai. De zwarte band met goud en kleuren op den voorspiegel en rug, en goud op den achterspiegel overtreft, naar ons oordeel, de overige prachtbanden in rijkdom en smaak. No. 2. De band is mede zeer smaakvol en rijk. De platen zijn ongemeen fraai van teekening en gravure, behalve dat de regterschouder der jonge vrouw op de gravure naar f. willems te vierkant en beenerig is, en de gondel, op die naar g. postma slechts een halven boeg heeft. Het portret van den dichter a.f. de bull is fraai, en sprekend. De rigting van 't hoofd en de opslag der oogen zijn wel wat théatraal, maar de Heer de bull is een verdienstelijk declamator, en de teekenaar zal verkozen hebben hem zóó voor te stellen. Zulk een portret alleen is genoeg om het boeksken meerderheid van debiet te verzekeren. Onze blik althans rust er op met welbehagen, en wij zouden 't ongaarne missen. De Astrea heeft niet ten onregte geklaagd over de gelijkvormigheid van den inhoud der Jaarboekjes. In allen vindt men ongeveer dezelfde Schrijvers en Dichters; niet één der boekjes heeft eene bepaalde letterkundige, staatkundige, of zelfs godsdienstige of kerkelijke strekking en kleur. Wie één der Jaarboekjes koopt, bezit ze in dien zin reeds allen, en ook wie er één heeft aangekondigd, moet met de overigen wel eenigzins verlegen staan. Wij zullen echter pogen te vervolgen, gelijk we zijn aangevangen. De prozastukken in den Aurora zijn: a. De zamenkomst te Plainty Hill, door Mw. bosboom-toussaint, een verhaal gelijk alle verhalen van die beroemde Schrijfster; maar dat toch zoo als 't daar ligt, niet zeer veel belangstelling bij ons heeft opgewekt; waarschijnlijk omdat er, zoo als uit de Astrea blijkt, nog een ander verhaal bij behoort; b. Eene bladzijde uit het leven eens kunstenaars, door elisabeth johanna hasebroek; eene ongemeen compresse bladzijde, die bijkans 't geheele leven van dien kunstenaar bevat. Om de kunst verwaarloost die man | |||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
zijne vrouw, dat zij sterft, en de jaloezij, welke zijn kunstvermogen opwekt, doet een moord begaan, en voert hem-zelf onschuldig ten kerker en ten grave; terwijl zijn benijder, de moordenaar, in een gekkenhuis eindigt. De invloed der kunst wordt zoo ongunstig voorgesteld, dat men er schier bang voor zou worden. Het verhaal is in vloeijend dichterlijk proza geschreven; maar niet zonder groote overdrijving en overgevoeligheid. c. De smokkelaars, door c.e. van koetsveld. Hier vindt men verdichting, die aan waarheid grenst; onder een romantisch kleed het werkelijke leven; toestanden zoo als zij dagelijks kunnen voorkomen; karakters zoo als men die overal ontmoet, en door en om dat alles dringt dan ook de leering, van dit zeer waarschijnlijke, in eenvoudig burgerlijk, maar helder en mannelijk proza voorgedragen verhaal, diep in het verstand en hart der lezers. d. geertruide van oosten, door jos. alb. alberdingk thijm. De heldin van deze, met veel bekwaamheid en niet minder gevoel en gloed, als waarachtige gebeurtenis voorgedragen legende is eene vrome Begijn, die wonderen doet en ook met onderscheidene aan haar zigtbare wonderen, en ten laatsten met een doorschijnend of doorzigtig ligchaam, en de vijf kruiswonden van den Verlosser in de handen, voeten en zijde voor de wereld geheiligd wordt. Méér zullen wij er niet van zeggen; ieder beseft, dat, en waarom zulk een verhaal in een Jaarboekje door Protestanten geredigeerd, en meest voor Protestanten, inzonderheid voor Protestantsche jonge dochteren bestemd, niet op zijne plaats is. - Slechts door vier coupletten van beets, bij eene gravure naar scheffers ‘Reinen van harte’ is die Legende in het boeksken gescheiden van de bull's De profeet van Florence: savonarola, den voorlooper der gezegende Kerkhervorming en martelaar. Het is alzoo duister naar welke beginselen de verzamelaars zijn te werk gegaan. Naar 't beginsel van onzijdigheid waarschijnlijk; maar dat beginsel is gevaarlijk, ook voor den Uitgever, want geene der twee strijdende Kerken wil noch kan dat beginsel gedoogen, en de leden van elke moeten eindigen met hui- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||
verig te worden Jaarboekjes te koopen of in hunne gezinnen toe te laten, omtrent de vruchten van wier lezing zij in gemoede niet gerust kunnen zijn. Uit een protest van den Heer van dam van isselt weet men reeds, dat ook de Vergeet-mij-niet, onder Redactie van Ds. ten kate in hetzelfde geval is. - De raad in de Astrea, 9e aflevering, bladz. 288, om elken der pracht-almanakken een bepaald systeem en doel uitsluitend te doen vertegenwoordigen, is dáárom allezins waardig door hunne Uitgevers en Redactiën overwogen en behartigd te worden. De profeet van Florence is een dichtstuk dat beiden 't hart en hoofd van den zanger vereert; doch het vijfde tafereel is te onbeduidend. De Dichter schijnt er zich met overhaasting van te hebben af gemaakt. Het is te wenschen, dat hij er alsnog de uitbreiding aan geve, die het treurig maar verheven uiteinde van den geloofsheld verdient. Het poëtische gedeelte van den inhoud wordt geopend met De wachtende, door s.j. van den bergh; de dramatische alleenspraak eener vrouw en moeder, die bij den aanbrekenden dageraad van eenen zondag, met haar kind op den schoot, nog zit voor het venster, waar zij den ganschen nacht heeft gezeten, vruchteloos wachtende op haren man, die in de herberg, onder valsche vrienden, zijn ontvangen weekloon verdobbelt. De gravure van j.w. kaiser, naar p.m. molyn, die er stoffe toe gaf, is uitstekend schoon, en het gedicht is vol waarheid en gevoel. Deze wachtende en De smokkelaars van Ds. koetsveld hadden eigenlijk geplaatst moeten worden in den Nederlandschen Volks-Almanak; want beiden zijn voor het volk bestemd, maar zullen 't in het duurste Jaarboekje gewis niet bereiken. Wij erkennen nogtans, dat de Aurora dan twee van hare fraaiste bijdragen zou missen. Het verhevenste der gedichten is De val van Babylon, door ten kate. In statigen maatgang bezingen beloo Frederikstad aan de Eider; winkeler prins des Landverhuizers afscheidsgroet aan Europa; van beers eene wrake Gods Bij 't kerkportaal; borbeck een Levenscontrast; gewin Blindheid; brester Lijkenlach; en tatum zubli looft den | |||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
Herfst, in een lied, dat mede van zijne groote vorderingen getuigt. Op losseren trant of in zangeriger mate gaven heije Drie liederen; van zeggelen Neef Kees en Neef Koos; schimmel Kennisdorst; hofdijk Uchtend in 't woud, en een Nachtschaduwe; van lennep Zes Zeemansliedtjens; van der noop, jrs.zn. Een les bij 't spinnewiel; hasebroek Trekvogels; huyser 't Is zonde; j - s In den gaard. Wij kunnen over de verdienste van elke dier bijdragen niet uitweiden, en moeten 't bij de opgave van titels en namen laten berusten. Liet de plaats 't toe iets over te nemen, wij zouden met de keuze verlegen staan. Misschien kozen we dan iets uit den schilderachtig schoonen Uchtend in 't woud van onzen Natuurbeschrijver bij uitnemendheid; of uit de diepzinnige en zangerige Kennisdorst In het bloembed stoeiend, gaârt ze
Of ontblaârt ze
Of vertreedt ze naar heur keur;
Door een zee van purper wadend
En zich badend
In een daauw van ambergeur.
Of uit de Trekvogels, als die dichterlijke apostrophe aan het slot niet óók verminkt wierd door eene gewrongene en gezwollene toepassing op 't geestelijke, waarin men ook het platte ‘Wat's dit?’ uit de zoogenaamde lierzangen van de helft der vorige eeuw terugvindt, en 't verblijf der englen en gezaligden in de nabijheid Gods, zoo als er staat in ‘Gods hof’, niet minder of meer genoemd wordt dan een tooverland!! - Zoo wordt de heilfontein der genade in christus, in den Holland, eene waschfontein genoemd. Zulke lage beelden zijn ver beneden 't heilige en verhevene der zaken. Wij hopen, dat de rijkbegaafde Dichter van die verkeerde rigting terug komel - In het Erotische genre hebben we inlang niets gelezen, beiden in de gedachte en in den vorm zoo bevallig en lief als het In den gaard van j - s. Als het beste, voor 't laatste bewaard, noemen we het lied van den Heer tollens, Gezondheid, dat wij wenschten te kunnen overnemen in zijn geheel. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
No. 3. Ook dit minder prachtig, maar ook veel goedkooper, en altijd zéér fraaije boekje, heeft de grijze Volksdichter met eene, hoewel kleine bijdrage, eene vertaling naar göthe verrijkt. Dr. tatum zubli deed hetzelfde met eene fraaije Ode de Regenboog. Schimmel grijpt in 't hart met eene toespraak aan den Armen Vader van een gevallen zoon, en heije met het zangerige en edele de Liefste; dat is niet de schoone: bruine of blonde, links of regts, maar de oude vrouw met bleeke wangen en vergrijsde kruin; de moeder. Doch op die wijze kunnen we niet voortgaan. Men vindt hier poëzij van de Heeren: potgieter, Aan d'ingang en aan d'uitgang van 't Haagsche Bosch; prudens van duyse, Vlaemsch Pastoreel; j. van lennep, de Gravin van Overston (naar tennyson); s.j. van den bergh, Willem Aelbrechtsz. Berkheij; beeloo, Kamperdum; van zeggelen, de liefste last; van der aa, Op eene jonge schoone; g.p. roos, Avondmijmering; j. jobse, in 't Priëel; n.j. toors, aan een hoogen Populier; en van ongenoemden aan 't Meer van Geneve, en: de Dichter in Mei 1831, eene aardige satire op onze zoogenaamde bloeimaand. De Heer alberdingk thijm deelt eene leerrijke sproke mede naar Heere dieric potter, van het einde der 15e eeuw: Orphaen en de goede Lympiose, die door elk met genoegen zal worden gelezen; en de Heer ten kate schetst in uit God en tot God, waar de onsterfelijke ziele henen wil en henen trekt; niet naar een tooverland; maar:
Hij wenscht zich vleugelen, en schept ze, en baant zich wegen,
Waar zelfs de bliksemvaart des arends werd gestuit;
In 't middenpunt der zon gestegen,
Vorscht hij nog hooger zonnen uit.
Maar eindlijk, hoe hij stijg' zal toch een grenspaal blaauwen;
En hoeveel hemelen uw ruimte dan omvat,
Toch zal ze u eindlijk meer benaauwen,
Dan de omvang, dien uw stulp bezat.
Uw plaats is, waar geen ruimte, o geest! u meer omvademt;
Want breeder is uw vlucht dan alle stargewelf
U heeft de onëindige uitgeademd,
Gij vindt geen rust dan in God zelv'.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
In proza bevat het boeksken eene overdenking van m. cohen stuart, bij scheffer's: christus Remunerator; Kerstgedachten van eliz. joh. hasebroek, een klein opstel, eenvoudig, innig, waar; dat naar onze schatting de mééste waarde heeft, van al 't geen de gewaardeerde schrijfster ditmaal heeft bijgedragen; eene gedachte op Oudejaarsavond van j.j. cremers; voorts twee Novellen: van t. van westreene wz., eene Kunstbeschouwing, die veel goeds van den Schrijver voorspelt, en van Mw. bosboom toussaint: het Adres van de Kantwerkster, dat behalve de letterkundige ook historische waarde schijnt te hebben. Als we echter aan het beste der stukken een krans hadden te geven, zouden we dien toewijzen aan de Melodie en Harmonie, een Parabel, van den Eerw. koetsveld. - Dat de plaatjes, titel en band van dit lieve boekje fraai zijn, behoeft wel niet gezegd te worden. No. 4. Waren er van de bijdragen, die hier gevonden worden van de Heeren da costa, van lennep, heije, böeseken, thiele en h., eenigen te ruilen geweest voor de Wachtende en de Smokkelaars uit de Aurora, dan zou deze Jaargang in alle opzigten aan de eischen van een Volks-Almanak hebben beantwoord. Niet dat die bijdragen geene waarde hebben; wie zou daaraan twijfelen? Er zijn er integendeel onder van betrekkelijk groote waarde; maar zij zijn niet opzettelijk voor het volk geschreven, en dus minder berekend, om op 't verstand, de zeden, of den smaak van het volk te werken, zoo als dat, naar onze meening, 't doel moet zijn van elk stuk in een Volks-Almanak. Wij hebben dat in het vorige jaar reeds met andere woorden gezegd, en om de aanmerkingen (in het belang van de Redactie en van 't boeksken) toen gemaakt, in een ander tijdschrift een snaauw gekregen. De steller van dat bitsche woord beweerde toen ook, dat wij den moed niet zouden hebben, om zekere bijdrage, in den vorigen jaargang geplaatst, te onderteekenen, en daarin had hij volkomen gelijk. Wij zouden den moed niet hebben, gezegden te onderteekenen die niet gegrond zijn; dwalingen uit gemis van ondervinding; declamatïën over een nationaal gebrek dat niet bestaat. - | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
Maar die bitsche uitval heeft onze belangstelling in dit Volksboekje, waarvan we veel goeds verwachten, niet doen verminderen, en wij verheugen ons, dat ver de meeste stukken in dézen jaargang reeds aan de voorwaarden van zulk een populair Nederlandsch werkje voldoen. De volgende jaargang, hopen we, zal geene enkele bladzijde meer bevatten, die er niet volstrekt te huis behoort. Men krijgt den Volks-Almanak, hoe nederig hij er uitzie, met zijne steendrukprentjes en blaauw papieren omslag, al dadelijk lief, als men op de eerste bladzijde leest: Ons Vaderland door h. tollens cz., en wie dat warme lied des harten, en daarna schlmmel's Oud en Jong, dat er op volgt, gelezen heeft, zal, dunkt ons, een exemplaar er van niet willen missen. Ook de Heer schimmel draagt schatten in zijne borst van dat onverklaarbare gevoel, alleen aan groote meesters eigen, en dat elk hunner werken adelt; zijn geest, bovendien, is ongemeen vindingrijk, en de gave der objectiviteit is hem in hooge mate geschonken. In dat Oud en Jong leverde hij, die ons elders in de dagen van het Consulaat en Keizerrijk verplaatst, een tafereeltje uit het lief en leed van den ambachtsman, zoo natuurlijk en waar alsof 't uit het leven ware genomen. Ook de Zes uren op het Water, door h.th. boelen, is regt nationaal, en dat honig's Wat een Luitenant-Admiraal van Zeeland in den Briel wedervoer, ietwat pijnlijk aandoet, ligt niet aan den Schrijver maar aan het feit, waaruit elk leeren kan, zich te wachten voor zamenspanning met het ligt opgewonden, moordzieke graauw. - Het poëtische gedeelte bestaat verder uit bijdragen van de Heeren de bull, gewin, schimmel, s.j. van den bergh, b.ph. de kanter en van zeggelen, die allen, de eene meer, de andere minder voor het volk bestemd en berekend zijn, en de dichters tot eere strekken. Er zijn meesterstukjes onder van versificatie en heerschappij over taal, maat en rijm. Wij zouden er gaarne proeven uit mededeelen, en voorspellen dezen Almanak, wanneer hij voortgaat zulk een inhoud te leveren, een zeer groot debiet. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
No. 5. Vroeger alleen Miniatuur-Almanak, heeft verandering ondergaan, niet in 't formaat, maar in den titel en ook in de Redactie, nu opgedragen aan de Heeren Dr. w.b.j. van eyk en p.j.n. brouwer; jeugdige zangers van groote verwachting, die al dadelijk krachtdadig zijn ondersteund, en de opgenomen taak loffelijk volbragt hebben. Een vijftigtal gedichten zijn uit de bijdragen van de Heeren brouwer, peypers, van der noordaa, berman, clavareau, alberdinck thijm, gewin, mouthaan, tatum zubli, wijsman, van eyk, lublink weddink, dorbeck, elliot boswel, quack, dusseau, de regt, perk, den beer poortugael, kreukniet, Mw. scheffelaar klots, en eenige niet genoemde Dichters en Dichteressen hier opgenomen. Het getal is te groot om de titels der stukken te vermelden. Men koope het lieve boekje, voor Neêrlands Schoonen bestemd, en wel waardig om aan die schoonen te worden aangeboden. Het boekje is met staalgravuren versierd, en ook uitwendig in zijn miniatuur-prachtband allezins behagelijk. Daar men hier geen proza vindt, is de verscheidenheid van inhoud des te grooter; luim en ernst wisselen elkander gestadig af. Wie ook op de hoogte wenscht te blijven van hetgeen er op 't gebied der poëzij omgaat, dient dezen Almanak te raadplegen; wijl 't gewoonlijk dáárin is, dat zij hunne eerstelingen aan 't publiek voordragen, die, naderhand, immers ten deele zich als meesters en toongevers doen gelden. Ook deze jaargang bevat weêr zulke eerstelingen; terwijl onze bekende zangers er stukken in hebben geleverd, wel waardig om in elk ander Jaarboekje te worden geplaatst. - Het papier is fraai, en de letter niet groot maar helder. Redactie en Uitgevers verdienen voor hunne zorgen allen lof. Wij besluiten de aankondiging van het boeksken met de volgende niet malsche apostrophe van didymus (een verdienstelijke pseudonym) aan bilberbijks verguizers:
Wat poogt ge, ontzind gespuisl den achtbren Bard te schennen?
Wat doelt ge op d'adelaar die met ontploken pennen
In hooger spheren zweeft?
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
De onwisse pijlenzwerm, dien ge in de wolken dreeft,
Bereikt den Koning niet der hemelsche gewelven;
Doch hagelt op u-zelven!
No. 6. Is uitgegeven om in het Vaderland en zijne Overzeesche Bezittingen, de aandacht meer bepaald op het Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra te vestigen, en om aan de leden van dat Genootschap een algemeen of beter overzigt te geven van deszelfs inrigting en doel. De tweede afdeeling van den inhoud is daartoe strekkende. Om het boeksken ook voor dagelijksch gebruik nuttig te maken, is er eene eerste afdeeling bijgevoegd, die, behalve den kalender, met een kolom van merkwaardige gebeurtenissen op elken dag des jaars voorgevallen, de dienstregeling van het Postkantoor te Amsterdam, en opgaven bevat van het vertrek der Stoomtreinen, Stoombooten, Diligences, Vracht- en Postwagens enz. De derde afdeeling bevat Mengelingen en verbindt alzoo het genoegelijke aan het nuttige. In de tweede afdeeling vindt men de namen der leden van 't Bestuur sedert de oprigting, der effectieve leden, buitenleden, honoraire leden, leden van verdienste, en der donatrices, te zamen meer dan 2000 leden en begunstigers. Voorts opgaven van de geschenken in het afgeloopen boekjaar ontvangen voor de Diergaarde, het Museum, en de Bibliotheek. De derde afdeeling wordt geopend met een tamelijk uitvoerig, historisch verslag, betreffende de oprigting en de vijf eerste jaren van het bestaan des Genootschaps. Daarop volgt eene verhandeling van den Hoogleeraar w. vrolik, over het doel des Genootschaps; vervolgens eene afheelding van het apenhuis met bijgevoegde beschrijving, en daarna eene kleine verzameling van ernstige en luimige gedichten. Het boekje is allezins belangrijk, niet alleen voor de leden, maar voor elk die in dit merkwaardig Genootschap belang stelt, en, ofschoon ook buiten de hoofdstad woonachtig, te Amsterdam komende, het gaarne bezoekt. De gedichten betreffen Natura, of zijn daar bij onder- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||
scheidene gelegenheden uitgesproken. Natuur en God van den grijzen klijn, is verheven schoon, en getuigt, dat de jaren ook op 't gevoel en de verbeelding van dien godvruchtigen Dichter en wijsgeerigen denker nog geen invloed hebben. Móge dat nog lang zoo blijven! In gespierde en gladde Alexandrijnen bezingt kerkhoven de Stoom en Stoomkracht. Van hilman vindt men hier nog 't fiksche Inwijdingslied van 1839. De geestige van lennep geeft een scherp raadsel op, welks oplossing menigen geest kan opscherpen; en wijsmuller, een der oprigters van het Genootschap, heeft als ware 't zichzelven overtroffen, in een paar luimige stukken: Weeklagt van den olijphant, en De dieren - bij monde van den hond, den pelikaan en den salamander, met een slotkoor van papegaaijen, kaketoes en raven - aan hunnen Opperverzorger. Kerkhoven besluit het poëtische gedeelte met een request aan de Leden in Oost-Indië, om present-exemplaren van 't gedierte, hun dáár gevaarlijk of tot last. Een drietal gedachten in den dierentuin, besluit het boekje, dat wel reeds in vele handen zijn zal; en hun, die 't nog niet bezitten, bij dezen wordt aanbevolen.
(Het vervolg hierna.) |
|