Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Boekbeschouwing.Merkwaardigheden uit de geschiedenis van de vestiging en uitbreiding des Christendoms, in verschillende werelddeelen, voornamelijk in betrekking tot den arbeid der Protestantsche Zendelingen; in voorlezingen, door H. Hoffmann, buitengewoon Professor enz. te Bazel. Uit het Hoogduitsch vertaald door J. Oudijk van Putten. Te Rotterdam bij van der Meer en Verbruggen. 1849. In gr. 8vo. XIV en 153 bl. f 1-30.Ga naar voetnoot(⋆)Op allen die den naam van christus belijden, rust eene heilige verpligting, om naar vermogen mede te werken, dat Hij worde verkondigd aan alle volken der aarde. - De erkentenis hiervan heeft de verschillende Zendeling-Genootschappen, wier leuze en doel de uitbreiding van het Evangelie is, in het aanzijn geroepen. Wij verheugen ons, dat de arbeid dier Genootschappen meer en meer begint gewaardeerd en ondersteund te worden. De vroegere onverschilligheid, die te lang omtrent de Evangelieverspreiding onder de Heidenen heerschte, werd bij velen door opgewekten ijver vervangen. Maar nog is de deelneming verre van zoo algemeen te zijn, als zij wezen kon en moest. Wij schrijven dit grootendeels aan onkunde toe. Velen weten het niet, hebben althans geen levendig besef er van, welk een groot gedeelte des menschdoms van het licht des | |
[pagina 2]
| |
Christendoms verstoken, in de treurigste duisternis wandelt. Niet weinigen ook zijn er wie de kennis ontbreekt van de groote gevolgen, die, binnen een nog maar kort tijdsbestek, de arbeid van Evangelische Zendelingen in verschillende oorden der wereld heeft gehad. Wij wenschen daarom, dat het werkje, 't welk wij aankondigen, vele lezers moge vinden, en wij durven ook gerustelijk de verzekering geven, dat niemand zich over de lezing zal beklagen. Gij vindt hier zeven voorlezingen (Missions-Stunden), waarin de waardige hoffmann op eene onderhoudende en boeijende wijze u verhaalt van China, Nieuw-Zeeland en de Sandwich-eilanden. Gij wordt met die landen bekend gemaakt, zoowel wat hunne natuurlijke gesteldheid betreft als den zedelijken en godsdienstigen toestand der volken, die daar wonen. Uw hart zal bewogen worden bij de aanschouwing van de jammerlijke ellende des Heidendoms, die hij u schildert, en gij zult u verblijden over de gunstige verandering, die door de gezegende werking des Evangelies reeds in meerdere of mindere mate in die landen is te weeg gebragt, en over de bemoedigende uitzigten, die voor de zaak van het Koningrijk der Hemelen, vooral ook in China het zoogenaamde hemelsche rijk, geopend zijn. En dit alles wordt u zoo voorgesteld, dat gij u te meer ingenomen zult gevoelen met de uitnemende voorregten, die gij zelven in christus geniet, - waarbij dan tevens de bereidvaardigheid des gemoeds in u zal worden opgewekt of versterkt, om, biddende: Hemelsche Vader! Uw Koningrijk kome! - tevens gewillig bij te dragen, opdat die bede meer en meer tot vervulling worde gebragt. Wilt gij, lezer! enkele proeven van den inhoud des geschrifts, om eenigzins den geest des beminnelijken Schrijvers te leeren kennen? Na vermeld te hebben dat de Europeërs, die eenmaal bij de Chinezen achterstonden, thans eene hoogte hebben bereikt, waarvoor het oog van den Aziaat duizelen moet, en waarvan ook de Chinees geen denkbeeld heeft: - vervolgt hij bl. 14. | |
[pagina 3]
| |
‘En wat anders, mijne Vrienden! heeft ons Europeërs tot die hoogte gebragt, dan het woord des kruises, ofschoon dat voor de mannen der wetenschap nog zoo vaak ergernis is en dwaasheid? - Dat woord tempert de woeste kracht van barbaarsche horden, en doet hen tot welgeregelde volken worden; dat woord stort vuur en geestdrift uit, zelfs in harten, die volstrekt gevoelloos schijnen voor de dingen die van boven zijn; dat woord, in den geloove aangenomen en bewaard, schenkt troost en kracht, beide in leven en in sterven; dat woord is de tooverstaf, waarmede gewapend de hardste gemoederen verteederd, en de weerstrevigste geesten gedwee gemaakt worden. En daarom, eerst dan wanneer China door het woord van christus vernieuwd, een treffend voorbeeld zal geworden zijn der magt van de eenvoudige Evangelieprediking: eerst dan zal het, zedelijk en geestelijk, heerschappij kunnen voeren over de volkeren van Midden-Azië.’ Bl. 89. - ‘Kindermoord is het vreesselijke woord, dat deze eilandbewoners (het zijn de Sandwich-eilanden, waarvan hij hier spreekt) in bloedig schrift als aan het voorhoofd dragen. De pen weigert de wreede bijzonderheden te vermelden, die met dien kindermoord van oudsher in verband stonden. Genoeg zij het op te merken, dat de Sandwich-eilander zijne kinderen om het leven bragt, zoo hij arm was, omdat hij ze niet zou behoeven te onderhouden; was hij in betere omstandigheden, dan deed hij het, omdat de zorg er voor hem te lastig viel; terwijl twist tusschen echtgenooten gewoonlijk den dood van een onschuldig kind ten gevolge had. Eén voorbeeld slechts. Een man uit de lagere volksklasse had oneenigheid met zijne vrouw. Nadat de twist een tijd lang geduurd had en hooger en hooger geklommen was, grijpt hij in woede zijn zevenjarigen zoon, neemt hem bij armen en beenen, breekt met éénen sterken ruk, tegen zijne knie, den armen jongen de ruggegraat, en werpt daarop het gruwelijk mishandelde kind der moeder voor de voeten. - Men zag ouders met de grootste onverschilligheid in | |
[pagina 4]
| |
hunnen tuin een gat graven, hun zuigeling levend daarin leggen, de opening met aarde weder aanvullen en dan den grond met den voet vasttreden. - Men wil, dat voor het minst twee derde van het aantal kinderen, welke op deze eilanden geboren werden, op zulke en andere geweldadige manieren om het leven werden gebragt. - Mijne Vrienden! ik kan hier de opmerking niet terughouden, dat ik mij geen denkbeeld kan maken van die menschen, die terwijl zij weten, dat aan al dergelijke gruwelen hier en elders door de bemoeijingen der Evangelische Zendelingen een einde is gemaakt, toch voortgaan met omtrent dat werk der genade koud en onverschillig te blijven, of die, wat erger is, dat groote en goede werk blijven tegenstaan, zich daarbij verschuilende achter schoonschijnende redeneringen van humaniteit, beschaving en hoe dat alles meer heeten mag. Zou men dezulken niet voor willens blind mogen houden?’ Vervolgens doet de Schrijver opmerken, welk een bijna ongeloofelijke ommekeer er op die eilanden heeft plaats gehad, en dan gaat hij voort: ‘Mijne Vrienden! wat dunkt u, zijn deze merkwaardige feiten, die zulk eene scherpe tegenstelling opleveren met de terugstootende trekken van het vroeger ontworpene beeld, niet verheugend en bevredigend genoeg, en wijzen zij ons niet duidelijk den weg aan, dien wij te volgen hebben, wanneer het geldt wilde horden tot beschaafde menschen te maken? - Het Evangelie van jezus christus, den Gekruisigde, heeft op de Sandwich-eilanden, in den tijd van naauwelijks 20 jaren, dat verbazend wonder uitgewerkt. En vertrouwen wij er op, dat Evangelie zal overal op aarde dat zelfde wonder wrochten, al is het ook, dat wij aan vele oorden langer geduld moeten oefenen, en het uitgeworpen zaad niet overal zoo vroege en tevens zoo rijpe vruchten zien dragen. Maar...zal dat Evangelie een stroom worden, die de dorre akkers der Heidenwereld in vruchtbaar land herschept, en eene kracht, die frissche, lommerrijke, een milden oogst belovende boomen doet opwas- | |
[pagina 5]
| |
sen, alom waar de van nature paradijsachtige bodem, in bittere tegenspraak met zich-zelven, slechts dorre struiken en giftige onkruidplanten aanbiedt: dan moet het eerst, in hen die er de bodem van zijn zullen, geloovige harten gevonden, en uit dat geloof des harten bij die allen individueel een werkzaam Christelijk leven ontwikkeld hebben; het moet uit het hart, als de bron, langs menigvuldige kanalen in het leven vloeijen, en daden des lichts en des levens moeten bewijzen, dat het beginsel van alle licht en leven daar binnen aanwezig is. Met andere woorden: wij moeten de ijdele poging nimmer weer herhalen, daar zoo velen reeds schipbreuk op leden, om zonder dat wij als ware Christenen gevoelen en handelen, de Heidenen tot betere menschen te willen maken. Zoo lang wij zelven slechts Christenen zijn in naam, kunnen wij de arme Heidenen ouze beschaving, onzen handel, onze gemakken en geriefelijkheden, onze weelde brengen, maar daarmede brengen wij hun geen zegen, geene verlossing van het hatelijkst juk, geen leven, maar vloek, maar nieuwe kluisters, verderf en dood. Het is eene heilige waarheid, dat slechts een geloovig volk, eene levende gemeente bij anderen geloof en leven kan te weeg brengen. Daarom, mijne Vrienden! rust op ons, wanneer wij in zedelijk en godsdienstig opzigt werkeloos en onverschillig daar heen leven, de geduchte dubbele verantwoordelijkheid, dat wij, willens en wetens, onze eigene zielen in het verderf storten, en dat wij, daar wij het middellijk konden verhinderen, het verterend vuur ongehinderd laten voortwoeden; dat onder al de vormen van bijgeloof en afgodendienst den gewissen ondergang bereidt van millioenen Heidenen.’ Wij danken den Vertaler voor het goede werk, dat hij heeft verrigt, en hoopen, dat hij genoegzame aanmoediging zal vinden, om ook de nog overige voorlezingen van hoffmann in het Hollandsch ter perse te geven. Nog iets. - De lezer verzuime niet zijne opmerkzaamheid ook aan de voorrede van den Vertaler te schenken. |
|