| |
| |
| |
Mengelwerk.
Twee beroemde vrouwen.
(Uit een ongedrukt handschrift van Karel X.)
Vóór de omwenteling had ik geenerlei vertrouwelijke betrekking met Mevrouw de Gravin de genlis gehad, en haar gedrag gedurende die omwenteling was niet geschikt geweest om mij een gunstig gevoelen omtrent haar in te boezemen. De eerste uitgave van haren roman: Les Chevaliers du Cygne, voltooide mijn afkeer van eene vrouw, die niet geschroomd had om de Koningin, mijne schoonzuster, wreedelijk te beleedigen.
Bij mijne terugkomst in Frankrijk ontving ik een brief, in den uitersten geest van Koningsgezindheid geschreven, en onderteekend: Gravin de genlis. Dien houdende voor eene aardigheid van een mijner vertrouwelingen, lette ik er weinig op; maar twee of drie dagen daarna kwam er een tweede brief met dezelfde onderteekening, waarin over mijn stilzwijgen werd geklaagd, en de schrijfster zich beriep op de opöfferingen voor mijne zaak gedaan, die haar regt gaven op mijne gunst.
Nu dacht ik, dat er twee dames van denzelfden naam bestonden.
De Prins de talleyrand was juist bij mij en ik verzocht hem het raadsel op te lossen.
- Dat is zeer gemakkelijk - sprak hij - Mevrouw de genlis is éénig; maar zij heeft haar geheugen verloren en gelooft nu, dat degenen wier vijandin zij geweest is, ook 't hunne kwijt zijn.
- Zij spreekt - hernam ik - van hare deugden en ongelukken en van vervolgingen onder het Keizerschap geleden.
- In 1789 was haar man reeds arm: de omstandigheden hebben haar dus niets kunnen ontnemen. En wat
| |
| |
bonapartes tirannij tegen haar betreft, deze bestond in het genot vooreerst: van eene prachtige, vrije woning in het Arsenaal; ten tweede: van een jaargeld van zesduizend francs uit zijne eigen inkomsten: alles onder de eenige voorwaarde, dat zij hem maandelijks bekend zou maken met den gang der letterkunde.
- Nu dat is een verschrikkelijke wreedheid geweest! - riep ik lagchend uit. - Ik moet erkennen, dat die dame veel geleden heeft! Maar nu verzoekt die martelaresse mij om een gehoor....
- Geef haar dat; zij zal u vermaken. Die vrouw verdient waarlijk gehoord te worden; al zij 't dan maar voor eens.
Ik volgde den raad van den Heer de talleyrand en stond de gevraagde audientie toe. Den avond vóór die ontmoeting ontving ik een derde brief, waarin zij mij zekeren casimir aanbeval, den phénix van den dag, en nog twee of drie andere pèrsonen, die, volgens haar schrijven, zeer beroemd waren. Een naschrift strekte om er mij op voor te bereiden, dat zij verzoeken zou tot Gouvernante te worden benoemd van mijne aanstaande kleinkinderen: de spruiten van den Hertog van berry, toen nog ongehuwd.
Tenzelfden tijde werd ik door een dozijn personen van allen rang, ter gunste van Mevrouw de Baronnesse de staël lastig gevallen. Deze, door bonaparte gebannen, was met grooten spoed naar Parijs gesneld; overtuigd, dat Frankrijk haar met ongeduld verwachtte.
Mevrouw de staël had tweeërlei redenen om mij te naderen. Vooreerst wilde zij zich aan het hoofd van mijnen Raad plaatsen, en ten anderen wenschte zij de betaling te verkrijgen van twee millioen francs, door haren vader, gedurende zijn Ministerie, in de schatkist gestert.
Ik was ook met Mevrouw de staël niet zeer ingenomen; want ook zij had, in 1789, zoo veel haat tegen ons laten blijken, dat het haar nu wel genoeg had mogen zijn, rustig in Parijs te kunnen wonen. Doch ik kende haar niet.
Madame de staël twijfelde er zelfs niet aan of wij
| |
| |
haar dankbaarheid verschuldigd waren, vermits zij, door de overmaat van hare trotschheid, met bonaparte in twist was geraakt. De Heeren de fontanes en de châteaubriand spraken mij het eerst over haar en met zóó veel gewigt, dat ik niet kon nalaten te zeggen: Die dame schijnt wel eene Mogenheid te zijn.
- Ja, Monseigneur! - was het antwoord - Het zou een ongeluk kunnen zijn voor uwe Hoogheid, als Mevrouw de staël u minder genegen ware. Men vertrouwt haar en - zij heeft veel geleden.
- Het zij zoo; maar hoe veel leed heeft ze mijne schoonzuster, de Koningin, niet aangedaan! Denkt zij dat hare beweringen, hare logens mij ontgaan zijn! Was het niet aan haar te wijten, dat de Ambassadrice van Zweden, die ongelukkige vorstin tot in haar paleis durfde braveren?
De zendelingen van Mevrouw de staël betuigden hunne bewondering over mijn geheugen; doch bezwoeren mij om het verledene niet te gedenken; op niets anders dan de toekomst te letten en niet te vergeten, dat het genie van Mevrouw de staël, en haar Europesche roem mij onberekenbaar nuttig konden zijn.
Afkeerig van strijd gaf ik mij over, stemde er in toe om eene zamenkomst ook met deze beroemde dame te hebben, en bepaalde dat zij komen zoude op denzelfden dag als Mevrouw de genlis.
Mijn broeder zeide even waar als geestig: dat de naauwkeurigheid de beleefdheid der Vorsten is. De Prinsen van ons Huis hebben er nooit aan te kort gedaan. Zoo was ik dan ook in mijn Kabinet en vrij van alle bezigheden toen Mevrouw de genlis werd aangediend.
Ik werd pijnlijk getroffen op het gezigt van deze lange, uitgedroogde gestalte, met hare gele tint, gekleed zoo als zij was, in een gooren sitsen japon en omhangen met eene vuile shawl; terwijl haar linnen, haar kapsel, in één woord, hare geheele figuur meer dan slordig waren. Hare werken over de opvoeding gelezen hebbende, en denkende aan de lessen, welke zij er in geeft over de zindelijkheid en de noodzakelijkheid der zorg
| |
| |
voor de kleeding, werd ik overtuigd, dat bij haar de leer waarlijk niet door de kracht van het voorbeeld werd ondersteund.
Terwijl ik deze opmerkingen maakte, ging de Gravin steeds voort neigingen te maken. Eindelijk bragt zij, uit een langen zak, vier handschriften van een geweldigen omvang te voorschijn.
- Ik breng - sprak ze - aan Uwe K.H., tot mijne welkomstgroete: 1o. een Gedragslijn en het ontwerp van eene Staatsregeling. 2o. Eene Verzameling van antwoorden op de aanspraken, welke aan Monseigneur zullen gedaan worden. 3o. Eene Verzameling van brieven, te zenden in de Provinciën en aan de vreemde Mogendheden; en 4o. een Ontwerp van opvoeding, zoo als die voor de Koninklijke familie moet worden ingerigt. Uwe K.H. zal zich dus kunnen overtuigen van de uitgebreidheid mijner kennis en de zuiverheid van mijne Koningsgezinde gevoelens.
Velen in mijne plaats zouden zich geërgerd hebben. Ik echter dankte, in den opregtsten toon, Mevrouw de genlis voor de schatten, die zij mij wel wilde aanvertrouwen. Vervolgens nam ik het voorkomen aan alsof ik haar beklaagde wegens de behandeling, waaraan zij onder de Keizerlijke tirannij had bloot gestaan. Zij zuchtte en sprak:
- Helaas! de afschuwelijke dwingeland heeft mij tot zijn speelbal durven gebruiken. Niettemin poogde ik door mijnen raad hem op den goeden weg te brengen, en zijn gedrag en zijne gesprekken te regelen; doch hij heeft er geen acht op geslagen. Ik heb hem zelfs aangeboden om middelares te zijn in zijne geschillen met den Paus; maar hij heeft mij op dat aanbod niet eens geantwoord, en echter, godgeleerde als ik ben, zou ik, toen er sprake was van een Concordaat, vele moeijelijkheden hebben kunnen vereffenen.
Deze laatste aanmatiging vond ik zóó grappig, dat het mij groote moeite kostte om ernstig te blijven. Ik wilde een eind aan het gehoor maken, toen mij inviel haar te vragen: of zij Mevrouw de Baronnesse de staël van nabij
| |
| |
kende? Naauwelijks had ik dien naam genoemd of de Dame trad eene schrede terug en maakte een kruis.
- De Hemel beware u! - riep zij uit - dat ik met dezulken zoude omgaan. Het is méér dan pligt om elk, die de werken van Mevrouw de staël niet gelezen heeft, te waarschuwen, dat het tafereelen zijn, enkel geschikt om den smaak te bederven en de zeden te verwoesten! Dat Monseigneur zich wachte voor dergelijke boeken. Hij zal in de mijne alles vinden wat nuttig en goed is. Ik hoop, dat Monseigneur buiten alle betrekking zij met de kleine necker.
- Mevrouw de Baronnes de staël heeft mij een gehoor verzocht - hernam ik - en ik denk, dat zij reeds in de Tuilleriën zijn zal.
- Dat Uwe K. II. die vrouw niet vertrouwe! Ik bezweer U, in haar niets anders te zien dan de oude vijandin der bourbons, en in mij, daarentegen, hunne getrouwste dienaresse.
Dit nieuwe bewijs van gebrek aan geheugen vond ik nog aardiger dan al wat zij reeds had uitgestald. Ik maakte de gewone buiging tot afscheid, en zag Mevrouw de genlis vuurrood worden, toen zij, uitgaande, eensklaps tegenover hare trotsche mededingster stond. De twee dames bezagen elkander van het hoofd tot de voeten, en de klucht, met het vertrek van Mevrouw de genlis geëindigd, begon weder op eene andere wijze met Mevrouw de staël.
De Baronnes was niet zóó morsig als Mevrouw de genlis, maar toch allerzonderlingst opgeschikt. Zij had een kleed aan van zwaar rood satijn, met goud en zijde geborduurd en opgelegd, en pronkte met eene menigte diamanten en ringen. Nimmer was een keurslijf lager uitgesneden, noch liet minder bekoorlijkheden zien dan het hare. Haar hoofd was gedekt met een overgrooten tulband, die haar een zeer vreemd voorkomen gaf, volstrekt niet in overeenstemming met haar gelaat. Ik kon mij van zulk eene vereeniging van genie en slechten smaak geen denkbeeld vormen.
Mevrouw de staël ving aan met vergiffenis te vragen,
| |
| |
dat zij mij eenige oogenblikken kwam ontrooven, die ik misschien, bij voorkeur, aan Mevrouw de genlis zou geschonken hebben. - ‘Zij is eene der vermaardheden van den dag’ - voegde zij er met een gedwongen glimlach bij - ‘zij meent alléén de geheele letterkunde te vertegenwoordigen. o, Monseigneur! wat zou de wereld met zulke menschen een gevaar loopen van achteruit te gaan; temvijl zij integendeel voorwaarts moet gedreven worden. Het is de taak van Uwe K.H. om zich aan het hoofd dezer groote beweging te stellen. Aan U behoort het den schok te geven; ten minste als Uwe K.H. mij wille hooren en in mijne ondervinding vertrouwen stellen.’
- Mijn God! - dacht ik - al weder eene, die voorschriften van gedrag en plannen van Grondwetten komt aanbieden voor den Koning mijn broeder! Is het ontwerpen van Staatsregelingen in Frankrijk tot eene razernij geworden! - Die overdenking gaf Mevrouw de staël gelegenheid om op haar gemak een aantal fraaije gezegden, de eene nog verhevener dan de andere, uit te kramen. Om er een einde aan te maken vroeg ik haar: of zij niet eenig verzoek had te doen?
- o Ja, Prins! - was 't antwoord - eene kleinigheid; minder dan niets: omtrent twee millioen francs, en de renten er van tegen 5 ten honderd. Dat zijn van die dingen, welke ik mijne zaakgelastigden laat beredderen. Ik houd mij alleen met de Staatkunde en de Regeerkunst bezig.
- Helaas, Mevrouw! de Koning is met vaste denkbeelden, de vruchten van vijf-en-twintig jaren nadenkens, in Frankrijk teruggekomen, en ik vrees dus, dat hij van uwe goede oogmerken geen gebruik zal willen maken.
- Des te erger voor hem en Frankrijk! Men weet hoe nadeelig 't voor bonaparte is geweest, mij de twee millioen te onthouden en mijnen raad te verwerpen. Ik heb de omwenteling in den grond bestudeerd en die in al hare wentelingen nagegaan. Ik vlei mij de eenige loots te wezen, die met vaste hand het roer van den staatshulk kan besturen; mits ik benjamin tot bootsman hebbe.
| |
| |
- Wien? - vroeg ik verwonderd.
- Het zou mij zeer smarten - hernam zij - wanneer de naam van dien grooten man, den Baron benjamin constant de rebecque nimmer het oor van Uwe K.H. getroffen had. Een zijner voorouders redde het leven van hendrik IV. Geheel verkleefd aan de afstammelingen van dien goeden Koning, is hij gereed hen te dienen. Een of twee ontwerpen van Grondwet, welke hij in zijne portefeuille heeft, en die ik heb nagezien en met noten toegelicht, zouden verwonderlijk wel te gebruiken wezen. De Koning moet één er van aannemen en benjamin constant met de uitvoering belasten.
Ik trachtte, zoo veel mogelijk, mijne onafhankelijkheid te bewaren; doch Mevrouw de staël, door ijver en geestdrift vervoerd, overlaadde mij, in plaats van om hare eigene belangen te denken, met een stroom van redeneringen, bedreigingen en voorspellingen. In het kort: in stede van eene beminnelijke vrouw, had ik een' leeraar van 't Staatsregt, in rokken voor mij staan. Ook beken ik, dat hare mededingster mij meer vermaakt had. Bij het afscheid was zij ontevreden en ik over het onderhoud weinig voldaan.
Denzelfden avond den Heer de talleyrand ontmoetende, zeide deze, tot mijne verwondering:
- Monseigneur heeft mij met Mevrouw de staël in volslagen onmin gebragt.
- Ik? Hoe is dat mogelijk? Uw naam is niet genoemd.
- Zij houdt het voor zeker, dat ik Uwe K.H. weerhoud haren raad te volgen en zeer jaloers ben op benjamin constant. Zij heeft beloofd zich te zullen wreken.
- En wat zou zij kunnen doen?
- Veel kwaads, Monseigneur! Zij heeft eene sterke partij. De Hemel beware ons als ze Bonapartiste wordt!
- Dat zou aardig zijn!
- Zij zou dan niet meer Koningsgezind zijn, en dàt is het ergste.
Ik begreep toen nog niet hoeveel invloed zulk een man en zulk eene vrouw kunnen hebben. Nu weet ik het, en als Mevrouw de staël nog leefde, zou ik zeker mijn best doen om haar te behagen. |
|