| |
De armoede in het paleis.
Eenige weken vóór den dood der Koninginne-Moeder anna van oostenrijk, verklaarden de geneesheeren den kanker, waaraan zij leed, voor hoopeloos, en werden haar geene andere dan verdoovende middelen toegediend om haar den dood zoo veel mogelijk te verzachten. De Heer vallot, eerste lijfarts des Konings, gaf haar zulke hevige slaapdranken, dat zij eens dagen aaneen in een staat van schijndood verkeerde. Uit dien onnatuurlijken slaap ontwaakte zij alleen, om nog luider dan voorheen te kermen, en haren bedienden nog eenigen tijd handen vol werks te geven. De kamerjuffers wisten geen raad meer; ook zij, die bij den dood der oude Koningin het meest te verliezen hadden, lieten zich, reeds nu en dan,
| |
| |
een woord ontvallen, waaraan men 't bespeuren kan als een stervende 't voor sommigen wat lang maakt. De eerste kamerjuffer, Mevrouw de beauvais, was de eenigste wier geduld niet wankelde. Onophoudelijk peinzende hoe zij de smarten der koninklijke lijderes zou kunnen lenigen, kwam zij op de gedachte, dat de muzijk welligt eenige afleiding en verzachting zou aanbrengen. Dat denkbeeld werd door de kranke gretig omhelsd. Haar biechtvader had 't wel anders gewenscht; doch haar besluit stond vast en de violisten des Konings werden ontboden.
Hun korps stond toen onder het bestuur van den beroemden lulli. Maar hoewel allen hun best deden niet alleen om zoo goed mogelijk, maar ook zoo zacht mogelijk te spelen; het eerste stuk was nog niet half ten einde, toen de Koninginne-Moeder hun reeds gebood stil te zijn; wijl haar 't hooren en zien verging. Gansch niet tevreden gingen de muzijkanten weder heen. Mevrouw de beauvais echter gaf haar denkbeeld nog niet op. Dat twaalf instrumenten bij eene zieke te veel waren, was nog geen bewijs dat een enkele muzijkant, die maar een twaalfde gedeelte van 't geraas kon maken, niet beter zou kunnen slagen. Zij dacht aan iemand, met wien haar zoon, de Baron de beauvais, bevriend was: een jong edelman, de Ridder de fromentel, die zeer aangenaam zong en zich uitmuntend op de guitare accompagneerde. De kranke keurde het voorstel goed, en de Ridder werd ten hove verzocht.
Jean de berthoulat, Ridder de fromentel, was een wèlopgevoed, zeer beminnelijk jong mensch, die echter het ongeluk had in ongenade te zijn bij de Fortuin. Men hield hem wel eens voor een Spanjaard, zoo bruin was de tint van zijn gelaat; zijne trekken hadden geen aanspraak op den roem van schoonheid, doch zijn bouw was fraai, en hij bezat de talenten, manieren en levenstoon, die in de zamenleving zoo gewild zijn. De heerschende trek in zijn karakter was hooghartige eerlijkheid, die hem niet alleen alle slinksche wegen om voort
| |
| |
te komen deed verachten; maar ook weerhield zijne omstandigheden aan anderen open te leggen.
Niet zeldzaam waren in die dagen zulke edellieden zonder fortuin, wien de luister voor hunnen naam en de achting voor zich-zelven twee struikelblokken te meer waren op den weg door het leven. Het eenige, waarop zij kans boven geringeren hadden, was: van honger te sterven, met een glorierijken naam. Daar zij niet tot den handelstand of eenig ander burgerlijk beroep wilden afdalen, was er geene plaats voor hunne behoefte en eerzucht, dan bij het leger, of aan het hof in de gunst des Konings. Maar lodewijk XIV, pas vijf-en-twintig jaren oud, had nog te veel met zijne vermaken te doen, om zich reeds, gelijk later, te kunnen bemoeijen met het lot van edellieden, in benarde omstandigheden. Fromentel, die geen bloedverwanten had, en volstrekt geen vermogen bezat, had ook geen andere vrienden dan Mevrouw de beauvais en haren zoon, bij welke hij woonde, en die hem geheel onderhielden; doch daarbij de meest mogelijke kieschheid in acht moesten nemen, om zijne overgevoeligheid niet te kwetsen.
Toen hij vernam dat de Koninginne-Moeder hem wenschte te hooren, beving hem geen schroom, want hij gevoelde zijne waarde. - Menschen die verlegen staan, ziet men in de zamenleving niet gaarne: hetzij dat men zich geen moeite wil geven om hunne verdienste te ontdekken die zich verbergt; hetzij men hunne bevreesdheid houdt voor een teeken van domheid of slechtheid, die zich niet op zijn gemak gevoelt. Fromentel had dit gebrek niet; doch andere fouten in zijn karakter verhinderden hem evenzeer fortuin te maken.
De jongeling stemde zijne guitare en steeg in het rijtuig, dat gekomen was om hem af te halen. De eerste kamerjuffer nam hem bij de hand en bragt hem voor het hed der kranke. Anna van oostenrijk zat overeind in hare kussens, kermde luid, en haar gelaat, door de pijnen verwrongen, was akelig om aan te zien. Fromentel zette zich aan het einde der kamer, sloeg een paar
| |
| |
akkoorden aan en zong toen een dier Spaansche Romances zoo verschillend van alle andere muzijk. Behalve dat hij aan welluidendheid en zuiverheid van stem eene bevallige en gevoelige voordragt paarde, hadden deze toonen eene bijzondere waarde voor de oude Koningin, die er de melodijen in herkende van haar geboorteland. Zij herinnerde zich hare kindschheid: de gelukkige jaren toen God haar gezondheid had geschonken, en zij weende. Toen fromentel eene aria van den dag wilde voordragen, verzocht hem de Koningin, zich bij de bolero's en de seguidilla's te bepalen. Zoo verliep er een groot uur, gedurende 't welk zij eene verligting ondervond, die nog lang voortduurde nadat de zanger zich reeds verwijderd had.
Het was veel waard tot de vrienden van Mevrouw de beauvais te behooren. Zoodra fromentel vertrokken was, sprak zij allergunstigst over hem tegen de Koninginne-Moeder, en vroeg haar of zij den jongeling niet wenschte te beloonen. Anna van oostenrijk zeide, dat zij hem zeshonderd livres zou doen uitbetalen, en gebood de order daartoe in gereedheid te brengen, om die morgen te kunnen teekenen; zij sprak ook van een legaat dat zij hem wilde vermaken. Maar als het geld het er eenmaal op gezet heeft niet in den zak van een eerlijk man te komen, vindt het honderderlei uitwegen om er buiten te blijven. Des anderen daags was de Koninginne-Moeder zóó ziek, dat men niemand bij haar kon toelaten; veel minder nog haar stukken kon aanbieden. Den volgenden dag leed zij nog heviger, en zoo lieten de pijnen haar geene verademing meer. In hare uiterste ure herinnerde zij zich den jongen zanger, nam een ring van haren vinger en gaf dien voor hem aan Mevrouw de beauvais. Die ring, met eene kostbare parel, was een geschenk van waarde; maar in het testament werd de naam van fromentel niet gevonden.
Het leven diens edelmans is vol van dergelijke teleurstellingen, waaruit men bijna zoude opmaken, dat een onverbiddelijk lot er soms lust in vindt om regtschapen- | |
| |
heid en eerlijkheid te bespotten, terwijl het zoo vaardig is tot het believen van vrekheid en kuiperij.
Als men pas twintig jaar is, voelt men zich nimmer zeer ongelukkig: de Fortuin ook heeft, zelfs in hare wreedaardigste luimen, nog altoos een lachje voor de jeugd; zij gedroeg zich jegens fromentel, gelijk de coquettes zich gedragen, die alle kunstgrepen aanwenden om het hart van eenen man te boeijen, en als het tot eene ernstige verklaring komt, ijskoud antwoorden: Ik denk niet aan trouwen! - De Koning, wiens liefde voor de schoone de la vallière destijds den hoogsten graad bereikte, hoorde over de talenten van onzen edelman spreken. Bontemps, 's Konings kamerdienaar, kwam hem onverhoeds afhalen, en bragt hem naar een dier gesloten bijeenkomsten, tot welke slechts de vertrouwelingen des Konings werden toegelaten. Die bevoorregten waren de guise, de lauzun en de vardes, de dichter benserade en de kleine dangeau. Men heeft zoo veel over die bijeenkomsten geschreven, dat wij gelooven er hier van te mogen zwijgen. Fromentel behaagde er evenzeer door zijn karakter als door zijne talenten. Mlle. de la vallière, die het goedigste hart bezat, waardeerde zijne voortreffelijke hoedanigheden, en begon hem als een vriend te beschouweu. De vertrouwelingen en de Koning-zelf deden eveneens, en fromentel scheen zulk eene schitterende toekomst te gemoet te gaan, dat er geen hoveling was die hem zijn geluk niet benijdde.
Zelden ging er een dag voorbij zonder dat iemand der vertrouwden van het laisser-aller, in deze bijeenkomsten gehuldigd, partij trok, om de eene of andere gunst te verkrijgen. Vardes en lauzun loerden op waardigheden, benserade vlamde op geld, en dangeau op al wat hij magtig kon worden: titels, geld, alles. De Koning, edelmoedig van nature, lachte om hunne kunstgrepen, doch, terwijl hij den draak met hen stak, gaf hij veel; en zoo vergat hij aan anderen te denken, die onnoozel genoeg waren om bescheiden te zijn. Sedert zes maanden kon fromentel méér dan iemand zeggen, dat
| |
| |
hij des Konings vriend was, en toch was hij nog zonder post en zonder jaarwedde. De zaken hadden immer zoo kunnen blijven, als niet het Hof naar Fontainebleau ware overgebragt. De étiquette gedoogde niet dat in de hofkoetsen iemand reed die geene bediening bekleedde, en nu kwam men eensklaps tot de ontdekking, dat fromentel niet kon worden medegenomen. Mlle. de la vallière verzocht den Koning dadelijk om eene aanstelling voor hem, en het geld om die betalen. Welke de betrekking geweest zij, die de fromentel op deze wijze verkreeg, is niet goed bekend; doch zeker was het geene aanzienlijke; wijl er slechts twintigduizend livres voor zijn betaald geworden. Traktement was er ook niet aan verbonden, en onze edelman was en bleef er dus arm mede. Hij won er enkel vrije tafel en inwoning door op het kasteel.
Mevrouw de beauvais was de eenige aan wien de fromentel zijnen nood durfde klagen; zij vernam aldus hoe veel moeite hij had om van het eene jaar tot het andere te komen, en de kosten van toilet en honderd kleinigheden, waartoe het hofleven verpligt, te bestrijden. Menigmaal kapittelde de goede dame hem over zijne bescheidenheid, en laakte zijnen trots; doch te vergeefs. De fromentel bezat des Konings vriendschap en genoot de bescherming van de vrouw, die alles vermogt; maar in spijt van dat alles vroeg hij slechts nu en dan voor anderen, voor zich-zelven nooit. - Mevrouw de beauvais, ofschoon zij niet dikwijls den Koning naderde, had een grooten invloed bij hem, dien men toeschreef aan de herinneringen uit den tijd toen zij hem als kind op haren schoot had gekoesterd: zoo veel is zeker, dat zij den Koning steeds gemeenzaam: ‘mon cher enfant’ noemde.
Op zekeren morgen begaf zij zich naar het paleis, en bragt den Koning onder het oog, dat het niet billijk ware een edelman, die zoo veel kieschheid en afkeer van zelfzucht ten toon spreidde, in den nood te laten. Zij ververzekerde, dat de fromentel nooit iets bekomen zou, en, als men zich niet van zelf over hem ontfermde, vroeg of laat, te midden van het vermaak en der weelde, omkomen zou van ellende. Lodewijk XIV stond verbaasd,
| |
| |
toen hij de omstandigheden vernam, in welke een edelman verkeerde dien hij genegen was, en beloofde zijn verzuim te herstellen. De ervaren Dame, die in zulke zaken den kortsten weg voor den besten hield, nam de vrijheid zich aan te bieden, om een geschenk des Konings zelve aan den Ridder over te brengen. Toen deed de Koning zich dadelijk eene beurs brengen met duizend gouden kroonen. Bedenkende dat de fiere jongeling het geld zou kunnen weigeren, verzocht zij den Koning er eigenhandig een paar woorden schrifts bij te voegen, en ook daaraan werd terstond voldaan.
Den volgenden morgen, bij het uitgaan der Mis, werd de Koning de fromentel gewaar, riep hem bij zijnen naam en trad met hem ter zijde.
- Ik heb vernomen, dat gij geen fortuin hebt. - zeide hij. - Als gij hoort dat er eene plaats open is, die u bevalt, help mij dan denken, dat ik die voor u koop. Het is verkeerd geweest, mij onkundig te laten van uwe omstandigheden. Mijne vrienden moeten niet ongelukkig zijn, en gij behoort onder hen die ik het meest genegen ben.
De fromentel was diep getroffen; zich op de eene knie werpende, en de hand kussende, welke de Koning hem aanbood, riep hij uit:
- Sire! Uwe woorden zijn in mijn hart gegrifd en zullen mij tot in den dood met eene tevredenheid vervullen, die verheven is boven alle ongunst der fortuin!
Omstreeks een jaar later vroeg de fromentel om den post van Gouverneur over eene kleine provincie: die post was juist aan een ander beloofd. Er kwam eene plaats open bij de Koninklijke garde-robe: maar de Graaf de guitry, de Grootmeester, had er om verzocht voor zijnen neef. Het Gouvernement van Melun bleef langer dan eene maand vacant; de fromentel werd op eene lijst van kandidaten gebragt, en het lijdt geen twijfel of de Koning zou hem benoemd hebben, als niet de Heer colbert, die de lijst een oogenblik in handen kreeg, zijn naam had doorgehaald. Onze edelman voelde er spijt noch wrevel over; maar wilde zich aan geene weigering
| |
| |
meer bloot stellen, en hield zich stil. De bijeenkomsten bij de Hertogin de la vallière namen vervolgens een einde: Mevrouw de montespan trad in hare plaats; de oude vertrouwelingen werden verwijderd, en de fromentel werd vergeten. Daar hij geen toegang tot den Koning had, zag hij dien slechts in het voorbijgaan, en kon hem niet spreken, dan omringd van getuigen. Een zonderling voorval echter bragt eensklaps verandering in zijne omstandigheden.
Op eenen avond dat Mevrouw de beauvais eenige vriendinnen bij zich had, kwam de fromentel het gezelschap met zijnen zang vermaken. Toen hij vertrokken was, verhaalde de gastvrouw hoe zijne bescheidenheid hem steeds in den weg had gestaan, en hoe de Koning hem geheel en al vergat. Eene der dames, Mevrouw de quélin, luisterde met de meeste aandacht; betreurde het zeer, dat een edelman in zulke bekrompen omstandigheden verkeerde; en liet zich ontvallen, dat zij er gaarne een einde aan zou maken; wanneer de Ridder kwame te dingen naar hare hand. Mevrouw de beauvais hield haar aan haar woord; en half in ernst, half in scherts zond men den Ridder een lakkei na, met verzoek om terug te keeren. Toen de fromentel binnentrad, geleidde Mevrouw de beauvais hem regelregt naar Mevrouw de quélin.
- Mijn vriend! - sprak zij - ik stel u voor aan eene beminnelijke Dame, die u genegen is. Zij is weduwe en rijk. Ik ken en bemin haar van hare kindschheid af, die de deugd en de zachtzinnigheid-zelve is. Uw ongeluk heeft hare belangstelling opgewekt, en zij zal u hare hand niet weigeren. Stemt uw hart er in toe, dat wij die voor u verzoeken?
De fromentel zag de dame aan. Zij was ouder dan hij en niet zeer schoon, doch haar gelaat droeg de uitdrukking van eene ongemeene goedhartigheid. Haar blik rustte op hem met eene belangstelling die aan teederheid grensde, en hij gevoelde zich derwijze ontroerd, dat hij naauwelijks kon spreken.
- Mevrouw! - zeide hij, na eene poos - men keurt
| |
| |
het in mij af, dat ik de fortuin heb verwaarloosd; doch de reden er van was altijd, dat hare gunst daden eischte, die ik mij schaamde. Voor het eerst biedt zij mij een onwaardeerbaar geluk aan, dat ik kan aannemen uit de volheid des harten. Ik verzoek om uw hart en om uwe hand.
Den volgenden morgen spoedde zich de fromentel naar het paleis en verkreeg gehoor. In de levendigste bewoordingen deed hij den Koning verslag van het gebeurde met Mevrouw de quélin, en verzocht vergunning om met haar in den echt te treden.
- Ik zal de uitvoering van schoone daden nimmer bemoeijelijken, - antwoordde de Koning, - integendeel; daar de Heer de quélin den titel van Graaf droeg, schenk ik dien ook aan u.
Eenige dagen later trad de nieuwe Graaf met Mevrouw de Gravinne de quélin in den echt. Hij nam den naam aan van Graaf de lavauguyon, naar een landgoed van zijne gade, en leefde gelukkig en stil; zonder aan het Hof gezocht te zijn. - Zoo dikwerf echter als de Koning hem zag, ontving hij steeds doorslaande blijken van des Vorsten genegenheid.
Al spoedig brak de oorlog van 1668 uit; doch lavauguyon, hoewel jong, sterk en verknocht aan den Koning, werd te huis gelaten. Maar naauwelijks was de veldtogt begonnen, of hij spoedde zich naar het leger van den Prins de condé, en trad in dienst als vrijwilliger. Bij het beleg van Besancon maakte hij met groote onverschrokkenheid eene teekening van de fortificatiën. Toen de stad ingenomen werd, was de lavauguyon een der eersten in het vuur. De Koning kwam eenige dagen daarna; en de condé, die menschen van verdiensten wist op te merken, bragt den dapperen vrijwilliger voor zijne Majesteit, en sprak:
- Sire! deze edelman verdient dat hem een werkkring worde aangewezen. Wij konden hem niet veel laten doen, doch in al wat hij deed toonde hij doorzigt en moed.
| |
| |
- Ah! dat is onze vriend de lavauguyon; - antwoordde de Koning - dat ik goeds van hem hoor verwondert mij niet.
- Maar - hervatte de Prins - hoe komt het, daar uwe Majesteit zijne verdiensten schijnt te kennen, dat hij voor het minst niet eene kompagnie heeft gekregen?
- Heeft hij geen kompagnie? - vroeg de Koning.
- Hij is niet anders dan vrijwilliger, Sire! en dient u op eigen kosten.
- Inderdaad? - Nu, wij zullen er orde op stellen. Koop u eene kompagnie, mijn waarde lavauguyon; ik wil niet hebben dat gij vrijwilliger blijft.
De officieren, die zich onderscheiden hadden, genoten dien dag de eer bij den Koning aan tafel te worden genoodigd. De Heer de bellefonds maakte er de lijst van op, doch vergat de lavauguyon. Toen de maaltijd was afgeloopen, riep de Prins de condé uit:
- Parbleu! Sire! de edelman van van morgen is niet hier. Heeft hem iemand bij u benadeeld?
- Volstrekt niet; het zal een abuis zijn. - antwoordde de Koning.
- Maar hij kan er wanhopig over zijn, Sire! en ik smeek u dit verzuim door eenige bijzondere onderscheiding te herstellen.
- Volgaarne, waarde neef! Ik hou veel van lavauguyon, en beloon hem gaarne.
In den vroegen morgen van den volgenden dag vertrok de Koning naar Gray. De Prins beet zich op de lippen, wijl hij een afschuw had van onregtvaardigheid. Toen hij de lavauguyon dien dag in het gelid zag, riep hij hem bij zijnen naam tot zich, en zeide met vonkelende oogen:
- Men heeft u gisteren verongelijkt, Heer Graaf! Ik heb er den Koning over gesproken, en zal hem geen rust laten, eer hij u geschonken hebbe wat gij verdient.
- Ik acht mij gelukkig te zijn vergeten geworden; - antwoordde de lavauguyon; - want daaraan heb ik dit kompliment te danken van den grootsten veldheer zijner eeuw.
| |
| |
- Ja, parbleu! - hernam de Prins - ik maak u een kompliment dat gij verdiend hebt. Ah! men vergeet u! Welnu, ik-zelf zal u beloonen, als gij het mij toestaat.
Dit zeggende sprong de Prins van zijn paard, en vervolgde:
- Ik verzoek u, dit paard van mij te willen aannemen om mij genoegen te doen. Ik zal de rest der wapenschouwing afdoen te voet, en, ventre bleu! wie er zich over durft verwonderen, dien zal ik 't waarom aan het verstand brengen.
En waarlijk, de groote condé ging te voet langs het front zijner troepen, gedurig herhalende, met die brusquerie in zijnen toon, die hem bij de soldaten zoo bemind maakte:
- Ik heb mijn paard aan lavauguyon gegeven, die zoo dapper gestreden heeft voor Besançon. Hoort gij wel, kameraden? Hij heet lavauguyon; onthoudt zijn naam goed, en onthoudt ook, dat ieder regt bij mij krijgt.
Eens dacht de Koning-zelf aan lavauguyon: er moest een vertrouwd en bezadigd man naar Aken, om het vredeverdrag met Spanje tot stand te brengen. Eerst wilde hij lauzun of villeroi daartoe bezigen; maar de Minister oordeelde dat niet goed, en na lang gezocht te hebben, begreep de Koning dat lavauguyon de man was dien hij hebben moest. Onze edelman vertrok naar Duitschland en slaagde volkomen, door zijne nederigheid en weinige zucht om zich op den voorgrond te plaatsen. Eens, dat er over hem gesproken werd, vroeg de Prins de condé aan den Koning, of hij hem lavauguyon wilde afstaan, om er zijn regterhand van te maken; maar lodewijk XIV, ijverzuchtig op den Prins, antwoordde, dat hij dien edelman niet wilde missen, en vooral niet nu hij hoorde, dat zijn neef de condé hem zoo hoog achtte. De lavauguyon werd toen als Ambassadeur naar Denemarken gezonden, en had die hooge waardigheid te danken aan 's Konings naijver op den Prins.
De tijd, in welken de lavauguyon zoo gelukkig was, levert niets merkwaardigs op. Daar het toenmaals iets
| |
| |
zeldzaams was als een edelman vreemde talen kende en de lavauguyon zeer goed Spaansch sprak, werd hij als Ambassadeur uit Denemarken naar Spanje verplaatst en bleef te Madrid, tot de Spanjaarden met den Keizer en de Hollanders de groote ligue sloten tegen Frankrijk.
Uit Spanje teruggekomen, werd hij benoemd tot Raad van State, en de Koning schonk hem tevens het regt van toegang bij alle gewone en buitengewone gelegenheden: in die dagen eene hoogst bijzondere gunst.
Eens toen de Koning bezig was eene lijst te maken van ridders, die hij benoemen wilde, naderde hij lavauguyon, en vroeg hem hoe oud hij was.
- Helaas, Sire! - antwoordde hij - ik ben pas vier-en-dertig jaar, en men moet er vijf-en-dertig oud zijn om ridder te kunnen worden.
De Koning ging voort; doch hernam na eenige oogenblikken:
- Mijn waarde lavauguyon! gij zijt àl te eerlijk: gij hadt u immers wel een jaar ouder kunnen maken. Doch ik zal u evenwel op de lijst plaatsen; ik wil, dat er ditmaal voor u eene uitzondering worde gemaakt.
Lid van den Raad van State en met het ordelint versierd, scheen lavauguyon het toppunt bereikt te hebben van aanzien en fortuin; doch juist van dat tijdstip af dagteekenen de wederwaardigheden, die hem ten grave hebben gesleept.
Mevrouw de lavauguyon had een voorzoon, die meerderjarig werd, en zijn vaderlijk erfdeel opëischte. Het vermogen van lavauguyon werd daardoor met drie-vierden verminderd; en hij had reeds besloten zijn rijtuig af te schaffen en op zeer bekrompen voet te gaan leven, toen hij dezen brief van zijne echtgenoote ontving:
‘Mijn waarde vriend! Ik ben reeds veertig jaar, en het is mij geene opöffering aan feesten en vermaken vaarwel te zeggen. Mijne afwezigheid te Versailles zal door niemand dan u worden opgemerkt. Wij kunnen daar te zamen niet wonen, zonder ons in schulden te wikkelen. Eene koets
| |
| |
hebt gij noodig om den Koning te vergezellen. Vergun mij dus dat ik mij afzonder op ons landgoed Lavauguyon, en ons kleine inkomen aan u alleen overlate. Het beteekent maar weinig; doch met overleg kunt gij er toch de eer van uwen naam aan het Hof mede ophouden. Ik ken u genoeg om te weten, dat gij niets aan den Koning zult vragen. Ik wil die bescheidenheid niet misprijzen; indien zij een gebrek is, wordt zij dubbel opgewogen door uwe deugden. Ik neem geen afscheid van u, wijl gij mij zoudt willen terughouden. Mijn besluit is onherroepelijk. Kom jaarlijks ééne week bij mij buiten. Als ik weet, dat gij den overigen tijd gelukkig zijt, zal ook ik gelukkig weten te zijn op mijne wijze.’
In spijt van al de pogingen van lavaugyon bleef zijne edele gade in haar besluit volharden, en zij had gelijk; want aan hun inkomen had hij voor zich alleen niet meer dan voor het hoogst noodige. Het punt van geld daargelaten, genoot hij al de voorregten van een der grootsten van den lande; en het waren geene alledaagsche verdiensten, die hem de vriendschap des Konings verzekerden. Hij had bevallige manieren, sprak nooit te luid en was nimmer verkouden - lodewijk XIV was een geslagen vijand van verkoudheden, van luide stemmen, en van al wat naar ruwheid zweemde. Met zulke natuurgaven had onze edelman het ver kunnen brengen, als hij niet zoo afkeerig ware geweest van kuiperij. Hij was altijd de eerste bij het lever en de laatste bij het coucher des Konings; en toch scheen Zijne Majesteit hem nimmer moede te worden. Men zeide met reden van hem, dat hij meer de vriendschap des Konings bezat dan iemand anders.
Daar hij nooit over zijne omstandigheden sprak, en men ten Hove geen tijd heeft om zich met eens anders zaken in te laten, vermoedde niemand hoe veel hij leed; en toch hij leed grievend en veel, dewijl hij gedwongen was tot eene karigheid, ver beneden zijn stand en de
| |
| |
edelmoedigheid van zijn karakter. Zijn gansche personeel bestond uit drie bedienden, waaronder een koetsier; zijne paarden waren oud en kregen weinig voeder; zijn rijtuig was ouderwetsch en vervallen. Zijne kleeding alleen droeg eenig kenmerk van weelde. Hij zou zich liever gedood hebben, dan de armoede in zijne kleeding te laten doorstralen.
Een zijner bitterste grieven was het spel, dat de mode destijds tot een gedwongen tijdverdrijf had gemaakt. De kaarten zijn nooit met hen, die hare gunsten noodig hebben; dikwerf moest lavauguyon zich maanden lang ontberingen getroosten, om de verliezen van een' enkelen avond te herstellen. De Koning zag gaarne dat er ‘grof’ gespeeld werd, en had er niets tegen, zelf de schulden te betalen, welke op die wijze gemaakt werden; maar lavauguyon sprak niet. Gelukkig voor hem, dat hij te verstandig was om altijd over zijne ellende te mijmeren; hij dacht er niet anders aan, dan als het water over de lippen dreigde te komen, en de genoegens die Versailles opleverde, gaven hem afleiding. Gedurende eenige jaren was zijn leven tamelijk kalm; maar het wreede lot ontroofde hem ook den laatsten steun: zijne echtgenoote stierf. De jonge Graaf de quelin trad in het bezit van de nalatenschap zijner moeder, en lavauguyon geraakte in volslagene armoede; dat wil zeggen: de zesduizend livres inkomen, die zijne posten hem opbragten, waren niet eens toereikend om in de uitgaven voor zijne hofkleederen te voorzien.
Elk, die hem zijn rouwbeklag kwam brengen voegde er bij:
- In uwe plaats zou ik den Koning bekend maken met de ramp, in welke dit sterfgeval u gestort heeft. Bij de vriendschap, die zijne Majesteit u toedraagt, kunt gij zoo rijk worden als gij-zelf maar wilt.
De Koning-zelf vroeg hem eindelijk: ‘of hij in het bezit bleef van het vermogen zijner gade?’ - Nu mogt hij zijnen nood niet verzwijgen, en hij antwoordde dan ook openhartig, dat dit sterfgeval hem alles ontnam, en
| |
| |
dat de minste van 's Konings dienaren er nu beter aan toe was dan hij.
- Daar zullen wij in voorzien. - sprak de Koning.
- Doe dat Sire! - hernam lavauguyon - want het zou treurig zijn als een man, met uwe gunsten vereerd, wegens schulden gegrepen werd, en als uwe Majesteit niet helpt, zal het niet lang duren of het is zoo ver.
- Wees volkomen gerust - sprak de Koning nogmaals - wij zullen er in voorzien.
Na deze overwinning op zijne fierheid, verliet onze edelman zich volkomen op de belofte van lodewijk XIV. Maar men vindt bij vorsten wel eens de bijzondere meening, dat men aan het noodige om te leven geen gebrek kan hebben. Als de lavauguyon honderdduizend kroonen had noodig gehad om een feest te geven, hij zou die reeds den volgenden dag hebben ontvangen; maar hij vroeg slechts om te leven, en dat was te nietig om er verder aan te denken.
In afwachting van de verwezenlijking van 's Konings belofte gebruikte de lavauguyon de koets van den Baron de beauvais, en liet zich door zijne leveranciers van het noodige voorzien op rekening. Half uit nood, half om zich in de noodzakelijkheid te brengen om nogmaals te vragen, nam hij dertigduizend livres ter leen; niet twijfelende of hij zou wel binnen een jaar in staat zijn, die som terug te betalen. Ieder zou hem gereedelijk nog meer hebben geleend; zoo veel vertrouwen stelde men in de vriendschap des Konings. En toch had de lavauguyon in die schuldbekentenis zijn eigen doodvonnis geteekend.
Na zes maanden begonnen de schuldeischers de lavauguyon lastig te vallen, en daar de behoeften elken dag hun ouden gang gingen, trok de Graaf op zekeren morgen zijne stoute schoenen aan, en koos om den Koning aan te spreken, het oogenblik waarop hij zijn toilet maakte.
- Zal uwe Majesteit het mij vergeven - sprak hij - als ik een oogenblik over mijne belangen spreek?
| |
| |
- Spreek vrij, mijn waarde lavauguyon! ik ben geheel gehoor.
- Gij hadt mij beloofd, Sire! dat gij mij helpen zoudt.
- Dat is ook mijn voornemen. Twijfelt gij dan aan mijn woord?
- Integendeel, Sire! en ten bewijze hoe ik er mij op verlaten heb, moet ik u zeggen, dat ik er geld op heb geleend.
- Daar hebt gij wèl aan gedaan.
- Maar dat geld moet ik eerstdaags terug geven.
- Is het veel?
- Dertig duizend livres.
- Dat is een bagatel.
- Het is veel voor mij, Sire!
- Wij kennen uwe omstandigheden en zullen u in staat stellen om aan uwe verbindtenissen te voldoen.
- Dit smeek ik u dringend, Sire! want mijn toestand vernedert mij, en zou mij het verstand kosten, of eene pistool in de hand geven.
Eenige Heeren, die binnen kwamen, maakten een einde aan het gesprek. De Koning zou voorzeker zijn woord gehouden hebben, als niet dien zelfden dag het beruchte geval had plaats gegrepen van de reis naar Marly, op welke de Hertogin de bourgogne ontijdig beviel. De Koning geraakte daardoor in een zeer slechte luim en de nood van de lavauguyon in het vergeetboek. Niettemin bleef deze zich met naauwgezetheid van zijne pligten kwijten; nog drie maanden lang, was hij aan 's Konings bed, des morgens als zijne Majesteit opstond en des avonds als hij zich ter ruste begaf, zonder een woord meer over zijne omstandigheden te spreken, en met geduld wachtende, dat deze er aan zou denken. Maar de Koning dacht er volstrekt niet aan.
De lavauguyon was zachtaardig en welwillend; zijn verdriet moest dus wel nijpend zijn, daar men in zijne gesprekken eenige bitterheid opmerkte. De Heer de bontemps hoorde op zekeren dag hem zeer zonderling spreken over de vriendschap der vorsten.
| |
| |
- Maar - vroeg deze - maakt gij niet ééne, voor onzen Koning gunstige uitzondering, gij, die méér dan iemand zijne vriendschap bezit?
- Ik erken - sprak de lavauguyon - dat de Koning mij op eene bijzondere wijze genegen is. Hoe ik daarover denk zult gij vernemen na mijnen dood.
Zoo lang zijne schuldëischers hem niet te hard vielen, schikte hij zich in zijn lot; maar, de vrees voor de schande, die de wereld aan geldgebrek hecht, deed zijn bloed verstijven, toen de krediteuren zich bewogen. Men zag hem menigmaal de wanhopigste gebaren maken, als hij alleen dacht te zijn. Zijn kamerdienaar hoorde hem des nachts hardöp droomen, op een toon, die de hoogste mate van smart verraadde. De ongelukkige zag het oogenblik naderen, dat een vlek op zijnen naam zou werpen, en zijn hart was te gevoelig om zulk eene grieve te kunnen verduren. In plaats van elkander te helpen, zijn de menschen boos genoeg om met den tegenspoed ééne lijn te trekken tegen dengenen, die door het lot wordt vervolgd. Wanneer zal de tijd aanbreken, waarin de wereld van iemand, die in het ongeluk is gestort, nog met evenveel kieschheid zal spreken als in zijne betere dagen? Nimmer voorzeker; en ook wij maken ons in zekere mate aan die boosheid schuldig, door de geschiedenis van dezen merkwaardigen man te beschrijven met een luchtiger pen, dan wij mogelijk voeren zouden, als hij de rijkste edelman geweest ware aan dat oude Hof van lodewijk XIV.
In weerwil van zijne pogingen om zijne omstandigheden te verbergen, meende hij eens te bespeuren, dat men zijn toestand geraden had. Hij kwam dikwijls ten huize van Mevrouw de pellot. Op een avond tartte hem de vrouw des huizes om met haar te spelen, en noemde hem ‘bangert’, toen hij beleefdelijk weigerde eene vrij aanzienlijke som tegen haar te wagen. De ongelukkige verbeeldde zich, dat zij hem door deze bittere scherts wilde doen verstaan, dat men wist hoe treurig het met zijne financiën gesteld was. Hij bleef tot al de gasten vertrokken waren. Naauwelijks had de laatste zich ver- | |
| |
wijderd, of hij trad op de dame toe met alle teekenen van aan waanzin grenzenden toorn.
- Weet gij wel, Mevrouw! - sprak hij - waaraan gij u blootstelt, door mijne armoede te bespotten? Gij hebt mijn geheim ontdekt! Waart gij een man, dan begroef ik het in uw hart, door u te dooden op deze plaats. Ik ben geruïneerd, dat is waar; doch als men lacht over mijne armoede, doe men het achter mijnen rug en niet in mijn bijzijn. Gij zult op uw gemak kunnen lagchen als ik zal zijn bezweken; tot zóó lang vermaan ik u mijne armoede te ontzien, of het kost u het leven.
- Ik zweer u, dat ik onbekend was met uwe omstandigheden. - zeide Mevrouw de pellot, niet weinig verschrikt. - Ik schertste, zonder eenige bedoeling. Ik betuig u, dat hetgeen ik nu verneem, mij evenzeer bedroeft als verwondert. Kan ik u van dienst zijn, beschik dan over mijne beurs en over mijn krediet.
- Ik dank u! - antwoordde de lavauguyon, met vlammende blikken. - Ik vraag geene diensten met bedreigingen. Ik neem van niemand iets aan, dan van den Koning.
- Maar ik ben uwe vriendin.....
- Als dàt zoo is, bewijs het dan door uwe bescheidenheid: dit is alles wat ik van u verlang! - Maar wee, als gij tegen iemand over dit gebeurde spreekt; want het kost u het leven.
Dit was het eerste geval, waarin zijne handeling blijken droeg van eenige verstandsverbijstering.
Niet lang daarna zag men hem geheel veranderd. Zijn gelaat werd opgeruimder; zijn gang losser; hij neuriede de chansons die in de mode waren, als iemand, die volstrekt geene zorg heeft; en sprak over zijne fortuin, over den aankoop van rijtuigen en paarden en eigendommen. Ieder dacht, dat de Koning hem geholpen had, en niemand verwonderde zich over zijne opgeruimdheid, behalve de beauvais, die met zekerheid wist, dat zijne zaken treuriger stonden dan ooit.
Op zekeren dag ontmoette de lavauguyon, in een smal- | |
| |
len gang van het kasteel, den Heer de courtenai, een zeer minzaam en wellevend man.
- Waarom gaat gij niet uit den weg, en maakt dat ik voorbij kan? - vroeg de Graaf barsch.
- De gang is smal - antwoordde de courtenai - maar ik zal tegen den muur gaan staan.
- Gij moet terug; ik wil den gang ruim hebben! - antwoordde de lavauguyon. - Ga terug, of gij moet met mij trekken!
- Heer Graaf! - hervatte de courtenai - gij zijt verstoord zonder reden.
- Dat is om het even! Trek uwen degen, zeg ik; want ik wil den gang alleen hebben.
- Ik vecht niet met iemand die niet wel bij het hoofd is!
Nu sprong de Graaf met ontblooten degen op de courtenai aan, die het op een loopen zette, en in eene kamer vlood, van welke hij de deur op het slot draaide. De Koning, die in zijn kabinet alleen was, wilde naar de oorzaak van het rumoer vernemen, en toen hij de deur opende, stormde lavauguyon met veel misbaar zijn kabinet binnen, en wierp zich aan zijne voeten.
- Wat deert u, Mijnheer? - vroeg de Koning eenigzins ontsteld.
- Ik smeek u, Sire! mij te doen arresteren! Ik heb den degen getrokken in uw paleis! De Heer de courtenai heeft mij beleedigd, en ik heb mij zoo ver vergeten, dat ik hem heb willen dooden!
De Koning sprak hem met zachtheid toe, zeggende: dat hij de zaak onderzoeken wilde, en er dadelijk werk van zou maken. - Vervolgens deed hij de beide edellieden naar de bastille brengen, waar zij zes maanden gevangen bleven. De eene wierp de schuld op den ander, en daar er geene getuigen bij waren geweest, was het niet mogelijk de waarheid te ontdekken. Eindelijk werden zij weder in vrijheid gesteld, met vergunning om aan het Hof terug te keeren.
Er is eene soort van krankzinnigheid, die het gevolg wordt van de opeenstapeling van tegenspoeden en rampen,
| |
| |
waarmede het ongunstig lot somwijlen den gevoeligen mensch vervolgt. Er zijn sommige graden van ongeluk, die niet zijn te verduren: dit is voor den een meer dan voor den ander het geval; maar in het algemeen is er geen menschelijke rede sterk genoeg, om immer bestand te blijven als de slagen van het lot zonder opder ophouden treffen. Altijd bedrogen in zijne verwachtingen, altijd te vergeefs uitziende naar hulpe, die niet opdaagde, begon de Graaf de lavauguyon zich eindelijk met hersenschimmige denkbeelden schadeloos te stellen voor de teleurstellingen der werkelijkheid. Door eene zonderlinge verslapping der zielsvermogens verbeeldde hij zich, dat zijne wenschen vervuld waren, dat de Koning hem overladen had met schatten, en er aan het Hof geene fortuin was, die de zijne evenaarde. Nu en dan echter had hij oogenblikken, waarin de waarheid voor zijnen geest tradt, en dan verkeerde zijne vrolijkheid in razernij. Enkelen hadden reeds iets van de verbijstering zijner zinnen vermoed; eene laatste buitensporigheid maakte aan allen twijfel een einde.
In een der lanen van Versailles wandelende, ontmoette de lavauguyon een rijknecht van den Prins de condé, die een paard bij den toom leidde. Hij sprak dien man aan, en vroeg hem of hij dat paard eens bestijgen mogt, er bijvoegende: dat de Prins dit volstrekt niet kwalijk zou nemen. De goede man durfde 't zulk een voornaam Heer niet weigeren, en de lavauguyon sprong dus in den zadel; maar hij gaf het paard de sporen en reed in galop naar Parijs. Daar begaf hij zich naar de bastille, deed den Kommandant roepen en verzocht dien om eene kamer, zeggende: ‘dat hij het ongeluk had gehad den Koning te mishagen.’ - De verbaasde Kommandant zond dadelijk naar den Heer de ponchartrain om te vernemen hoe zich te gedragen; deze wendde zich om inlichtingen naar het Kabinet des Konings, en nu begreep men ook welhaast, wie er ongelijk had gehad in de zaak met den Heer de courtenai.
De Baron de beauvais zocht hem in allerijl te Parijs op, en bragt zijn ongelukkigen vriend naar Versailles
| |
| |
terug. Toen de Graaf weder aan het Hof verscheen, werd hij door elk vermeden. De Koning echter sprak hem even mizaam toe, scheen hem volstrekt niet te mijden, en ontnam hem ook geen zijner privilegiën; doch - hetgeen ongeloofelijk zal schijnen - hij deed ook geen het minste onderzoek naar de oorzaken van lavauguyons toestand, en zijne beurs, voor ieder steeds open, bleef gesloten voor zijnen vriend. - Aldus is het ongeluk - het gelijkt naar een moeras, waarin men al dieper en dieper wegzinkt zoodra men er eenmaal den voet op gezet heeft; terwijl niemand, die op vaster grond staat, de hand uitsteekt om den zinkende te redden eer het te laat is.
Lang kon het zoo niet blijven. De stelling van de lavauguyon te Versailles was niet houdbaar. Op een zondag, omstreeks tien ure des morgens, zond hij zijne bedienden naar de kerk en sloot zich op in zijne kamer. Wat hij er deed gedurende twee uren, die hij alleen bleef, weet niemand; ten ware hij àl dien tijd besteed hebbe aan het schrijven van den brief aan den Koning, dien men op zijne tafel vond. Toen de klok van het kasteel twaalf ure sloeg, hoorde men twee pistoolschoten; snelde naar zijne kamer; liep de deur open; en vond hem dood: twee kogels hadden zijn hart doorboord.
De Baron de beauvais bragt den brief naar den Koning; de inhoud was deze:
‘Sire!
Ik doe u geene verwijtingen; maar alleen de ootmoedige bede om mij mijne laatste daad van waanzin en wanhoop te vergeven. Het zegt niets, dat gij mij een leven hebt doen verliezen, hetwelk ik gewenscht had nuttig te mogen besteden in uwe dienst: anderen staan gereed om u het hunne aan te bieden. Maar laat hen niet aan hun lot over, gelijk gij mij hebt gedaan; want dan zal de sterfte onder uwe edellieden te groot worden. De armoede is eene gevaarlijke raadsvrouw, Sire! zij brengt de menschen, waar zij mij gebragt heeft; daarom
| |
| |
is het goed haar niet toe te laten in uwe paleizen. Jaren aaneen hebt gij haar, in mijnen persoon, aan uwe zijde gehad. Zij heeft aan uwe tafel gegeten; deel gehad aan uw gezelschap, en haar bedrukt oog laten rondweiden over uwe feesten. Zij is zelfs tot aan uwe sponde doorgedrongen, en uwe Koninklijke hand heeft zich menigmaal verwaardigd de hare te drukken. Gedoog dat niet weder en doe het niet weder! Bedenk, Sire! dat ik, zonder dat, waarschijnlijk nog twintig werkzame jaren aan uwe dienst had kunnen wijden. Ik heb mijn lot gedragen, tot op het oogenblik waarin een vlek zou komen op mijnen naam. Toen heb ik mij, voor de eer van uwe Majesteit, gedwongen gezien, een hard en zwaar besluit te nemen. Als ik Gode vertoornd heb door deze wandaad, bid dan voor mij, Sire! bid; opdat ik eenmaal in het betere leven weder bij u zal mogen zijn.
De Graaf de lavauguyon.’
Bij het lezen van dien brief voelde lodewijk XIV zich aangedaan. Een blos overtoog zijn gelaat. Hij wierp den brief in het vuur, en sprak er geen woord over; maar tot omstreeks drie ure des namiddags was hij neêrslagtig. De rijke Markies de dangeau, die het nieuws nog niet wist, maakte zich ongerust over het uitzigt des Konings, en vroeg, wat er de reden van mogt zijn; - waarop de Monarch zich lucht gaf in deze bewoordingen:
- Wat mij scheelt, Mijnheer! zal ik u zeggen: ik ben bedroefd over den dood van den eenigen onder u allen, die mij waarlijk lief had; - ik ben ontevreden op u allen, die mij onophoudelijk gunsten afdwingt die gij niet verdient; zonder dat één uwer mij ooit iets voor de lavauguyon heeft gevraagd; - ik ben vertoornd op mijzelven, dat ik alles weg gaf aan eerzuchtigen, en nooit de milde hand heb gereikt aan den eenigen, die het verdiende.
Na dus gesproken te hebben, ging de Koning nog eens op de jagt. Het weêr was overheerlijk, en de vangst
| |
| |
buitengemeen; zijne Majesteit alleen schoot zes-en-twintig stuks wild; zoodat elk in een zeer goede luim naar het kasteel terugkeerde. De violisten speelden gedurende het souper de bevalligste nieuwe muzijkstukken, en Mevrouw de maintenon beknorde niemand, hetgeen voor een mirakel mogt doorgaan. Men begaf zich vrolijk ter ruste en sliep als eene roos, zonder dat iemand er aan dacht dat de partij niet was bijgewoond door den man, die den naam van de lavaguyon had gedragen. |
|