Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1851
(1851)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAndré Chenier en Mer. de Pressy.
| |
[pagina 161]
| |
Op den naam van chénier sloeg Mevrouw de pressy hare oogen op, en zag den beroemden dichter, die, even kalm als de heldhaftigste der Stoïcijnen, een stuk papier in de hand hield, en voor de laatste maal de laatste verzen las, die hij gemaakt had, en moest afbreken op de stentor-stem van den gevangenbewaarder, die hem riep om voor de Regtbank te verschijnen. Chenier vouwde het blad toe, en zag naar het publiek, alsof hij er iemand zocht, waardig om zijne laatste verzen te bewaren. Op dat oogenblik viel een straal van de ondergaande zon als met een vurigen gloed in de geregtszaal, en verlichtte het schoonste gelaat, dat de smart ooit verduisterd heeft, sedert des Heeren Moeder op Golgotha weende. De dichter zag dit edel en bleek gelaat, welks deelnemende blikken de zijnen ontmoetten. Hij herkende Mevrouw de pressy; en al wat de dankbaarheid innigs en verhevens kan uitdrukken, lag in de beweging, het onwillekeurig gebaar, en den zielvollen oogopslag des gevoelvollen zangers, bij dat treffend wederzien. Zijn welsprekend zwijgen scheen de getrouwe vertolking te zijn van simeons aandoenlijk lied: ‘Heer! laat thans uwen dienstknecht henengaan in vrede!’ De leden der Regtbank waren binnengekomen. Onder hen was claude mouriez (oom van andré mouriez), wiens houding indrukwekkend was, zonder gemaaktheid, en tamelijk gunstig afstak bij de gewone houding zijner gevoelloozer ambtgenooten. - Adrien, die zijnen oom goed kende, en altijd raadde, wat hij, goeds of kwaads, in zijn schild voerde, scheen over zijne gissingen wèl voldaan, en deelde die fluisterend mede aan Mevrouw de pressy. De jonge vrouw nam voorzigtig alle behoedzaamheid in acht. Ware zij alleen in de zaal geweest, zij zou geene oogen gehad hebben dan voor chénier; doch te veel bespiedende en verraderlijke blikken sloegen elken aanwezige gade, en ieder moest, om het wantrouwen niet op te wekken, zijnen wil geweld aandoen. Mevrouw de pressy zag dus op de regters, op de beschuldigden, | |
[pagina 162]
| |
en op de aanschouwers, alsof zij in niemand belang stelde, en slechts uit nieuwsgierigheid zich in de zaal bevond. De zitting werd geopend, en de Griffier las de acten van beschuldiging voor. De dienst der Advokaten was onnoodig verklaard: er waren er ook geene aanwezig. Het kwam er enkel op aan de zelfheid (identiteit) der beschuldigden te onderzoeken; die korte en gemakkelijke vorm van procederen was eene uitvinding van fouquier en collot-d'herbois.Ga naar voetnoot(⋆) De acte van beschuldiging tegen chénier, werd in diepe stilte aangehoord door het anders onstuimig publiek, dat bovendien door de drukkende hitte in de verpeste geregtszaal bijkans versmoorde. Die acte verdient wel eene bijzondere melding, om het incident dat zij deed ontstaan, en waarvan geene wedergade gevonden wordt in de Jaarboeken van het regt. Zij luidde als volgt: ‘Antoine quentin fouqier, gezegd finville, openbaar aanklager bij de Revolutionnaire Regtbank, geeft te kennen, dat, krachtens het Besluit van het Comité van Publiek Welzijn der Nationale Conventie, andré chénier, oud een-en-dertig jaren, geboren te Constantinopel, Letterkundige, ex-adjudant-Generaal en Chef-de-Brigade onder dumouriez, wonende rue de Clery, 97, is gedagvaard voor de Revolutionnaire Regtbank, als schuldig aan de misdaad van zich te hebben verklaard tot een vijand des volks.’ ‘Om zich aan de waakzaamheid der openbare Magten te onttrekken, heeft andré chénier zich onder hare verdedigers gemengd, en den rang van adjudant-Generaal, Chef-de-Brigade van het leger van het Noorden bekleed. Behendiglijk, zoo veel hij vermogt, heeft hij de verraderijen ondersteund van den eerloozen dumouriez, met wien hij verbonden was, doch na de fnuiking van dien | |
[pagina 163]
| |
verrader gepoogd, zijne deelneming aan het verraad onbekend te doen blijven. De vermoedens echter, die zijn gedrag had opgewekt, deden den Minister hem bevelen, om zich naar de gemeente Breteuil te begeven. Dáár hield hij zich bezig met kuiperijen en listen, en zocht de burgers te verdeelen en den burgerkrijg te doen ontstaan; lasterend de geconstituëerde Overheden in een strafwaardig geschrift, hetwelk hij deed teekenen door de burgers, die hij bedroog, en op het dwaalspoor bragt.Ga naar voetnoot(⋆) Dientengevolge heeft de publieke aanklager de tegenwoordige acte van beschuldiging opgemaakt....’ André chénier stond op en verzocht te mogen spreken. - Spreek en wees kort. - zeide een der Regters. - Ik zal kort zijn. - antwoordde chénier, met kalmte. - De acte van beschuldiging betreft niet mij. Ik ben nimmer adjudant-Generaal, noch Chef-de-Brigade geweest, en heb nooit in het leger van het Noorden gediend. Mijn militaire loopbaan is van vóór 89, en heeft maar zes maanden geduurd. Als tweede-Luitenant heb ik die zes maanden te Straatsburg in garnizoen gelegen. Ik heb den Generaal dumouriez nimmer gekend, noch zelfs gezien. In de gemeente Breteuil heb ik nooit gewoond. Ik heb ook nooit aan zulk een geschrift gedacht. Den naam uitgezonderd, heb ik niets gemeen met den hoogen persoon in de acte van beschuldiging aangewezen. - Dat is zoo. - sprak claude mouriez. Fouquier zag claude aan met den bloeddorst van een' gier, en zeide, met een blik vol wraaklust: - Het verwondert mij zeer, hier tegenspraak te ontmoeten bij een lid dezer Regtbank. - Gij verwondert u zonder reden, - hernam mouriez, met zijn' vuist op de tafel slaande; - want die acte van beschuldiging bevat verdichtselen van het begin tot het slot. Deze burger andré chénier is even goed bekend als gij en ik. Hij is een dichter, en heeft nooit gediend, | |
[pagina 164]
| |
en is nooit Hoofdöfficier geweest. Vraag het den eersten den besten! Waar, Satan! hebt ge die berigten opgedaan? Een gemompel van bijval klonk onder de aanwezigen. Fouquier nam zijne acte in de beide handen, en herlas haar, of nam den schijn aan van haar te lezen, peinzende, om een' uitweg te vinden, liever dan eene prooi los te laten. - Ja, lees maar, - sprak mouriez, - al leest ge tot morgen, uwe acte zal er niet beter door worden. Een der gezworenen merkte aan, dat vele burgers door teekenen het gezegde van den burger, Regter mouriez ondersteunden, en vrijheid tot spreken verzochten. Fouquier zag woedend naar het publiek en riep hen toe: - De Revolutionnaire Regtbank hoort advokaten noch getuigen: zij wordt voorgelicht door haar geweten, en is onfeilbaar. Bij de minste opschudding zal ik de zaal doen ontruimen. Ieder wachte zich, den loop der geregtigheid te stooren! - Maar gij verstoort dien! - sprak mouriez, zijn gespierden arm tegen den aanklager opheffende. - Elk onzer weet, dat uwe acte dezen andré chénier niet betreft. Erken dan uwe dwaling, opdat hij in vrijheid worde gesteld. Fouquier, van kwaadaardigheid verbleekt, herlas steeds de acte, en riep uit: - Maar dat alles rust op authentieke berigten! Meent ge dat 't verzonnen is? - Als 't verzonnen is zal 't gedaan zijn met goede inzigten; doch laat ons daar maar over heen stappen en de in vrijheid stelling van dien voedsterling der Muzen beyelen! Hij is volstrekt niet gevaarlijk. De aanwezigen gaven hunne goedkeuring door een welwillend gemompel te kennen, hetwelk de ooren en de ziel van den publieken aanklager verscheurde. Toen stond een der Regters op, en fluisterde hem eenige woorden in, en toen hij had uitgesproken, was het gelaat van fouquier opgeklaard, en lag er een grimlach op, die den dood een offer te meer verzekerde. - Burgers! - sprak hij, - dat kinderachtig incident heeft reeds te veel tijd gekost..... | |
[pagina 165]
| |
- Kinderachtig!? - brulde mouriez, andermaal op de tafel slaande. - Kinderachtig!? Toen rezen een aantal gezworenen en Regters van hunne plaatsen op om mouriez het zwijgen te gebieden. Zijne ongelukkige woede verzekerde fouquier van de ondersteuning van het grootste gedeelte der Regtbank. - Niets - vervolgde deze - moet den loop der geregtigheid weerhouden. De verstoorders, wie zij ook zijn, zullen in staat van beschuldiging worden gesteld. Het publiek morde, doch fouquier deed alsof hij 't niet hoorde, en ging voort: - De acte van beschuldiging is niet volledig. Er moet nog in vermeld worden, dat deze andré chénier de Schrijver is van het Supplément No. 15, van het Journal de Paris, en die misdaad is de grootste van allen. Zij omvat geheel het schuldige leven van eenen contra-Revolutionnair. Wie zal ontkennen, dat deze chénier de schrijver is van dit goddelooze stuk? Mouriez vestigde zijne blikken op chénier; maar deze zweeg.Ga naar voetnoot(⋆) - De burgers gezworenen - vervolgde fouquier - zouden die ontkenning verachten: - andré chénier was Hoofdredacteur van het Journal de Paris. - En de vrijheid der drukpers!? - sprak mouriez. - Die vrijheid veroorlooft geene contra-revolutionnaire geschriften. - Uwe vrijheid verbiedt alles! - riep mouriez uit, met een zenuwachtig gelach. - De burgers gezworenen - zeide fouquier met théatrale waardigheid - zullen de groote gematigdheid, van welke ik bewijzen geef, weten te waarderen. - Zend ons allen maar naar het schavot! - riep mouriez. - Niemand heeft mij hier te bevelen, - sprak fouquier, - en ik-zelf buig mij voor de uitspraak der burgers gezworenen. De zaak is geïnstruëerd. | |
[pagina 166]
| |
De zoogenaamde beraadslaging had daarop plaats, terwijl de acht-en-twintig beschuldigden, in rustige groepen, met elkander spraken, alsof het een crimineel proces gold, waaraan zij vreemd waren. In die ongelukkige tijden was Frankrijk een tooneel, waarop daden van heldenmoed werden vertoond, die de schitterendste feiten der oudheid evenaarden: zijne zonen wisten lagchende te sterven, op het schavot gelijk op het slagveld. Chénier van een gelukkig oogenblik gebruik makende, strekte zijn' arm uit en gaf zijne laatste verzen aan Mevrouw de pressy, die het papier aannam met al den eerbied der eerste Christenen voor de relieken van eenen martelaar. Spoedig daarna hernamen de leden der regtbank hunne plaatsen: het lot der aangeklaagden was beslist. De Voorzitter las eenvoudig hunne namen op, en den laatsten uitgesproken hebbende, kondigde hij hun, slechts éénen uitgezonderd, zonder omwegen den dood aan. Toen klonk een gil door die zaal van bloed; een gil, die chénier, hoe kalm en onverschrokken hij ware, door de ziel sneed en zijne oogen met tranen vulde. Doch die kreet van smart werd door een' dondertoon uit koperen longen verdoofd. Eene ontzettende stem riep uit: - Deze uitspraak is afschuwelijk! Gij zijt geene regters, maar moordenaars! Is dat de weg om het volk liefde in te boezemen voor de Republiek? Zeven-en-twintig boofden levert ge aan den beul! Welk eene gevloekte barbaarschheid! - Een enkelen spaart gij het leven! Welk eene belagchelijke menschelijkheid! - Monsters! gij laat het leven aan éénen mensch, om het eerlijk voorwendsel te hebben er zeven-en-twintig te vernietigen! Dit bragt een geweldige opschudding te weeg. Fouquier en zijne getrouwen schreeuwden tegen den donderaar in, en poogden met bedreigingen den verontwaardigden claude mouriez te verschrikken. Maar deze exproconsul van Versailles was er de man niet naar, om te wijken voor lafaards, die zich van den schrik bedienden om hunne lafheid voor het Land te verbergen. Hij | |
[pagina 167]
| |
wierp de tafel der Regtbank omverre, en zich met eene schraag wapenende, maakte hij ruimte en riep: - Laat mij door! Laat mij weg uit dit tijgerhol! - Adrien! hier! Aan mijne zijde! Weg, weg, uit deze poel van laagheid en schande! Naar het leger; naar den heldhaftigen strijd; naar den roem; naar de eer! Adrien ondersteunde de wankelende Mevrouw de pressy; terwijl mouriez de bloeddorstige tinville en collot-d'herbois als nederbliksemde. Gewapende manschappen deden de zaal ontruimen, en omringden de veroordeelden. Claude mouriez drong door de menigte van wachten heen, met die oppermagtige stoutmoedigheid, die elken hinderpaal vernietigt, en chénier in zijne armen drukkende, sprak hij: - Als een man, gelijk gij, het schavot beklimt, volgen hem weldra zijne beulen. Vaarwel, mijn vriend! Ik ben geen regter meer, ik ben soldaat! Adrien had de Gravin de pressy door de ruimte, welke de magtige arm van mouriez gemaakt had, in de nabijheid des dichters gebragt. Chénier liet een kreet van vreugde hooren. Zijne lippen drukten die der beminnende vrouw. - Mijn huwelijk is voltrokken! - riep hij verrukt uit. - De dood is mij zacht! Velen der aanwezigen weenden; allen waren misnoegd. Een duister voorgevoel deed hen begrijpen, dat deze slagting eene der laatsten zoude zijn. Eenigen zelfs hoopten reeds uitkomst van den dag van morgen, en zij bedrogen zich maar éénen dag. Helaas, die ééne dag was noodlottig voor chénier! Mouriez bood marguérite den arm, en verliet de geregtszaal zonder eenige verhindering; ofschoon fouquier zijne onverschrokkenste bloedhonden tegen hem had aangehitst. Op de straat gekomen, sprak mouriez: - Iets in mij zegt, dat dit bloed niet zal vergoten worden. Men wil geen bloed meer zien. Parijs walgt van zijne drie guillotines. De nacht is vruchtbaar in gebeurtenissen, en de voorteekenen zijn gunstig. Als | |
[pagina 168]
| |
vroeger iemand in de geregtszaal had gezegd en gedaan, wat ik er gezegd en gedaan heb; het volk en de soldaten hadden hem op de plaats-zelve in stukken gehouwen. o, Ik heb het oogenblik begrepen! Ik heb de sympathiën rondom mij wèl doorgrond! - Gij hoopt dus? - vroeg de jonge vrouw met eene verzwakte stem. - Ja, Mevrouw! Ik spreek dadelijk met robespierre.... - In Gods naam niet - riep Mevrouw de pressy, - na hetgeen gij gedaan hebt! Fouquier heeft zijn rapport reeds gemaakt. - Mevrouw! - sprak mouriez, - wij zullen u te huis en daarna den nacht elders doorbrengen. Morgen, bij zonnenopgang, komt adrien u van alles onderrigten. Op den drempel van haar huis greep Mevrouw de pressy de hand van mouriez, en bragt die aan hare lippen. Mouriez beefde van aandoening, en zeide: - Mevrouw! gij verdient wel dat men voor u sterve; vooral in dit tijdsgewricht, nu het sterven zoo gemakkelijk valt. - Tot morgen! - antwoordde zij en ging hare woning binnen.
Er was, zegt een oud geschiedschrijver, een ernstig verschijnsel, dat den val van den tiran maxentius en de overwinning van constantijn aankondigde. De Circus en de Amphitheaters, waar het bloed der menschen stroomde, waren bijna verlaten. Het Coliseum zelfs verloor zijne bezoekers, en als de aankondiging van het Tabularium het volk riep om een doodenfeest bij te wonen, zag men slechts enkele gemeene burgers als aanschouwers op de plaatsen der hooge galerijen. Het spel des bloeds kan niet langdurig zijn; het gemeen, een tijd lang er mede ingenomen, wordt er afkeerig van, en laat den beul met den martelaar alleen Men kan dit niet genoeg herhalen, in het belang van de menschelijke ondervinding: die eerwaardige onkunde, | |
[pagina 169]
| |
welke reeds zesduizend jaren halstarrig blijft volhouden, dat zij van niets nog weet. De opkomende zon van den 8 Thermidor vond bij den ingang der Conciergerie slechts eene kleine menigte. Twee karren stonden er, voor de poort der gevangenis, de voor den beul bestemde lading te wachten. Als eene groote crisis nadert, verkondigt Parijs altijd aan zich-zelf, wat er gebeuren zal, en het bedriegt zich zelden. De gedachten van een millioen inwoners, wonderbaar zamenvloeijende, maken de publieke opinie tot een profeet. Men zeide elkander ook nu, hier en daar, in de groepen, doch zeer zacht: - Er is weêr wat gaande bij de Conventie. - Wat dan? - Ja.... dat zullen we wel zien. - Men spreekt van een komplot van Montagnards tegen robespierre. - Is 't mogelijk! - Men zegt, dat er gisteren een pistool op hem is gelost. - Dat is niet waar. - Ik zeg maar, wat ik gehoord heb. - Maar zeker is er wat op til. - Ik heb weêr drie karren voorbij zien gaan: twee naar het plein der revolutie, en de andere naar het stadhuis. - Waar worden ze dan geguillottineerd? - Aan de barrière renversée. - De barrière renversée; dat is heel ver. - Ja men zegt, dat de Faubourg-Saint-Antoine de karren met veroordeelden, naar de barrière du Trône, niet meer zien wil. - Dat is op den duur ook niet vermakelijk. Er heerschte veel kalmte rondom die in de open lucht gevoerde gesprekken. Men hoorde naauwelijks eenig neuriën meer van het versletene ça ira: schuwe solo's, die door het volk niet langer geaccompagneerd werden. Maar het uur sloeg, dat de poort des treurigen ker- | |
[pagina 170]
| |
kers zich zoude openen, en de gensd'armes omringden de beide karren. De zeven-en-twintig veroordeelden klommen in de rijtuigen voor hunne laatste reis, en aller blikken vestigden zich op hen, met een nieuwsgierig medelijden. Onder de toeziende menigte was er niemand, die wist, dat twee groote dichters het tweeledig bezit van onschuld en genie, met hun leven gingen betalen. Chénier, op de eerste kar gestegen, zag een' veroordeelde opklimmen, die hem zeer bekend en zeer dierbaar was: het was de dichter der ‘Maanden’ (les Mois), de Commentator van virgilius. Chénier reikte roucher de hand, en op zijn gelaat kwam een glans van hemelsche blijdschap. - Ja, - zeide hij: ‘Ja, nu 'k een vriend, zoo trouw, mag aan mijn zijde ontmoeten,
Zal mijn fortuin gewis haar streng gelaat verzoeten;
Haar felle gramschap schijnt alreeds voor mij verzacht,
Dewijl zij, door haar zorg, ons hier te zamen bragt.’Ga naar voetnoot(⋆)
- De aanhaling is bekoorlijk, - zeide rqucher glimlagchende, - maar als vergelijking is zij niet juist. Er is hier geen pylades; er zijn maar twee orestessen. De sombere stoet ging zijnen weg, te midden van een' hoop paardenvolk. Slechts weinig vensters werden, waar hij voorbij kwam, geopend. Vele voorbijgangers zelfs, die van verre de uitverkorenen voor het schavot zagen aankomen, sloegen haastig eene dwarsstraat in, om niet meer te zien hetgeen zij reeds te véél hadden gezien. De dag ging prachtig op; de torens, de klokken en daken zwommen in stroomen van licht. De zon van Thermidor stortte blijdschap en leven uit over de groote stad; die zich zoo onverstandig liet uitmoorden, door de tirannen collot-d'herbois en fouquier, gezeten op den troon der Conventie. | |
[pagina 171]
| |
- Wij zijn gelukkiger dan die arme bailly. - zeide roucher, met wellust den bezielenden stralenvloed der zon beschouwende. - Wij zullen op 't schavot geen hinder van koû hebben. - Waarlijk, dat is wèl gelukkig; - antwoordde chénier, - want wij zijn dan zeker voor den beul niet te zullen beven. Die arme bailly beefde van koû. - Het is zonderling! - sprak roucher, - dit brengt mij een fraai éphitète in het geheugen, door virgilius met verwonderlijke kunst naar het begin van een ander vers overgebragt..... Herinnert gij 't u ook chénier? De kar ging steeds voort. Men kwam in den Faubourg St. Antoine, die bijna ontvolkt was. Al zijne voorheen arbeidende jongelingen, overdekten zich met roem op de slagvelden, en zijne grijsaards en grijze vrouwen kwamen niet meer buiten; om de hekatomben van elken dag niet te zien. Chénier boog zijn hoofd, en dacht een oogenblik na, eer hij zijnen vriend antwoordde: - Ja, - zeide hij, - ik geloof dat éphitète te raden. Is het niet: torridus? - Juist. - sprak roucher, in zijne handen klappende - torridus..... En merk wel de kracht op van een woord op zijne plaats gezet, zoo als boileau zegt! Virgilius had kunnen zeggen:
Solstitium pecori defendite, torridus aestas jam venit.....
De dactylus: torridus kon dáár beter geplaatst schijnen, dan: jam venit aestas..... Maar neen, hij heeft er het torridus, als dactylus vóór de eind-spondeus, opgeofferd, en in het volgende vers gebragt, waar het zulk een heerlijk effect doet van enjambement. - Mijn vriend! - zeide chénier - dat vers is op onzen toestand zeer toepasselijk. - Juist dàt - sprak roucher - bragt het mij weder in het geheugen: een straal van den gloeijenden zomer viel mij op het voorhoofd. Torridus! | |
[pagina 172]
| |
En het nadenken over dat woord deed roucher glimlagchen. Nu ontwaarde men een roodachtig somber iets tusschen de twee kolommen der barriére renversée.... Dat was het schavot. Chénier zag oplettend àl de menschen aan, die voorbijgingen; want het scheen hem onmogelijk, dat hij, in dat uiterste uur, op den weg, of op de plaats waar het schavot was opgerigt, niet een laatst vaarwel zou ontvangen. - De dichter bedroog zich niet. De kar hield voor de barrière stil; de menigte had dien weg schier vergeten: behalve eenige mannen en enkele vrouwen met grijze haren was er niemand. De beul zag er neêrslagtig uit, en scheen over die verlatenheid, welke hij niet begreep, te klagen. De tooneelen van dit lange drama van bloed werden dagelijks menigvuldiger en gewigtiger. Nu zou de bijl zeven-en-twintigmaal vallen, en, als de Naïade der Eumeniden, eene geheele fontein van bloed doen stroomen, en toch was geheel Parijs er niet bij! - Ziedaar, wat den beul zoo droefgeestig maakte. Aan den voet van een der kolommen van de barrière renversée wachtte eene groep van twee mannen en eene vrouw, sinds het krieken van den dag, wat er komen zoude. - Geene hoop! geene hoop meer!.... riep de vrouw in wanhoop uit, en hare voeten bogen onder het gewigt harer gestalte. - In 's Hemels naam! Mevrouw! - sprak adrien, - laat de hoop niet varen!.... Alles is goed afgesproken. Het misnoegen is ten top. Één droppel meer, en de bloedrivier breekt door, en overstroomt de beulen! Het volk zal deze verschrikkelijke slagting niet gedoogen. - Ja, - sprak mouriez, - wij hebben onze vrienden bezocht. Zij zijn hier. Zij wachten met ons op het teeken, dat van de Nationale Conventie zal uitgaan. Dan breken wij het schavot af, onder den kreet van: Leve de Republïck! | |
[pagina 173]
| |
- o Mijn God! Daar zijn zij! - jammerde Mevrouw de pressy, met doodsangst op de wagens der zeven-en-twintig wijzende. - Ja, daar zijn ze! - sprak mouriez. - Moed gehouden, Mevrouw! Moed gehouden! - Ik zie hem. - kermde zij met eene stervende stem - Ik zie hem.... hij is de eerste.... hij zoekt iemand onder de menigte.... ondersteun mij.... de zon wordt duister.... de grond ontzinkt aan mijne voeten.... ondersteun mij; maak dat hij mij in het voorbijgaan nog eens kunne zien.... en dáárna, begeer ik niets meer! De kar was den kant waar dat drietal stond, voorbij gereden. Chénier voorop staande, als op een zegewagen, ontwaarde zijne marguérite, en al de schatten van liefde voor een lang leven in zijn hart verborgen, werden, nu hij ging sterven, in een enkelen groet en blik op de beminde vrouw, die daar te zamenkromp, uitgestort. Het volk was zwijgend en somber, maar onbewegelijk. Eenige onversaagde mannen hadden dien dag reeds kunnen doen, wat den daaraanvolgenden dag volbragt werd, en andré chénier ware op zijn dertigste jaar niet omgekomen. Maar dit edele en laatste slagtoffer nog was noodig, om den 9den Thermidor te doen aanbreken. De Grieksche Republiek verbande uit hare steden de dichters, door hen met bloemen te bekroonen; fouquier-tinville verbande hen uit de Fransche Republiek, door hen te bekroonen met - bloed! Roucher verscheen het eerst op de roode stellaadje; - een voorportaal van het graf. Zijne gelukkige onbezorgdheid begaf hem niet; hij overzag de schoone laan, die op Vincennes uitloopt, en verwaardigde zich niet een enkelen blik op den beul te werpen. Na roucher zag men het schoone, edele hoofd van chénier, altijd stralende van helderheid, en hetwelk de beul aangreep alsof 't het hoofd ware eens lagen moordenaars. De bijl was gevallen!.... Men hoorde een' ontzettenden gil.... Die bijl had, | |
[pagina 174]
| |
op hetzelfde oogenblik, ook het hoofd eener vrouw getroffen. De bliksem was van het schavot overgeslagen naar den voet der kolom van de barrière renversée. Twee zielen stegen, op hetzelfde oogenblik, hereenigd ten hemel. Adrien boog zich over Mevrouw de pressy, om haar te doen bijkomen; de omstanders waren diep bewogen; mannen met lompen bedekt vergoten tranen, en vervloekten de Regtbank. Maar het afschuwelijke werktuig ging voort en volbragt zijne taak tot het einde. Mouriez en adrien waakten bij het lijk der jonge vrouw, maar den volgenden dag, na haar weenend de laatste eer te hebben bewezen, verlieten zij Parijs, om dienst te nemen bij de vereenigde legers van het Noorden, de Sambre en de Maas.
Vrij naar méry. |
|