| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Laatste Leerredenen, aan mijne leerlingen van vroeger en later tijd opgedragen, door W.A. van Hengel. Met Portret. Te Arnhem, bij G.W. van der Wiel. 1851. In gr. 8vo. XL en 158 bl. f 1-80.
Dat er van den Hoogleeraar van hengel een bundel Leerredenen in het licht verschijnt, is geene zeldzaamheid. Zijne werkzame hand heeft niet opgehouden, om er telkens nieuwe uit te geven, bij verschillende uitgevers. Maar thans zijn het zijne laatste Leerredenen, door hem-zelven nog bezorgd, die wij aankondigen. Eene uitvoerige toespraak aan zijne vroegere en latere leerlingen gaat, bij wijze van inleiding, vooraf. En het wèlgelijkend portret van den waardigen man versiert den bundel, die zich ook dáárdoor van alle vroegere onderscheidt.
De leerredenen-zelve handelen over verschillende onderwerpen, en zijn gerangschikt naar den tijd, waarop zij gehouden zijn. Allen behooren zij tot het tijdvak der zes jongstverloopen jaren. Er is ééne gelegenheidspreek onder, handelende over 2 tim. iv:5d, en gehouden te Zandpoort, ter bevestiging van Ds. van ketwich. De overigen dragen in zoo verre de kleur des tijds, als daarin de omstandigheden, waarin Europa en Nederland, Kerk en Staat verkeerden of nog verkeeren, niet onaangeroerd zijn gelaten. Men vindt er ééne over agur's bede, Spreuk. xxx:8b, 9; ééne over het voor den mensch geopend uitzigt op eene blijde toekomst, bij al wat hem kwelt, Ps. cxxvi:5; ééne over het Christelijk geloof in God, Rom. xi:36; ééne over de gezegende betrekking van een ieder onzer tot christus, Efez. i:3, 4; ééne over de uitboezeming onzer verlegenheid, om God naar waarde te danken, Ps. cxvi:12; ééne over het hoogste weten van den Christen, Rom. viii:28a, en, eindelijk, ééne over de gereg- | |
| |
tigheid des geloofs, Gen. xv:6. Uit deze opgave blijkt, dat men hier zoowel gewone als min gewone onderwerpen behandeld vindt. Wij kunnen daarbij verzekeren, dat, ook bij de meer gewone, de wijze van behandeling doorgaans veel eigenaardigs heeft, waardoor zij
zich aanbeveelt. En dat wij overal eene heldere orde van ontwikkeling, eene gekuischte taal, eene Evangelische denkwijze, eene ernstige en praktikale rigting hebben aangetroffen, behoeft naauwelijks gezegd te worden. Zij getuigen alle als om strijd van een' helderen en nog krachtigen ouderdom, en strekken tot beschaming van vele jongeren van jaren, die zich van den arbeid, aan het opstellen van nieuwe leerredenen verbonden, te vroeg ontslagen rekenen. Wij zijn overigens niet blind voor de schaduwzijde van van hengel's prediktrant, en meenen, dat hij, in weerwil van zijn ijverigst streven naar volkomenheid, zijn ideaal, dat ook het onze is, nog op verre na niet bereikt heeft. Maar de nederige man zal wel de eerste willen zijn, om dat te erkennen. En zijne gebreken - sit venia verbo! - hangen zóó zeer met zijne vele deugden en vooral met zijne individualiteit zamen, dat het onbetamelijk ware, die hier in het breede uit te meten. Veeleer danken wij voor de welkome gave, zóó frisch en geurig als zij is, en wenschen haar in veler handen, en bidden daarover dien zegen af, waardoor het gesproken en geschreven woord niet ledig wederkeert.
Onder de talrijke lezers van dezen bundel zullen echter, zoo wij hopen, vooral de oudere en jongere leerlingen van den Hoogleeraar behooren, aan wie hij zijne laatste leerredenen heeft opgedragen. Zij zijn in grooten getale werkzaam in de Vaderlandsche kerk, en er zijn velen onder, die haar tot eere en zegen verstrekken. Aanleiding tot die opdragt vond hij in een geschenk, hem van hunnentwege toegezonden tegen het einde van het vorige Akademiejaar, als blijk van hunne hoogachting voor den aftredenden leermeester. En van die gelegenheid maakt hij gebruik, om hun, op gemeenzamen toon, het een en ander te ontwikkelen, wat hij, na het voleindigen van zijne loopbaan als Hoogleeraar,
| |
| |
niet ongepast oordeelde openlijk te zeggen. Hij verhaalt hnn eerst zijne eigene vorming voor den predikstoel, gedurende zijne Evangeliebediening, herinnert hun dan het schets-collegie, dat hij elken vrijdag avond met hen plagt te houden, en de wijze, waarop hij dáár te werk ging, brengt voorts eene en andere opmerking in het midden, uit den schat zijner ervaring geput, dringt er bij hen vooral op aan, om toch bij hunne prediking het praktikale, zoo veel mogelijk, op den voorgrond te plaatsen, en neemt ook iets terug, waaromtrent hij, wat de predikkunde aangaat, allengs tot andere gedachten gekomen is. Zóó voortpratende, en het was ons soms, alsof wij hem hoorden spreken, komt hij, wat de rigting zijner denkwijze aangaat, met vrijmoedigheid uit voor de wijzigingen, die zij, ten gevolge van onpartijdig en gemoedelijk onderzoek, in den loop der jaren ondergaan heeft, en wil het wel weten, dat hem nog bij lange na niet alles even helder geworden is. ‘Wij beleven dagen,’ zegt hij, wijzende op de omstandigheden des tijds, die hem tot zulke verklaringen drongen, ‘wij beleven dagen, waarin het er van verschillende kanten op wordt toegelegd, om het leerstelsel van de zestiende en zeventiende eeuw met al zijne gebreken in de negentiende terug te brengen. Wat pligtmatige voortzetting is van hetgeen de Hervorming heeft aangevangen, wordt gebrandmerkt als heiligschennis. Ware het Separatisme, dat zich sedert twintig jaren in vele steden en dorpen van ons Vaderland gevestigd heeft, slechts het eenige kwaad, hetwelk de gemoederen verdeelt! Maar onder hen, die in de kerk gebleven zijn, vindt men er, die vrij wat erger verdeeldheden aanrigten, en een' elk verketteren, die hunne bekrompene begrippen voor geen' toetssteen van regtzinnigheid erkennen wil.’ En op dien toon van edele verontwaardiging gaat de grijze Hoogleeraar voort, die, na een
leven, in het onderzoek der waarheid doorgebragt, meer dan eenig ander, regt van spreken heeft, zich beklagende over den geest van teruggang en bekrompenheid,
| |
| |
die veld wint; zijne leerlingen, ook bij verschil van denkwijze, tot broederlijke verdraagzaamheid opwekkende; hen aansporende, om toch den tijdgeest niet schroomvallig te huldigen en, zoo velen zij mogten te strijden hebben met blinde ijveraars en hoogmoedige geestdrijvers, hen bemoedigende. Het doet ons goed, hem zulk eene taal, ook nog in zijnen ouderdom, te hooren voeren. Er is wel geen twijfel aan, of zij zal bij velen zijner getrouwe leerlingen gereeden ingang gevonden hebben. En al is zij ook op zich-zelve ongenoegzaam, om den stroom van achteruitgang te keeren, zij is toch regt geschikt, om menigen wankelmoedigen, die gevaar liep zich te laten medeslepen, daarvan tijdig terug te houden, en anderen het oog te openen voor het gevaar, dat de Kerk in onze dagen van meer dan ééne zijde bedreigt.
Met blijdschap verneemt zeker de godgeleerde wereld, dat van hengel zich heeft voorgenomen, om, in de dagen zijner wèlverdiende rust, de slotsommen zijner onderzoekingen over het een en ander vak van wetenschap in het algemeen, en de uitlegkunde van het N.T. in het bijzonder, op te maken en mede te deelen. Reeds is zijn Latijnsche Commentarius in 1 Cor. xv bijkans voor de uitgave voltooid. En daarop zal, spaart God hem lust en krachten, nog veel meer moeten volgen. Wij wenschen hartelijk, dat het hem daartoe noch aan den levenstijd, noch aan de vereischte aanmoediging ontbreken moge, en zien verlangend uit naar de vervulling zijner belofte. En mogen wij op den Hoogleeraar wijzen als een zeldzaam voorbeeld van onvermoeide werkzaamheid, ook op geklommen jaren, wij bidden hem aan Leyden's Hoogeschool eenen opvolger toe, liefst uit zijne eigene leerlingen gekozen, die in zijne voetstappen gaat en zijnen arbeid opvat en voortzet in zijnen geest: den geest der waarheid en des geloofs, der liefde en der heiligmaking.
p.
|
|