| |
Vijf maanden. Een boek van vertroosting op den weg des lijdens. Door C. van Schaick, Predikant te Dwingeloo. Te Schiedam, bij H.M. Roelants. 1849-1850. In gr. 8vo. 408 en VIII bl. Met portret. f 4-:
Als we van dit werk zeggen, dat het ons getroffen en gesticht heeft, dat wij het onder de nuttigste en best geslaagde werken rangschikken, en dat de gedachten en gevoelens, het diepe inzigt en levendig besef van des leeraars roeping en pligt, hier uitgesproken - wan- | |
| |
neer de Schrijver in het werkelijke leven spreekt en handelt, zoo als hij hier is voorgesteld; waaraan wij niet twijfelen - de gemeente benijdenswaardig maakt, die het voorregt heeft, zulk eenen herder te bezitten, spreken wij den indruk, dien de lezing op ons gemaakt heeft, nog maar onvolkomen uit. Inderdaad hebben wij voor dien indruk geene woorden. Zoo niet voor hen, die op rozen wandelen, zeker toch voor dezulken, wier levensweg met doornen wordt bezaaid, is hier iets op schier elke bladzijde, dat diep aangrijpt maar altijd weder aantrekt, en ons zelfs het exemplaar, dat wij van dit werk bezitten, als iets kostbaars doet beschouwen, 't welk behoort gespaard en ontzien te worden, opdat er niets aankome.
De eerwaarde van schaick is geen knutselaar; men kan 't aan zijne werken niet zien, dat hij veel bij de lamp schrijft; met schaven en polijsten laat hij zich weinig in. Ook dit verhaal draagt weder alle de kenmerken van eene improvisatie: het is de uitstorting van een rijken geest en een vol gemoed, onder de werking eener inspiratie van boven, die stroomen van gedachten en gevoelens, zonder inspanning of moeite, uitstort. Men vindt hier dan ook wel eens wat aan te merken, 't zij op de zaken, 't zij op kleine onnaauwkeurigheden van stijl, of op vreemde transpositiën: ‘Wat hij gelukkig was! Wat de klok weér bromt! Wat de man gelijk had! Wat die mijmeringen anders uitkwamen!’ - Ook menigwerf het al te zeer geliefkoosde ‘in trouwe’; maar de rijkdom van zaken, levensërvaring en Christelijke levenswijsheid is te groot, en de stijl te gloeijend en wegslepend, om tijd te laten tot ergernis over zoo geringe onvolkomenheden, in een zoo levendig opgevat en wèl uitgevoerd geheel.
De eenvoudige, aandoenlijke geschiedenis van vijf maanden uit het leven van een dorpspredikant, is zoo veel als de gebeeldhouwde lijst van een groot paneel, op hetwelk eene meesterlijke hand, in afzonderlijke vakken, twintig of meer tafereelen van smart en behoefte, wor- | |
| |
ding en ontbinding, misdaad en deugd, wanhoop en redding, uit het leven en naar het leven heeft voorgesteld; met een aantal bezielde natuurschilderingen als loofwerk omslingerd. Ons bestek is te klein om de afgebeelde figuren en groepen, zelfs niet die ons 't meeste behaagden, hier te noemen. Dat zou ook een moeijelijk opzoeken baren, wijl er niet aan gedacht is het werk van een Register of maar geleidelijke opgave van den inhoud der Hoofdstukken te voorzien. Maar al de figuren en groepen zijn belangwekkend, en behooren tot het gebied der wezenlijkheid. De Schrijver heeft die allen, gelijk hij ze voorstelt, voor oogen gehad, en er is niets verdichts in zijn werk - dan alleen die zamenvoeging der ontmoetingen van eenige jaren, alsof zij in maar vijf maanden tijds waren voorgevallen.
Maar hoe belangwekkend die ontmoetingen zijn, het diep aangrijpende van het werk ligt in de geschiedenis van den dorpsleeraar-zelven, in hetgene hij gedurende vijf maanden met de zijnen ondervond; vooral in zijne gewaarwordingen en beschouwingen gedurende dat kommervolle tijdvak, en in de openbaring ten slotte, dat de Schrijver-zelf de held is van dit treurig verhaal. - Zijn wedervaren was het gevolg van eene heerschende ziekte, die alle zijne kinderen op den oever des doods bragt, en een hunner deed bezwijken. Eene hartgrievende beproeving en slag, maar die, bij hare algemeenheid - want welke ouders van een talrijk gezin blijven van zulke of dergelijke rampen verschoond! - aan velen niet buitengewoon genoeg kan toeschijnen, om er een boek over te schrijven of te lezen. Doch er paarde zich nog eene andere ramp aan: gebrek aan geld; gebrek aan middelen om de kosten van zulk eene krankte te dragen; gebrek aan gelegenheid om den kleinen lijders al datgene te verschaffen, wat zij noodig hadden. En onder en na dat alles de kosten van een dood-, en de kosten van een kraambed! - ‘Gewone dingen!’ zegt men welligt; maar wij antwoorden: neen, neen; want de man dien dat treft, die onder zorgen des levens gebukt en gekromd gaat,
| |
| |
die niet weet: hoe zijnen schoenmaker te betalen, en niet weet: hoe met de zijnen van den eenen tot den anderen dag te komen, is een leeraar van de godsdienst; een man van wiens ijver en beleid het wèl of wee van zoo véle zielen afhangt; een man, in wiens borst elk met ramp of leed bezocht gemeentelid zijn hart komt uitstorten, en die, naar ònze meening, ten minste een inkomen moest hebben, voldoende om hem te bevrijden van zorgen althans voor het onontbeerlijkst van hem en zijn gezin.
Het lot van vele onbemiddelde predikanten is waarlijk meer te betreuren dan te benijden, en biedt geenerlei vergoeding aan voor de inspanningen en kosten der studiën, die het leeraarsambt vordert, noch ook de vereischte middelen, om een huisgezin te onderhouden op eene wijze, die in deftigheid, immers fatsoenlijkheid, eenigzins aan het ambt beantwoordt. Niet genoeg dikwerf, dat mannen van uitstekende bekwaamheid en verdienste als wegkwijnen op eene standplaats aan den een' of ander' vergeten hoek des lands, ver van alle beschaving, zonder eenigen kans om ooit uit hunne ballingschap door een beter beroep te worden verlost; ook gebrek aan het noodige, zorg, kommer en schaamte stellen hunne lijdzaamheid op harde beproevingen. Nog onlangs hoorden wij van de ellende, waarin zich een verdienstelijk leeraar bevonden heeft in de jaren der mislukking van den aardäppel. De man had, zoo wij meenen, niet meer dan jaarlijks f 170. - tractement, en ontving overigens tienden van den oogst der verpachte kerkgronden; doch er was in die jaren geen oogst; er waren dus ook geene tienden, en het bederf vernietigde, bovendien, de vruchten op zijne eigene akkers. Terwijl de prijzen der levensmiddelen hooger en hooger stegen, had hij, gedurende dien tijd, om met zijn talrijk gezin te bestaan, niet meer dan de f 170. - 's jaars en het kindergeld; niet voldoende, om enkel te voorzien in de behoeften der kleeding. Wij weten niet of de eerwaarde Schrijver juist in dàt geval heeft verkeerd; maar gelooven toch, dat 't
| |
| |
er niet veel van zal hebben verschild. - Misschien hadden de Vaderlandsche letteren 't dááraan te danken, dat de bekwame man en zwaar beproefde vader de pen opnam, die sedert zoo veel schoons en nuttigs heeft voortgebragt! - Als dat zoo is, dan bewijst het op nieuw, hoe de Voorzienigheid den een' door voorspoed, den ander door tegenspoed naar zijne bestemming voert; maar dat zulke oorzaken, nu of dan, bij uitzondering zulke vruchten dragen, verbetert niets aan dergelijke standplaatsen, wier armoedigheid, naar òns gevoelen, de Natie niet vereert, en ook niet getuigt van groote zorg bij de betrokken Kerken of leeken voor het lot hunner leeraren.
Verlangt iemand te weten, wat er bij Ds. van schaick omging eer hij schrijver werd? Hij leze. Wij ontleenen eenige trekken aan bladz. 103 en volgenden.
‘Zijn preêkrok was óók niet nieuw meer, en zijn korte broek was óók vrij kaal voor de knieën, en 't was verleden jaar al bepaald, dat hij alles nieuw zou laten maken....... maar! johanna kon niet langer zonder japon, en de kinderen vroegen elken Zondag of de jurk haast met den schipper meêkwam....... Ieder had behoefte en ieder had het zijne hoog noodig; maar 't geld voor de belasting en de huurpenningen voor de meid, had de vervulling voor eerst ondoenlijk gemaakt.
‘Schrijven, schrijven! had zijn johanna hem al eens een keer of wat in 't oor gefluisterd; maar!.... wel had het voor een oogenblik zijne eigenliefde gestreeld, en wel had hij er vroeger aan gedacht, om de pen op te vatten, maar als hij dan dacht aan die grimmige recensenten, dan ontzonk hem niet slechts de moed, maar wierp hij die gedachte eensklaps van zich, als een lastig of schadelijk insect, dat men vreest dat smetten of beschadigen zal.
‘Neen!’ riep hij zuchtend uit, ‘dat nooit. Nu heb ik geen rust, maar dan had ik geen vrede meer.’
‘Maar als hij dan weêr dacht aan zijn preêkgoed en johanna's japon, aan de jurken van zijn kinderen en 't briefje van den schoenmaker, dan werd het hem angstig
| |
| |
om 't harte, niet wetende wat hij zou aanvangen. Dan had hij wel dadelijk een boek papier willen nemen en gaan schrijven - 't heele boek vol, tot hij er geen letter meer op zetten kon. Maar wat? Waarover?... Weg was weêr zijn schrijflust! Van vrijen en trouwen was al zoo veel geschreven, en van ridders en schildknapen wilde men niet meer hooren of lezen. Want van zichzelven spreken en van zijne trouwe johanna te vertellen, hoe lief zij hem had, en hoe zij voor 't huishouden zorgde, hoe zij knippen kon en jurken maken, breijen en borduren, hoe zij de kleinen liedjes voorzong en korte versjes leerde - hoe hij preekte en catechiseerde, zijne kinderen heetten, en wat zij al kenden en deden.... in trouwe! Wie zou in zoo'n boek een oog slaan en er geld voor uitgeven?
‘Och, 't leven van een armen boerendominé, met vrouw en kinderen, is geene stofvoor de beau monde, die van niets anders weet en liefst van niets anders hoort en leest dan van bals en danspartijen, comedies en concerten, intrigues en horreurs, mysteres en juifs errants.
‘Nooit een schrijver!’ riep de dominé uit, ‘al kon ik het worden, wie zou mijn werk koopen? - Wat zou 't mij opbrengen?.... Voor den naam?’.... een smadelijke grimlach krulde zijne lippen, ‘voor den naam? - 'k Heb vrouw en kinderen! Neen! om den broode - om mijne dierbaren te helpen, en ze met Gods hulp wat ruimer te kunnen onderhouden, en te geven wat zij behoeven, daarom zou ik hoofdzakelijk schrijven. - ‘En,’ vervolgde hij bedaarder en op een hoogst ernstigen toon, ‘om den evenmensch te verëdelen, zonder den zedemeester uit te hangen. Zie, daarom zou ik het doen. Anders nooit - nooit!
Hij raakte in somber gepeins verdiept, en vierde zijn gedachten den vrijen teugel. Nu eens verbeeldde hij zich, dat hij een deurwaarder binnen zag komen, die hem eene dagvaarding ter hand stelde, omdat hij nalatig bleef in de betaling van zijn schoenmaker, en toen weêr was 't hem, of hij in een klein vertrekje zat met witte
| |
| |
muren, en kruisijzers voor de hooge vensters. De onbarmhartige man had hem laten gijzelen. Zijn vrouw kwam binnen door de lage, smalle deur, die hij dadelijk achter haar hoorde sluiten en grendelen. Zij zag er akelig bleek en vermagerd en uitgeteerd uit, spreken kon zij niet, hare tranen waren opgedroogd, maar nameloos lijden stond op haar vermagerd aangezigt te lezen.
En toen weêr kwam 't hem voor, dat hij de klok hoorde luiden en naar de kerk moest. Maar naauwelijks was hij op straat gekomen of de jongens lachtten hem uit en wezen hem met vingers na, omdat zijn preêkrok zoo armoedig was, en zijn korte broek zoo kaal, en zijn kousen zoo hoog gestopt waren.’ -
Toen hielp de Heer den Schrijver, want op dat oogenblik trad johanna binnen met een pakje door den beurtschipper gebragt. Het was een Hoogduitsch werk, waarvan de vertaling hem f 100. - kon opbrengen:
‘Nu kan de schoenmaker zijn geld krijgen, en gij een japon,’ juichte de Dominé een oogenblik later. ‘God zij geloofd!’
‘En de jurken van de kinderen?’ vroeg johanna, en keek hem zoo vleijend in de oogen. ‘Ook die,’ was 't antwoord, ‘mijn preêkgoed zal 't nog wel uithouden.’ -
Toen de vertaling was afgewerkt, kwam er vreugde, maar ook de vrees voor de Recensenten weêr boven. Wij kunnen ons niet weêrhouden over te nemen, wat den Schrijver, op bl. 167, uit het hart vloeit:
‘Vrouw! ik heb het werk al af! De honderd guldens zijn verdiend!’
‘En johanna?... Zij keek hem vriendelijk aan, maar wenkte met den vinger, omdat hij den kleinen leonard in zijn slaap kon stooren, waarop zij hem de hand gaf en lagchend toefluisterde:
“God zij geloofd, daar feliciteer ik je meê!”’
‘o'k ben zoo blij,’ vervolgde de ander, ‘maar,’ liet hij er langzaam en nadrukkelijk op volgen, terwijl
| |
| |
zijn gezigt iets pijnlijks, althans sombers aannam, ‘de Recensenten!’......
‘Foei!’ viel johanna hem in de rede, ‘foei! waar maakt ge u bevreesd voor? Zij zullen een armen dominé, die voor zijn huishouden een boekje vertaalt, immers niet havenen.’
‘Och, johanna! daar vragen die Heeren zoo weinig naar. En ik kan toch ook in de voorrede niet zeggen, dat ik om den broode heb vertaald. Dan was het nog tienmaal erger.’
‘Wat de arme man gelijk had!!
't Is zoo en niet anders in de schrijverswereld. Dat woord broodschrijver, kijk! 't is in dat gilde haast een brandmerk met de letter f. o Wee, wee, als 't u naar 't hoofd geworpen wordt!
En toch, hoe gaauw heeft men 't bij de hand. Eilieve! Heeren Recensenten! hebt toch medelijden en slingert uwe banbliksems niet zoo spoedig over 't hoofd van vertalers en schrijvers. Wijst ze te regt, als ze mis hebben, of zegt ze in alle bescheidenheid, dat ze geen geschiktheid bezitten. Me dunkt het moet hard vallen en grieven, als men zijn werk zoo ziet havenen, waar men zoo menig uur slapens om liet, en waar 't hoofd vaak bij bonsde en gloeide of 't bloed gekookt was. Ei wist ge eens hoe de arme tobber, die zich in zijn kamertje opsluit, reeds vlast op zijn karig loontje - en wist ge eens hoe vrouw en kinderen soms hunkeren, dat het honorarium ontvangen wordt. - Duizend tegen een, als ge dat alles eens wist, ge zoudt uwe slagtoffers zoo niet martelen en pijnigen. - -
't Is heel wat anders of men bepaald om den broode werkt, zonder door reiner geest gedreven te worden en naar iets hoogers en edelers te streven. Maar dit staat vast: om den broode mag en moet men werken, in welken stand ook geplaatst. En of we het willen weten of niet, de grootste kunstenaar, al is hij nog zoo rijk, houdt dat doel voor oogen. - -
o Wist men, wat men door één pennestreek, en ééne
| |
| |
enkele recensie menig individu, ja menig huisgezin in verdriet en ongeluk gestort heeft.’
Er is veel waarheid in die exclamatie; maar de eerwaarde van schaick is niet beschaamd geworden in zijn vertrouwen op den Hoogsten. Van Vertaler werd hij Schrijver, en 't is ook aan zijne werken gebleken, hoe gegrond bilderdijk zeide: dat de boeken hun eigen lot maken. Het volk, voor 't welk hij schrijft, heeft ze met onderscheiding ontvangen, de Recensenten zijn hem niet hard gevallen, en de Koning heeft zijne verdienste, zoo ras die bekend werd, door de toekenning van de Willemsörde gehuldigd. Tegenwoordig bekleedt hij niet slechts eene roemrijke plaats onder de meest populaire Schrijvers van Nederland, maar zijn ijver, geholpen door goed geluk bij groote vaardigheid van geest en vlugheid van pen, verbeterde ook dermate zijne omstandigheden, dat zij hem reeds nu veroorloven zijne geleden ontberingen wereldkundig te maken, zonder dat hij behoeft te schroomen, de uitgave van dit werk te zien aanmerken, als een beroep op de weldadigheid.
Des Schrijvers hoofddoel, om een boek van vertroosting op den weg des lijdens te leveren, is lofwaardig bereikt. Door zijne pen aan vroegere behoefte ontkomen, heeft hij blijkbaar ook het doel voor oogen gehad, om, ten nutte van minder gelukkige, onbemiddelde, óók met groote gezinnen bezwaarde ambtsbroeders, de aandacht te vestigen, op zulke door Staat en Kerk stiefouderlijk behandelde standplaatsen, en, waarlijk 't zal niet aan hem zijn te wijten, indien dat geene voorzieningen tot stand brengt.
In het algemeen - want wij moeten eindigen - doet de eerwaarde van schaick zich in deze ‘Vijf Maanden’ weder kennen als een uitmuntend schilder van de natuur, het leven, en het gemoed; als een verlicht vurrig Christen; als een ijverig en welsprekend leeraar, als een getrouwe dienstknecht in den wijnberg des Heeren, en - als een Schrijver bij uitnemendheid voor het volk.
| |
| |
Wij wenschen dit uitmuntende en nuttige boek in alle handen. Den Schrijver bidden wij kracht toe om voort te gaan in zijne pogingen om het volk te veredelen, en zedelijk en bedachtzaam te maken, en te vervullen met de krachten des geloofs, der hoop en der liefde, onder alle omstandigheden van het leven. - Zijne ‘Vijf Maanden’, dáár is geen twijfel aan, zullen rijk zijn in voldoening voor hem, en in weldadige vruchten voor zijne lezers.
w.
|
|