Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen bezoek bij den Hertog de Bordeaux, te Frohsdorf.Ga naar voetnoot(⋆)Frohsdorf is eene oude heerlijkheid, die, onder de Restauratie, uit het bezit van ik weet niet welke Oostenrijksche familie overging in dat van Mevrouwe carolina murat, gewezen Koninginne van Napels, die het weder | |
[pagina 482]
| |
verkocht aan de Hertoginne d'angoulême, op den naam des Hertogs de blacas. Het goed wordt door een baljuw beheerd en is niet zeer uitgestrekt voor een prinselijk domein; doch, daarentegen zijn de gebouwen ruim; ofschoon altijd naauwelijks toereikende voor de menigte der bewoners. Het kasteel ligt rondom in eene niet breede, drooge gracht, op welke de keukens uitzien, en die men overgaat langs de steenen brug van de hoofdpoort, indien er meer dan ééne poort is, waaraan ik twijfel. Aan het uitwendige vindt men niets ridderlijks, veel minder koninklijks. De huizing is groot, wit, in den Duitschen trant, met een spits dak, van boven plat en bezet met schoorsteenen. In het midden echter bevindt zich een driehoekige gevelspits (fronton triangulaire). Er zijn drie verdiepingen, de onderste mede gerekend, die gelijkvloers is met de brug. In den voorgevel zag ik negen vensters, van welke die der tweede verdieping vierkant en klein zijn; de andere vensters zijn van eene voegzame grootte, en een er van, juist boven de poort, is een ruim boogvenster, met een balkon met pilasters. Deze pilasters en de gevelspits zijn de eenigste partijen van den voorgevel, die eene zekere bouwkundige gedachte verraden. Aan de westelijke achterzijde is een groote ronde toren, oprijzende uit de drooge gracht, maar van boven ongelukkig verminkt, en tot op de hoogte van het dak geslecht. In dien toren is de kapel. De dorpshuizen liggen zoo nabij, dat ze bijkans aan het kasteel belenden. Achter het kasteel is het park en daarachter een tuin in den Engelschen smaak. Geen van beide is groot. Een weinig verder is eene hoogte met boomen beplant, op welke het zoogenaamde wachthuis staat; een zeer aardig huis, waarin eene Parijsche familie 't zeer wel zou kunnen uithouden. Op nog verderen afstand strekt een bouwval tot gezigt-einder, die tot het goed behoort, en er, zoo ik meen, de grenzen van aanwijst. De ligging is niet vrolijk, maar integendeel eenigzins zwaarmoedig. Naar het westen ziet het uit op eene uit- | |
[pagina 483]
| |
gestrekte groene vlakte, aan welker einde zich in al hare statigheid de bergketen verheft, die Stiermarken van het Aartshertogdom Oostenrijk scheidt, en de Alpen aan het Karpatisch gebergte verbindt. Hare toppen festonneren den horizont, en de hoogste er van, geheel met sneeuw bedekt, prijkte in het zonnelicht met het schitterende vuur van ontelbare ijsdiamanten. Naar het oosten is het uitzigt geheel anders. Aan dien kant, op een geweerschot afstands van het kasteel, ligt een lange, leelijke, ofschoon beplante heuvelrij, op welke de Hongaarsche grenzen zijn, toen door gewapende boeren bewaakt. Vandaar moet men de stad Odenburg kunnen zien en het meer van Neustadt, nabij 't welke zij gelegen is. In het voorbijgaan wil ik niet onopgemerkt laten, dat niet ver van deze grenzen het kasteel ligt, in hetwelk de esterhazy's den schat bewaren hunner familiejuweelen. Eertijds waren er onnoemelijke kapitalen in dien juweelkoffer, bewaakt door kanonniers en grenadiers in de soldij staande van dit bijkans Koninklijke Huis; en de erfgenamen mogten die nimmer aanspreken dan tot betaling van rantsoen, ter vrijkooping van leden der familie, wanneer zij het ongeluk hadden in de magt der ongeloovigen te vallen. Deze testamentaire beschikking doet aan de langdurige worsteling denken tusschen de Ottomanische Porte en het oude Hongarijë, dien voorpost der Christenheid. Altijd in de bres springende, heeft 't meer dan eens Europa gered. Frohsdorf is dus, gelijk men ziet, digt bij de grenzen van Hongarijë gelegen; zelfs zoo digt, dat het verblijfer in den tegenwoordigen oorlog, niet geheel vrij is van gevaren. Had er een aanval plaats, de weinige troepen in het dorp, het laatste Oostenrijksche aan die zijde, gekantonneerd, zouden niet bij magte zijn hem af te weren. Maar gewoon aan de ongemakken der ballingschap, door den tegenspoed gehard, in God of op hun gestarnte vertrouwende, zijn de bewoners van Frohsdorf, naar 't mij is toegeschenen, over die gevaren niet zeer bekommerd, hoewel zij er de mogelijkheid van inzien. De intrede van het kasteel is kil en somber als die | |
[pagina 484]
| |
van een klooster, en in den smallen langen gang voelt men de vochtigheid. In het voorportaal ter regterzijde is het kamertje van den portier (suisse), en naast de deur hangt een groote gedrukte Tabel van de uren van aankomst en vertrek van den spoortrein; het eenigste middel van gemeenschap tusschen de wereld en deze eenzaamheid. Ik vroeg naar den Hertog de lévis: in het Fransch; dat spreekt van zelf, en kreeg ook in het Fransch antwoord, want alles is hier Fransch, en al de bewoners van het kasteel, van den lampenpoetser af, zijn er Franschen. Eene vrouw, waarschijnlijk die van den portier, bragt zelve, met groote beleefdheid, mij naar de tweede verdieping, waar ik werd binnengeleid in een ruime slaapkamer, die tevens tot werkkamer dient, en op het veld uitziet. Op de tafel lagen onderscheidene Fransche dagbladen: de Gazette, 't Journal des débats en enkele Duitsche bladen. De Heer de lévis trad weldra binnen, en ik overhandigde hem den brief, dien de Heer de freissinet mij voor hem had medegegeven. Ons gesprek liep, natuurlijk, over de Fransche zaken en vooral over de groote verkiezing, die den vorigen dag had plaats gehad, doch waarvan ik den uitslag eerst acht dagen later te Verona vernam. De Heer de lévis is een bedaard, omzigtig, hoogst beleefd man. Hij heeft niets militairsch, hoewel hij, als ik me niet vergis, Kolonel is geweest, en de veldtogten van Moréa en Spanje heeft mede gemaakt. Ofschoon ver van Frankrijk, is hij toch bekend met al wat er gebeurt, en ik was zeer verwonderd hem zoo goed op de hoogte te zien van al de zaken en personen. Toen wij eenigen tijd gesproken hadden verliet hij mij, om den Hertog de bordeaux te vragen, op welk uur hij mij zou gelieven te ontvangen. Een oogenblik daarna kwam hij weder binnen met het berigt, dat ik dadelijk zou worden toegelaten. Ik wist niet, welke titel den Prins in zijn huis gegeven wordt, en daar ik hem onder zijn eigen dak was komen opzoeken, kon, moest ik natuurlijk doen wat de anderen deden: niet minder, niet meer. Den Heer de lévis er naar gevraagd hebbende, gaf hij mij tot antwoord: | |
[pagina 485]
| |
- Er heerscht hier geenerlei étiquette; wij zijn ballingen; den Prins noemen wij Monseigneur. Hiermede was ik ingelicht, en, ofschoon in de taal der hoven weinig bedreven, geloof ik in mijne gesprekken de wetten der welvoegelijkheid behoorlijk te hebben nageleefd. Ik mag echter niet verhelen, minder gelukkig te zijn geweest met de Hertogin de bordeaux en de Hertogin d'angoulême, die ik eens uwe Hoogheid noemde. Deze titel, van mijne zijde eene toegeving, moet aan beide (ik bedacht dit te laat) zijn voorgekomen als een verzuim van eerbied, en eene dadelijke ontkenning harer regten: aan de eene, wijl zij zich als Koningin beschouwt, sedert haar huwelijk met den kleinzoon van hendrik IV, die voor haar noodwendig is hendrik V; aan de andere, omdat zij insgelijks Koningin is geweest, door de abdicatie van karel X; ook is het eene daadzaak, dat de bewoners van Frohsdorf, zelfs in haar bijzijn, haar onderling de Koningin noemen. Daar we nu toch aan het eenigzins ijdele kapittel der titels zijn, gedooge de lezer, dat ik 't maar in eens ten einde brenge, om er niet weêr op terug te komen. De Hertog en Hertogin de bordeaux dragen in den vreemde de namen van Graaf en Gravin de chambord, en de Hertogin d'angoulême dien van Gravin de marne. Daar ik begonnen ben hen te noemen, niet bij die aangenomen, maar bij hunne eigene, algemeen bekende namen, zal ik op dezelfde wijze voortgaan. De namen doen niets ter zake, en mijn verhaal zal er duidelijker en begrijpelijker door zijn, zonder iets van de getrouwheid te verliezen. De Hertog de bordeaux woont gelijkvloers. Hij ontving mij in een zeer eenvoudig kabinet, dat uitziet op de Hongaarsche heuvelen. Ik zag er een aantal rottingen en geweeren en een armstoel, geheel van 't uitwendige van een hert gemaakt; de bekleeding van zijn vel, de rug en armen van zijne houten. Dit zonderlinge meubel is, buiten twijfel, een geschenk van jagers, of de herinnering aan eenigerlei belangrijk jagt-geval. De Prins | |
[pagina 486]
| |
stond voor eene werktafel, in het midden der kamer, met de hand op dien armstoel leunende. Hij zette zich neder noch wees mij eenen stoel aan, dan na eene poos, en de ontvangst was niet vrij van iets plegtigs. Om kort te gaan: hij ontving mij als Koning. Gewoon aan de bezoeken zijner getrouwen, en van geene andere dan zijne getrouwen, was ik voor hem iets nieuws. Hij kende niets van mij, dan mijne meeningen, en een paar werken, wier beginselen hem niet zeer aangenaam konden zijn.Ga naar voetnoot(⋆) Misschien verwachtte hij in mijn persoon een te zien dier onbeschofte volksgezinden (démocrates), die, om eens een woord te gebruiken uit het volksleven, met hunne pooten in de borden gaan staan, en dat ik gekomen ware, om hem brutaal op te nemen. Vandaar zijne afgepastheid in de eerste oogenblikken. Dit is zeker, dat hij eene verdedigende houding had aangenomen, en zien wilde, wat mij dreef. Zijn ondervragende blik, zijn eenigzins vooruitkomend gelaat, gaven dit duidelijk te kennen. Na de gewone pligtpleging, gedwongen inleiding van elk eerst bezoek, vooral van een bezoek als dit, werd er plaats genomen, en het gesprek begon. Ik ging regt op het doel af, en geef hier, als mijn geheugen getrouw is geweest, den letterlijken inhoud van de eerste, zakelijke woorden, die ik heb uitgesproken. - Monseigneur! - zeide ik - het is niet bekend, en God alleen weet, welke bestemming voor u in de toekomst is weggelegd; maar indien er kans voor u bestaat, om in Frankrijk te regeren, hetgeen mijne denkwijze mij niet vergunt te wenschen; dan is die kans deze: dat Frankrijk (hoewel dit onmogelijk schijnt) ten einde raad, en afgemat door zijne ondervindingen, in 't gezag bij verkiezing niet vindt de zekerheid, die 't najaagt; en dat misrekening en ontmoediging 't weder doen overneigen naar 't erfelijk beginsel, als een meer vasten grondslag van 't rijksbewind. Dat beginsel wordt | |
[pagina 487]
| |
door U vertegenwoordigd, en in dat geval derhalve zou Frankrijk-zelf U komen zoeken. Tot alsdan, dunkt mij, is er maar eene zaak voor U te doen; zij is: de gebeurtenissen afwachten. De Hertog de bordeaux had aandachtig naar mij gehoord. Naarmate ik sprak werd zijn gelaat vriendelijker; het ijs der inleiding was gebroken. Hij antwoordde mij, zonder dralen: dat ik zijne gedachte geheel had uitgesproken; dat hij nimmer iets zoude ondernemen tegen de gevestigde magten; ook in niets de eerste wilde zijn, en vrij was van alle persoonlijke eerzucht. Maar, dat hij zich-zelven inderdaad beschouwde als den vertegenwoordiger van 't beginsel van orde en duurzaamheid, en dit beginsel ongeschonden wilde handhaven, al ware het enkel om Frankrijks toekomstige rust. Dat geheel zijne kracht in dit beginsel was opgesloten, en hij geene andere kracht kende dan die. Dat hij altijd sterk genoeg zoude zijn tot het doen van zijn pligt, welke die dan ook wezen mogt, en dat hij voor 't overige zijn vertrouwen in God stelde. - Als ik ooit in Frankrijk terugkom, - voegde hij er bij, - 't zal dan zijn om te verzoenen, en ik geloof de eenige te zijn, die verzoenen kan. De Alwetende doorgrondt de harten en nieren; Hem alleen is 't bekend, wat er omgaat in de verborgenheden des gemoeds. Ik geloof echter te kunnen verzekeren, dat de woorden des Prinsen ernstig gemeend waren. De gemoedelijke toon, waarin hij sprak; het open gelaat, waarmede hij mij aanzag, lieten in dit opzigt geen twijfel over en overtuigden mij. Alles in hem kondigt eene groote mate aan van regtschapenheid van hart en geest, en een levendig gevoel van pligt en regt, met zucht om wèl te doen vereenigd. Even als de Heer de lévis kwam hij mij voor, goed op de hoogte te zijn der gebeurtenissen, doch zeer omzigtig ten aanzien der menschen; - 't zij uit bescheidenheid, 't zij uit voorzigtigheid, omtrent geen hunner openbaarde hij eenig gevoelen, en ook ten opzigte der zaken van den dag bleef hij zoodanig binnen de perken van het algemeene, dat | |
[pagina 488]
| |
niet één zijner woorden of denkbeelden in mijn geheugen is opgenomen. De geloofsbelijdenis, daarentegen, niet welke hij aanving, is er woord voor woord in gegrifd. Het is waar, dat ook zij alleen de spil en draad was van het geheele gesprek: zij was mij hoofdzaak; al het overige was maar bijwerk. Ik zou 't eene dwaze verwaandheid achten, als ik mij durfde inbeelden in een uur zijn vertrouwen gewonnen, zijn geheim doorgrond te hebben. Verre zij van mij zulk eene belagchelijke aanmatiging! Wat was ik voor hem? Een onbekende, een nieuwsgierige. Hij zeide mij, gewisselijk, niets, dan 't geen hij wilde zeggen; ging niet verder, dan hij verkoos te gaan, en deed mij spreken, méér dan dat hij sprak. Liever had ik 't anders gewenscht; maar de rigting der zamenspraak hing niet af van mij. Somwijlen zweeg ik, om hem 't woord te laten; doch hij nam 't zelden op, en zweeg op zijne beurt. Dan moest ik 't onderhoud wel weder voortzetten, opdat 't niet, spoediger dan mij aangenaam was, wierde afgebroken. De Hertog de bordeaux stelt belang in al de vraagstukken van den dag, bestudeert die allen, en is met de Nijverheids-théoriën van nabij bekend. Er zijn weinig belangrijke fabrieken in Engeland, die hij, gedurende zijn verblijf aldaar, niet bezocht en met vrucht bezien heeft. Zijne omzigtigheid, die overdreven is, en een der meest in 't oog loopende trekken van zijn karakter uitmaakt, doet hem kwaad; in dien zin, dat hij méér verstand heeft dan hij vertoont. Bij de meeste menschen is dat anders. Twee zaken bovenal hielden zijne aandacht bezig: de nieuwe administratieve organisatie van Frankrijk, en het ingewikkelde Maatschappelijke vraagstuk der werklieden. Omtrent dit laatste echter scheen hij niet vrij te zijn van dwalingen en hersenschimmige denkbeelden. Zoo, bij voorbeeld, onderstelt hij in de Parijsche werklieden godsdienstige gevoelens, die zij niet bezitten; immers niet in den zin dien hij aan de woorden verbindt, en heeft hij ook geen klaar begrip van hunnen afkeer | |
[pagina 489]
| |
van de witte vlag. Die afkeer bij hen is minder of is meer dan een denkbeeld; hij is een instinkt, en, in elk geval is hij eene daadzaak. Zonder zijne vergissing te verbeteren, verborg ik hem de waarheid niet. Hij is scherpzinnig genoeg; maar wat baat het of men al dagbladen leze (hij leest ze bijkans allen); wat baat het of men zich dagelijks bekend make met de best onderrigte CorrespondentiënGa naar voetnoot(⋆) (een derzelve kwam mij zoo wèl doordacht voor, dat ik ze volgaarne onderteekend zou hebben)! Men leeft toch niet ongestraft buiten den dampkring der gebeurtenissen. Een enkel reisje naar Frankrijk is leerzamer dan alle Dagbladen en Correspondenten. Het gaat in dezen als in de werktuigkunde. Men leest de beschrijving van een werktuig, en meent 't te begrijpen; maar heeft er geen klaar begrip van, zoo lang men 't niet heeft zien werken. De onkunde is dus hier een gebrek niet van den geest, maar van 't verblijf. Een ernstig voornemen, en goeden wil om te leeren, is al wat men vergen en verlangen kan, en die twee deugden kunnen den Prins niet ontzegd worden. Voeg er gezond verstand, opregtheid, goedigheid en mildheid bij. De Prins is een knap man, in de volle beteekenis der woorden; maar zie hier ook de keerzijde. Welke zaak heeft er geene? Ik zou mij zeer bedriegen als de Hertog de bordeaux een oorspronkelijken en ondernemenden geest bezat. Hij is meer beschaafd dan vindingrijk; meer geschikt om te begrijpen dan om te scheppen; om te ontvangen dan om te geven. Door natuurlijken aanleg of opvoeding is hij bekwamer om te berusten dan om te ondernemen. In één woord - en misschien is 't goed voor zijne rust - ik acht hem beter berekend voor 't beraad, dan om te handelen. Gaarne erken ik geen enkel bewijs te hebben voor mijn gevoelen, dat welligt op niets anders rust dan op den ontvangen indruk; maar ik geloof toch, dat het gegrond is. Men gebruikt zijn naam in allerlei kuiperijen (intrigues); | |
[pagina 490]
| |
maar ik zou durven wedden, dat hij er geheel vreemd aan is, er niets van weet, en ze allen zou afkeuren. Zoo sterk als zijne moederGa naar voetnoot(⋆) er vóór was, zoo sterk is hij er tegen. Hij zou niet willen, dat òm hem of door hem een droppel bloeds vergoten wierd. Men zal dat niet in hem misprijzen; 't verdient integendeel geprezen te worden; - doch ik wil maar zeggen, dat zijne verdienste in dit opzigt niet bijzonder groot is, maar een gevolg van zijne geaardheid. De Hertog de bordeaux zou een uitmuntend Constitutioneel Koning zijn geweest. Zijn geest en karakter komen geheel met dien regeringsvorm overeen, en zijne opvoeding heeft er toe medegewerkt. De partijgeest noemt hem een Absolutist, en ook de menigte houdt hem daarvoor; doch de waarheid is, dat men in Europa misschien geen tweeden zou vinden zóó Constitutioneel als hij is. Nog meer: behoudens eenige moderne denkbeelden van den laatsten tijd, die hij zich eigent, is 't bijkans een liberaal van de Restauratie. Wel is waar een vroom liberaal, doch zonder gevaar dat zijne vroomheid tot bijgeloof zal overslaan. Er is geen twijfel aan, dat zijn grootvader karel X en dat zelfs lodewijk XVIII zich aan zijne gevoelens ergerden, en hem als een staatkundigen ketter, een soort van Koninklijken lafayette beschouwden. Hoe kan dat ook anders? De gedachten der kinderen zijn niet die van hunne ouders. Wat men doe, de dampkring der geesten verandert, en het verstand neemt toe, niet slechts van eeuw tot eeuw, maar van geslacht tot geslacht. De zoon ademt, van zijne geboorte af aan, eene andere lucht in dan de vader, en de vooruitgang dringt | |
[pagina 491]
| |
in zijne aderen, zonder dat hij 't weet, en in spijt van alle tegenkanting. Er ligt daar niets verdienstelijks in voor iemand ter wereld; het is enkel de kracht der dingen: de wet der Voorzienigheid, dat de menschheid vooruitga, zelfs in weerwil van de menschen. Om die reden heeft de Hertog de bordeaux andere beginselen dan karel X, en al wilde hij die zelfde beginselen hebben; hij zou 't niet kunnen. Zoo was, b.v., de grootvader ten sterkste gehecht aan de vormen, aan de étiquette, aan die vereering van de persoon des Konings, welke in het Huis der bourbons altijd zulk een groote rol heeft gespeeld; maar de kleinzoon hecht daar volstrekt niet aan, en stelt op die statelijke nietigheden hoegenaamd geen prijs; ja gaat zelfs zoo ver, dat hij, weder ten troon wordende geheven, geen hofstaat zou willen hebben: zijn besluit daaromtrent is genomen. Zijne levenswijze is zeer geregeld. Vóór en nà het ontbijt leest hij brieven, vele dagbladen en een aantal, dikwijls zeer wijdloopige berigten over de vraagstukken, die in Frankrijk aan de orde zijn. Des namiddags doet hij groote wandelingen. Met naauwgezetheid volbrengt hij zijne kerkelijke pligten; de mis hoort hij wekelijks twee- of driemalen in de kapel van het kasteel, en des Zondags in de kerk der gemeente. Hij schrijft een fraaijen stijl, en zijne brieven zijn merkwaardig om de juistheid en bevalligheid der uitdrukkingen. Zijne gestalte is middelmatig van lengte, niet zonder neiging tot dikheid. De val, dien hij te Kirchberg deed, heeft eenige sporen nagelaten. Hij lijdt er door aan zwaarte in het been, en moeijelijkheid in den gang. Eenmaal zittende, kost 't hem inspanning om weder op te staan. Men zegt, dat hij een goed ruiter is, doch ik had geene gelegenheid er over te oordeelen. Zijn hair is blond en fijn. Ofschoon een weinig vol, is zijn gelaat aangenaam, gul, open en vertrouwelijk, met alle teekenen van gezond- en frischheid, en de kracht zijner acht-en-twintig jaren. Hij draagt een kin- en kleinen knevelbaard. Zijne heldere, blaauwe oogen zijn te gelijk levendig en zacht, hooren scherp toe, en ondervragen | |
[pagina 492]
| |
dikwijls: hun blik is zoo vast en doordringend, dat ik den logen tegenover hem niet mogelijk acht. Om van zijne opregtheid overtuigd te zijn, heeft men hem slechts aan te zien. - Als ik 't mij wèl herinner droeg hij een blaauwen rok, met vergulde knoopen. Het gesprek ten einde loopende, rees hij, naar vorstelijk gebruik, op, en gaf mij alzoo mijn afscheid; met opdragt van zijnen groet aan den Heer de freissinet. Bij den Heer de lévis teruggekomen, vroeg mij deze: of ik ook wenschte voorgesteld te worden aan de vrouw van den huize: Mevrouw de Gravinne de marne (de Hertogin d'angoulême). Ik antwoordde bevestigend; maar niet zonder eenige aarzeling. Waarom? - De Hertogin d'angoulême is de dochter van lodewijk XVI en van marie antoinette, en voorzeker het onschuldigste slagtoffer der eerste Republiek. Welke treurige, hartverscheurende herinneringen kon dan niet het zien van een Republikein, den eersten die uit het nieuwe Republikeinsche Frankrijk tot haar kwam, bij haar opwekken? In die stemming volgde ik den Heer de lévis, met eenige ongerustheid. Een koele ontvangst kwam mij zoo natuurlijk voor, dat ik er mij niet gekrenkt door konde gevoelen. Maar de ontvangst was, integendeel, hoogst beleefd. De Hertogin d'angoulême woont op de tweede verdieping van het kasteel, en ontving mij staande, in haar salon; een ruime kamer, eenvoudig, zonder eenigen zweem zelfs van weelde gemeubeld, en die naar het westen op de Styrische Alpen uitziet. Zij is zeventig jaar oud, en maakt geenerlei aanspraak meer op onderscheiding van hare persoon; men zegt zelfs, dat zij dit ook in hare jeugd niet gedaan heeft. Haar eenvoudig toilet is geheel overeenkomende met hare jaren. Van nature heeft zij een grove stem, en kortheid van toon, beide onwillekeurig, maar die dikwerf, in de dagen harer grootheid, als zij vriendelijk wilde zijn, haar belet hebben dat te schijnen. Met groote belangstelling, doch ook met veel beleid | |
[pagina 493]
| |
en matiging ondervroeg zij mij nopens Frankrijk, en inzonderheid of het volk te Parijs godsdienstig gezind was. Vol gevoel en bewondering sprak zij over den schoonen dood van den Aartsbisschop van Parijs, op de barrikaden van Junij. De naam van dien waardigen Prelaat is de eenigste dien ik haar hoorde uitspreken. Het gesprek brengende op den jongeren tak, zeide ik: - Het is niet mogelijk, Mevrouw, dat ge in den val van lodewijk philips niet den vinger van God zoudt hebben gezien! - Die is in alles. - gaf zij mij ten antwoord, zonder dat ik de minste bitterheid bij haar bemerkte. Omtrent den Vader zeide zij niets; maar met woorden van deelneming sprak zij over de Prinsen en over de Hertoginne d'orléans. Minder naauwlettend dan zij, sprak ik andermaal over de gevallen Dynastie en regering. - Ge zult toch erkennen, Mevrouw! in weerwil van uwe Christelijke grootmoedigheid, dat de dag, waarop de tijding van dien val u bereikte, zeker niet de onaangenaamste van uw leven kan zijn geweest? - Zij zweeg daarop, maar zóó alsof zij wilde zeggen: - gij vraagt mij te veel. - De matiging van hetgeen zij sprak bleef onveranderlijk dezelfde: geen enkel woord van verwijt ontsnapte hare lippen. - Niet alsof zij het onderscheid tusschen de twee catastrophen van Julij en Februarij niet waarderen zou! - Toen ik verhaalde hoe lodewijk philips was gevlugt, zeide zij: - Karel X is ten minste Koninklijk afgetreden; wijl hij Algerië aan Frankrijk naliet. - Deze vergelijking werd niet gemaakt, zonder een regtmatig gevoel van fierheid; maar van zegepraal of gekoelde wraakzucht was niets in een harer woorden te bespeuren. Er is waarlijk geen zweemsel van gal in die edele vrouw, die al hare smarten, al hare neigingen aan God, als ten brandöffer heeft opgedragen. Voor het overige harer dagen is de godsdienst de eenigste bezigheid en troost van een leven door rampen zonder wedergade geschokt. En zou zulk een leven wel mogelijk zijn, zonder de godsdienst? Die ballinge van Frohsdorf, is zij niet de gevangene, de wees van den Tempel? Wat angsten, wat wederwaardigheden tusschen | |
[pagina 494]
| |
die beide ballingschappen? De haat der partijen verstomt tegenover het toonbeeld van zulk een lijden. Wat de vrouwe leed, die zij vóór zich aanschouwen, werd, noch zal ooit worden geleden, door eenige vrouw ter wereld. En wat zegt 't, dat zij Prinses was? - Was zij daarom minder eene dochter, eene zuster, en tot driemaal toe ballinge? Behoort zij dáárom minder tot het geslacht der gevoelige menschheid? De Hertogin d'angoulême is de aandoenlijkste, diepst schokkende historische persone van ons werelddeel. Zij heeft een onbeschrijfelijk diepen indruk op mij gemaakt, en ik heb de aandoeningen, die mijne ziel bewogen, niet verborgen gehouden. Eerbied en medelijden vervulden mijn hart. Ik dacht een der slagtoffers van 't onverbiddelijke noodlot der Ouden, door kunst vereeuwigd, voor mij te zien. Maar de Christelijke onderwerping geeft aan die dochter van lodewijk XVI een treffender karakter, en verheft haar, schier tot de hoogte des goddelijken lijders op Golgotha, boven alle typen van leed der oudheid. De grijze Vorstin leeft te midden van gedachtenissen aan hare jeugd, en welke gedachtenissen! Verre van ze te ontvlugten, bewaart ze die in hare dadelijke nabijheid; alsof zij er, ik weet niet welk, een doodsch genoegen in vindt, zelve haren bitteren lijdenskelk tot den rand te vullen, om dien dagelijks op nieuw tot den bodem te ledigen. Haar slaapvertrek, welks eenvoudige inrigting bij die eener kloostercel is te vergelijken, bevat geene andere voorwerpen dan dezulke, die haar de treurtooneelen harer kindschheid kunnen te binnen brengen: de portretten van haren vader, van hare moeder, en van de vriendin harer moeder, de Prinses de lamballe. Bij haar ledekant, dat zelfs geene gordijnen heeft, is een bidbank (prie-dieu), geheel gevuld met voor haar kinderlijk gemoed heilige reliquiën: het zwarte vest, onder anderen, dat haar vader aan had, toen hij naar 't schavot ging, en den kanten sluijer, die hare moeder met eigen hand herstelde, om voor de Revolutionaire regtbank te ver- | |
[pagina 495]
| |
schijnen. Zij alleen bewaart den sleutel der laden van deze droevige gedachtenissen, en jaarlijks, op den 21 Januarij, neemt zij die allen uit de godsdienstige bewaarplaats, voor welke zij hare gebeden uitstort, en omringt er zich mede, als ware 't tot eene nadere vereeniging met de dierbare dooden, die ze gedragen hebben. Op dien somberen jaardag van smartelijk herdenken plengt zij hare tranen in volstrekte afzondering, en heiligt haar kinderlijk aandenken in diepe eenzaamheid door het onafgebroken gebed. Men zou denken, dat zij, in Frankrijk en van de Franschen zoo veel geleden hebbende, een afkeer moest hebben van dat land en zijne bewoners; doch het tegendeel is waar. Zonderling verschijnsel! - Hoe meer zij in en door Frankrijk leed, des te meer werd zij er aan verbonden. Nimmer gedoogt zij, dat iemand 't veroordeele in haar bijzijn; en zij-zelve spreekt er niet van dan met liefde en smart. Haar laatste wensch (dikwerf spreekt zij dien uit) is: in Frankrijk te worden begraven. Neen, vuriger werd nimmer een vaderland bemind; zulk eene getrouwheid aan den geboortegrond doet aan foscari denken, die Venetië verheerlijkte, te midden der folteringen, welke Venetië hem deed ondergaan. De omwenteling te Weenen heeft haar diep geschokt: zij voerde de schriktooneelen van drie-en-negentig voor hare verbeelding, en deed haar sidderen voor 't leven der Keizerinne van Oostenrijk, voor welke zij de hartelijkste genegenheid koestert. Non ignara mali..... Zij leeft aan alle staatkunde vreemd, en gedraagt zich omtrent deze eeniglijk aan den Hertog de bordeaux: méér haren koning dan neef. Getrouw aan de Monarchale overleveringen staat zij op als hij binnentreedt, en bewijst hem, in alle omstandigheden, doch zonder eenige gemaaktheid, de eer aan den hoogsten rang verschuldigd. De Hertogin staat vroeg op, wandelt veel, en besteedt al den tijd, dien vlijtige godsdienstoefeningen haar vrij laten, aan werken van liefdadigheid. Hare aalmoezen | |
[pagina 496]
| |
bedragen een vierde gedeelte van haar voor eene Prinses niet zeer aanzienlijk inkomen.Ga naar voetnoot(⋆) De armen beschouwen haar ook als eene Voorzienigheid van het Land. Ik zag de kinderen van het dorp op haar aanstormen, om haar de hand te kussen. - Wat mij betreft, de edele vrouw had de bekommering doorgrond, die mij vervulde toen ik haar naderde, en wilde zelfs de herinnering er van uitwisschen, dat zij mij niet met nog meer voorkomendheid en welwillendheid had ontvangen. - Ik hoop toch, - sprak zij, - dat ge hier eenen nacht zult blijven; de bevelen zijn er reeds voor gegeven. - en toen ik mij ontschuldigde met de noodzakelijkheid om mijne reis te vervolgen, hernam zij: - dan zien wij u toch aan tafel? - Ook de Hertog de bordeaux hadt mij, door den Heer de lévis, reeds aan tafel doen noodigen, en ik nam die uitnoodiging aan; maar den nacht kon ik niet meer blijven. Men dineert er ten zes ure. Ik trok van den tusschentijd partij, om met eenige leden dezer kolonie kennis te maken. Het eerst sprak ik den jongen Hertog de blacas, die met zijne gemalin, eene dochter van den Hertog d'escars, aan de dienst van de Hertogin d'angoulême is verbonden. - Vervolgens den Heer de montbel, tijdens de Julij-revolutie Minister van Financiën, die dagelijks twee uren arbeidt met de Hertoginne de bordeaux, welke geen beteren raadsman zou kunnen hebben. De Heer | |
[pagina 497]
| |
de lévis is meer bijzonder aan den Hertog de bordeaux verbonden. Deze Heer bezit een hoogst aanzienlijk vermogen, en zou te Parijs een grooten staat kunnen voeren; maar getrouw als een andere blondel verkiest hij liever de hardheden der ballingschap van zijnen richard te deelen. - Ik kan niet denken dat die Heeren anders tegen mij hebben gesproken dan zij onder elkander spreken, en vind hen zeer handelbaar. 't Zijn wel geene Démocraten, maar 't zijn menschen van verstand, die met den tijd zijn medegegaan, en de nieuwe behoeften en belangen van Europa in 't algemeen, en van Frankrijk in 't bijzonder inzien. Er zijn onder hen, daarvoor durf ik instaan, geene zamenzweerders. Men sprak niet veel over den Hertog de bordeaux; maar 't geen men er van zeide versterkte mijne opgevatte denkbeelden. Eene anecdote, die men verhaalde, bewees ten minste, dat hij, ofschoon Vorst, de ooren niet sluit voor de waarheid. Hij stond, namelijk, in betrekking tot, ik weet niet welk, een Souverein, en dacht diens genegenheid te bezitten. Maar hij bedroog zich, en 't kwam er op aan, hem te waarschuwen. lemand deed dat, met nadruk, en was, bij die gelegenheid, zelfs eenigzins hard. Ver van gekrenkt te zijn, omarmde hem de Prins toen hij had uitgesproken, met hartelijke dankbetuiging, dat hij, zonder omwegen, de waarheid had gezegd.Ga naar voetnoot(⋆) Met den jongen Markies de nicolaï, een neef van den Hertog de lévis, deed ik eene wandeling in het park; doch de tijd van het eten dreef mij terug. In de kamer voor mij bestemd vond ik de ‘Reize van den Hertog de raguse,’ welke de Heer de montbel zoo goed was geweest er te doen brengen, wijl ik gezegd had dit werk gaarne eens te willen zien. Naauwelijks had ik 't open- | |
[pagina 498]
| |
geslagen, of ik werd verzocht in de Salon te komen, om door den Heer de lévis ook aan de Hertogin de bordeaux te worden voorgesteld. De Prinses is dochter van den overleden, en zuster van den regerenden Hertog van Modena. Zij spreekt het Fransch met een half Italiaanschen, half Duitschen tongval. Ik geloof, dat zij twee jaar ouder is dan haar echtgenoot. Zij is rijzig, eenigzins mager, doch heeft eene fraaije gestalte, fraai golvend zwart hair, en zwarte oogen vol uitdrukking en verstand. Aan den mond echter heeft zij een aangeboren iets, dat haar misstaat, wanneer zij spreekt, en jammer is; want op dit kleine gebrek na is zij eene schoone vrouw. - Zij had een wit kleed aan, met korte mouwen, en daarover eene fluweelen écharpe. Aan 't behaaglijke waren in dit eenigzins stijve toilet geene offers gebragt; men zag dadelijk dat er geene Parijsche kamenier bij was geraadpleegd. De Prinses, naar men zegt, is verstandig, wèl onderwezen, zachtaardig en goed. Ofschoon vorstinne van den ouden stempel, is zij eenigzins schroomachtig, doch niet zonder bevalligheid. Hoog ingenomen de gade te zijn van den afstammeling van lodewijk XIV, koestert zij de stoutste verwachtingen van haren echtgenoot, dien zij niet minder vereert dan bemint. Zij acht hem onwederstaanbaar, en - ongeduldiger dan hij, maar ongeduldig meer om hem dan om zich-zelve - houdt zij zich overtuigd, dat hij zich slechts behoeft te vertoonen om ieder aan zich te onderwerpen, gelijk hij háár aan zich onderwierp. Verder gaat hare staatkunde niet; hare geheele staatkunde draagt zij in 't hart. Zij betreurt daarom ook Venetië, waar zij vroeger leefde: te Venetië werd haar echtgenoot ten minste gezien, en kon de wereld over hem oordeelen - terwijl Frohsdorf een graf is. Naauwelijks had ik eenige woorden met de Prinses gewisseld, of de deuren der eetzaal werden geopend. Het eerst traden de Hertog en Hertogin de bordeaux binnen, toen de Hertogin d'angoulême, vervolgens de Dames, en eindelijk de Heeren, zonder aan de Dames den arm | |
[pagina 499]
| |
te geven. Er was voor zestien personen gedekt, en, behalve de reeds genoemde Heeren met hunne familiën, waren onder de aanzittenden de Heer de monti, en, zoo ik meen, de Hertoginne Weduwe de blacas. De Hertog de bordeaux zat in het midden der tafel, met zijne gemalinne aan de linker-, en zijne tante aan de regterhand. Ik had de eer naast déze geplaatst te zijn, en had aan de andere zijde den Heer de lévis tot naasten buur. Tot mijne verwondering zag ik geen geestelijke aan de tafel. Naderhand vernam ik, dat er twee geestelijken in het kasteel zijn (de Abt trébaquet en nog een), maar dat zij, benevens den doktor en den geheimschrijver des Hertogs de bordeaux (de Heeren bougon en moricet), een afzonderlijke tafel hebben. Het getal der livreibedienden is aanzienlijk. Twintig hunner dienden aan tafel, doch er zijn tachtig, die ten deele in het kasteel, ten deele op het goed wonen. Allen zijn 't Franschen, en meest allen oude dienaren, van welke er nimmer een wordt afgedankt. De familiën, aan den Prins en de Prinsessen verbonden, hebben eigene bedienden, die in 't dorp zijn gehuìsvest. Het geheele servies, ook de schotels, was van zilver, en droeg 't oude wapen van Frankrijk; namelijk: de drie leliën. De geregten waren goed, en overvloedig, en men diende vlug. De Hertog de bordeaux, aan wien 't gerucht een onverzadelijken eetlust toeschrijft, eet minder noch meer dan elk ander. Het gesprek was algemeen, of liever, er was geen gesprek: ieder at te vlug om veel te spreken, en ik hoorde niets bijzonders. De Hertog de bordeaux rigtte het woord tot ieder, met eene ronde, welluidende stem. Van nature is hij opgeruimd, en lacht gaarne, en lacht hartelijk. De Hertogin de bordeaux sprak zacht, en alleen met de jonge Hertoginne de blacas, die naast haar zat. De Hertogin d'angoulême zeide, nu en dan, een woord; nu tot dezen dan tot genen, doch 't meest tot mij, en behandelde mij steeds met de hoogste beleefdheid. Ik was de eenigste vreemde aan tafel en eenigermate een | |
[pagina 500]
| |
wonderdier. Meer dan eens verrastte ik den blik der Hertoginne de bordeaux, op mij, als zoodanig, met nieuwsgierigheid gevestigd: een Fransche Republikein, gezeten aan de tafel van een gebannen Franschen Prins, en etende van zijne borden met 't oud-Fransch-Koninklijke leliewapen, moest wel een nieuw en zonderling voorwerp zijn, in de oogen der dochter van den Hertog van Modena. Ik begreep mijn toestand volkomen; doch aanvaardde dien moediglijk met al de gevolgen, en kan niet zeggen, dat ik er mij verlegen door gevoelde. In korter dan een uur was het diner afgeloopen, en keerde het gezelschap in de Salon terug, in dezelfde orde, waarin 't die verlaten had. Die Salon is gelijkvloers, zeer eenvoudig, en tamelijk koud, in weerwil van 't vuur in een grooten Duitschen kagchel. Een aangrenzend vertrek is de biljartkamer. De Hertogin d'angoulême speelde er eene partij met den Heer de lévis. In de Salon vormden zich onderscheidene groepen, en de Hertog de bordeaux ging van den een naar den ander, en nam aan al de gesprekken deel. Eerst toen sprak ik eene wijle met de Hertogin de bordeaux, doch niet dan over gewone zaken. Ik weet niet of ik 't wèl heb, maar mij dunkt de Hertogin voelt zich eenigzins gedwongen..... Door wien? Waardoor?..... Door de groote vroomheid der Hertogin d'angoulême misschien? - Dit acht ik zeker, dat zij gaarne in de wereld zoude verschijnen. Het leven te Frohsdorf is ook wèl stil, wèl eentoonig voor eene jonge vrouw, droomende van Frankrijk, Parijs en de Tuileriën. Heeft nog ooit eene vrouw gewanhoopt aan hetgeen zij verlangt? - Intusschen verdraagt de Hertogin hare ballingschap met onderwerping, en groote gelijkmatigheid van humeur. Studie, handwerken en lektuur korten haar den tijd, en daarbij voegt zich de hoop, die zoo véél doet verdragen: deze behendige toovenares weet alle toestanden op te luisteren. De Dames, de Prinses zoo goed als de anderen, plaatsten zich rondom eene tafel, en gingen ijverig borduren aan een stuk tapijtwerk voor de Koningin (om eens in | |
[pagina 501]
| |
den stijl van het kasteel te spreken). Ook de Hertoginne d'angoulême, toen hare partij biljart uit was, zette zich in den kring. De groepen losten zich op; de Heeren schikten zich nabij de Dames; de Hertog de bordeaux ging op eene canapé zitten, en het gepraat en gekout werden algemeen. Nu was er geen denken meer aan staatkunde. Ik sprak van mijne reizen, de Hertog de bordeaux sprak van de zijne. Eerst onlangs had hij er eene door Hongarijë gedaan, en hij vertelde er belangrijke bijzonderheden van. De Hertog weet te zien, en daar hij, even als zijne moeder de Hertoginne de berry, verdienstelijk teekent, schetst hij in 't voorbijgaan de plekken, die hem behagen. Des morgens had ik den Prins gezien, des avonds zag ik den mensch. Ik was opgetogen van zijn goed humeur. Zijn lach is zoo gul, dat hij zich mededeelt. Zijn antwoord is levendig; zijn geest Fransch. Hij heeft niet altijd gelijk, maar ofschoon hij zijne meening voet voor voet verdedigt, verdraagt hij ook de tegenspraak met geduld. Er ontstond, over ik weet niet meer wat, een kleine woordenstrijd, waarin de Heer de montbel hem wakker te keer ging, en de overwinning behaalde. Op die wijze worden alle de avonden gesleten; met uitzondering, dat er somwijlen muzijk wordt gemaakt. Als 't negen ure slaat begeven zich de Hertog en Hertogin de bordeaux, en de Hertogin d'angoulême in hunne vertrekken, en na hen verlaat ieder de Salon. De bewoners van het kasteel bezoeken elkander dàn onderling, vooral wanneer er gasten zijn, en ook de Hertog de bordeaux neemt dikwerf deel aan die huiselijke, geheel vertrouwelijke zamenkomsten. Dáár zijn de gesprekken nog veel ongedwongener dan in de Salon, en ieder spreekt er in volkomen vrijheid. Welhaast sloeg het negen ure; de Hertog de bordeaux ontving mijn afscheidsgroet, en zeide wederkeerig mij hartelijk vaarwel; zijne gemalin wenschte mij eene goede reis, zich waarschijnlijk in den grond des harten beklagende, niet óók naar Parijs te kunnen gaan. Scheidende | |
[pagina 502]
| |
van de Hertoginne d'angoulême zeide ik: - mij gelukkig te achten, in 't hart van Duitschland een zoo aangenamen dag in Frankrijk gesleten te hebben. - Ach, - was haar antwoord, - konden wij allen er in wederkeeren, gelijk gij! Mijn rijtuig stond voor de poort, en ik vertrok dadelijk. De maan scheen helder, en de avond was niet te koud. Ten tien ure was ik terug in Neustadt, en een kwartier later schreef ik er mijn reisverhaal, in de herberg 't gouden hert. |
|