| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Evangelie-Spiegel. Maandschrift ter onderhouding en aankweeking van de godsdienst des harten. Julij- en Augustus-aflevering van den nieuwen jaargang. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. 1850. In 12mo.; de jaargang 384 bl. f 1-80.
‘Gelijk men in allerlei stoffelijke opzigten onze dagen wel den tijd van snellen voortgang noemen mag, zoo is het ook met die geschriften, welke zich de aankweeking van godsdienstigen zin, en de bevordering van het Christelijke leven ten doel stellen. Niet alleen menig Evangeliesch huis- en handboek; niet alleen menige bundel voortreffelijke leerredenen verspreiden licht en warmte in harten en huisgezinnen, maar hoe vele bladen tot onderwijs en stichting zien het licht op geregelde tijden, wier bestemming is om van tijd tot tijd of zelfs dagelijks voedsel des geestes toe te dienen op onze groote gemeenschappelijke reis naar de eeuwigheid.’ - ‘Het is een verblijdend bewijs, dat te midden van zoo vele aardsche bemoeijingen en bekommeringen de betere dingen van den geest niet zoo veel worden vergeten, als sommigen, bevooroordeeld als zij zijn, ons zouden diets maken; het is een hartverheffend blijk van de opgewekte godsdienstige stemming der Natie, en men mag zich van zulke verschijnselen veel goeds beloven voor het Koningrijk van God.’
Aldus vangt, na een paar woorden tot inleiding, het Artikel aan, dat' de Julij-Aflevering (de eerste) van deze nieuwe uitgave van den Evangelie-spiegel opent, en tot opschrift heeft: ‘Bloesems; - ook vruchten?’ - Wij hechten er gaarne ons zegel aan. Ja het is zoo: de vele Godsdienstige geschriften, die bij voortduring uitkomen, getuigen van de opgewekte godsdienstige stemming, wel niet der geheele Natie, maar toch van zeer velen in den
| |
| |
Lande; immers bij mindere opgewektheid van velen, om die geschriften niet alleen te lezen, maar te koopen, en hunne Schrijvers en Uitgevers aldus aan te moedigen, zou er aan de voortzetting van bestaande en het ondernemen van nieuwe Godsdienstige werken niet gedacht kunnen worden. Doch van waar die opgewektheid? Zij is gegrond - wie zou het ontkennen? - in de natuurlijke geaardheid van onzen landäard, en in den smaak voor de stille genoegens van een eerbaar huiselijk leven, door voorbeeld en onderwijs, van ouder tot ouder, bij hem aangekweekt. Ook zal zij eenigermate zijn te danken aan den druk der tijden, die boven tijdperken van ongemeene welvaart, veelal de bron van weelde en weelderigheid, het groote voordeel medebrengen, dat zij de harten tot God verheffen. Maar voor een aanmerkelijk gedeelte is zij ook een gevolg van de belangrijke en - waarom zouden wij deze woorden niet uitspreken? - onderhoudende en aangename wijze, op welke uit zoo velen dier geschriften de leering, vermaning en vertroosting van het Evangelie den lezer te gemoet komen. Daarvoor mag men zich wel verpligt gevoelen, en is het billijk dank toe te brengen aan hunne begaafde Schrijvers, die niet alleen ijverige maar ook wijze dienaren des Heiligen Woords toonen te zijn, in de zorg, waarmede zij 't verkondigen, en in de keuze van de geschiktste middelen en wegen, om 't doen ingaan en beklijven in de harten.
Deze gedachte ontstond bij Ref. door het lezen der twee afleveringen, van dit periodieke werk, voor Julij en Augustus. Volgens een berigt op den omslag, is de ‘Evangelie-Spiegel,’ sinds 1o. Julij dezes jaars, een eigendom geworden van de gebr. muller te 's Hertogenbosch, en de ongemeen nette uitvoering dier afleveringen van dit zéér goedkoope Maandschrift getuigt van hunne zorg om fraaiheid met goedkoopheid te vereenigen. Maar wat zou geringheid van prijs of uitwendige sierlijkheid beteekenen, wanneer de inhoud slechts in zoo verre aan den titel beantwoordde, dat hij, ja, voorhield een spiegel van het Evangelie (den eenigen in welken het nuttig is altijd te
| |
| |
zien); maar niet zulk een spiegel, in welken ieder gaarne en telkens op nieuw den blik werpt. Dan ware de bestemming van het werk, ‘om de Godsdienst des harten te onderhouden en aan te kweeken,’ ten eenenmale gemist; dan had het, immers voor ons, geene waarde. Als het glas van een spiegel niet deugt, wat geeft men dan om het fraaije van een vergulde lijst! - Doch ook het glas is hier goed: het werk wordt vooral aanbevolen door 't gewigt der zaken, met gevoel en overtuiging in een deftig populairen stijl voorgedragen, en de wijze, waarop zij behandeld worden. De Redactie is, volgens de Inleiding, almede in andere handen overgegaan, en - zonder de waarde van vroegere Nommers in het minst te verkleinen - kunnen wij zeggen, dat de nieuwe Redacteur toont de bestemming van dit Maandschrift te begrijpen, en in alle opzigten bevoegd te zijn, om aan deszelfs hoofd te staan. Als Ref. eene gissing mag uitspreken, dan gelooft hij den naam des Redacteurs te lezen onder het Artikel over den godvruchtigen martinet, het fraaiste en, vermits ‘Voorbeelden trekken,’ het doelmatigste, naar zijne waardeering uit de twee maandbundels; doch wie de Redacteur moge zijn, hij is dien erkentelijk voor de stichting en het genoegen bij de lezing gesmaakt. - De opschriften der artikelen zijn: ‘Bloesems; ook vruchten?; Christelijke levensvreugde; Zomerbeelden; Kom tot mij (een dichtstukje); De vraag van den Heer: wilt gijlieden ook niet heengaan; martinet; Gods zorg voor weduwen en weezen; en Tevredenheid (een dichtstukje).’ - De gedichtjes, waarvan 't laatste door den Eerw. lesturgeon uit het Hoogduitsch is vertaald, zijn in den toon en trant van het Kerklied. De artikelen in proza zijn blijkbaar meest allen van één zelfden kundigen en gevoeligen Schrijver, die in elk hunner tracht het hart te naderen langs den weg des verstands; het gevoel te winnen door
de overtuiging des geestes; de hoop voor het aanstaande te bonwen op de ervaring van het verledene; het opgelegde kruis te maken tot een steun des geloofs, en dat alles onder de aangenaamste vormen, en met eene gemakkelijke sierlijkheid
| |
| |
van stijl, die de voorgehouden waarheden een duurzamen indruk op 't gemoed verzekert. Tot eene proeve geven wij een paar bladzijden uit het eerste artikel: Bloesems; - ook vruchten?
‘Gij herinnert u immers de donkere wolken aan den staatkundigen hemel van Europa, die wij, ouderen onder ons meermalen, ook het jonger geslacht nog vóór korte jaren, hebben zien zamenpakken, ieder oogenblik dreigende los te barsten in onweders, die de Staten, ook ons Vaderland, konden doen schudden op hunne. grondvesten? Bij hoe velen gaf dat eene opgewekte godsdienstige stemming, gevoel van behoefte aan een hooger rustpunt voor den geest, opzien tot God, die de opperste regering der wereld in handen houdt, vasthouden aan Hem, die de koningen der aarde van hunne zetels werpt in het stof, besef, levendig besef van de ongenoegzaamheid van al het aardsche tot verzekering eener ware en bestendige gemoedsrust, kinderlijk vertrouwen bij het dreigen eener onzekere toekomst. Dat waren bloesems, heerlijke, veelbelovende bloesems. Maar nu, binnen onze landpalen althans, de zwarte wolken aan het afdrijven zijn en de hemel helderder werd - is er evenredige vrucht?
Gij hebt de dagen nog niet vergeten, toen de hongersnood dreigde en hier en daar reeds zijnen voet gezet had op Vaderlandschen bodem; toen de kreet opging: van waar brood? Is er niemand onder u, mijne lezers! die in die dagen met een verslagen hart vuriger dan ooit te voren tot God bad om redding voor zich zelv' of voor duizende hongerigen? Niemand die sterkte des vertrouwens vond in den Almagtige? Niemand, wien de spijze dierbaarder was geworden, welke tot in het eeuwige leven blijft? Dat waren schoone bloesems! Ziet de aarde heeft niet geweigerd hare vrucht te geven, toen het ons bange was, en God hoorde het noodgeschrei, - zijn er evenredige vruchten uit de zuchten geworden?
Of, wat van nog verscher herinnering is: nog ziet ons oog het flikkeren van het zwaard diens engels der verwoesting, van die vreeselijke ziekte, zoo geheimzin- | |
| |
nig in haren aard als geducht in hare uitwerking? Wien heeft dat woord: de cholera! geen schrik om het hart geslagen? Waar werd met ongeschokt gemoed de aannadering van zijnen voetstap gehoord? Maar waar ontbrak ook verhoogde belangstelling, wanneer op God werd gewezen, wanneer Hij om uitredding werd gebeden, wanneer de roepstem van het Evangelie zich paarde aan die der ziekte? Voorwaar! in menig hart van verschoonden of opgerigten ontlook eene kostelijke bloesem, - werden het allen vruchten?
Zoo is het met algemeene omstandigheden. Maar is het ook zoo met bijzondere? Daar wordt iemand door eene zware tijdelijke ramp bezocht. Toonde hij vroeger minder prijsstelling op de godsdienst, - nu schijnt het ontwortelen van den boom zijns uitwendigen voorspoeds ook zijn gemoed te hebben verbrijzeld. De slag die hem trof, heeft hem ook in de ziel getroffen. Wat hem in uiterlijke welvaart tot schade werd, schijnt hem winst te zullen zijn voor zijne hoogere belangen. Maar zie! hij ontworstelt aan het ongeluk; de schade wordt hersteld; de hoop herleeft; de borst haalt ruimer adem. De bloesemknop ontsloot zich, - komt de vrucht tot ontwikkeling?
Zie ginds - daar wordt iemand aangegrepen door het geweld eener hevige ziekte. Dacht hij in gezonde dagen weinig aan zijne eeuwige belangen, thans neemt het heil zijner ziel zijn gansche wezen in. Werd de stem van het Evangelie vroeger naauwelijks gehoord: nu klinkt zij welluidend in oor en hart. De vertroostingen Gods werken krachtiger nog op den geest dan de geneesmiddelen op het gefolterde ligchaam. Er ontluiken bloesems op dat leger der smarte, die geurig zijn en schoon, tot in het oog van Gods engelen; bloesems, voornemens om een ander en een beter mensch te worden, en de stille belofte wordt gedaan in den slapeloozen nacht, om de krachten, als men ze herkrijgt, aan te leggen ter eere Gods in christus. Het gebed wordt verhoord, de middelen gezegend, de gezondheid herkregen; maar de herstelde is het beeld van den zoon in de gelijkenis van
| |
| |
jezus, die zeide: “ik zal gaan!” en hij ging niet: - bloesems - zonder vruchten.
Nog eene woning willen wij binnentreden. Het is er stil en treurig; donker in het vertrek en donker in de ziel. Eene teedergeliefde betrekking is er gestorven. Daar zit de levende met gebroken hart bij de lijkkist der doode: hij bepeinst er de onbestendigheid ook van zijn eigen leven. De afgestorvene werd snel en onverwacht als weggerukt uit de armen der liefde. Daar dringt een denkbeeld in de treurende ziel.... Hoe? als ook ik eens zoo plotseling. - Die lichtstraal doet betere voornemens opkomen. Let op: de knop ontsluit zich tot eene voortreffelijke bloem. Maar daar slijt langzamerhand de droefheid, gelijk het rouwgewaad slijt. Andere en nieuwe indrukken verdringen de gedachte aan dood en lijkbaar. Wij zagen de bloesem - waar is de vrucht?’
Ref. gelooft niet noodig te hebben nog te zeggen, dat hij dit zeer goedkoope en zeer nuttige Maandschrift alle aanbeveling waardig acht. |
|