dat het een goddelijk, volmaakt en toch zeer eenvoudig boek was, voor allen bestemd, voor allen bevattelijk, maar toch eindeloos van omvang en diepen zin. En ziet! de laatst vervlogene jaren hebben ons stoute onderzoekers, onvermoeide navorschers geschonken; zij hebben de draden gegrepen van het weefsel, dat alles te zamen bindt. Nog méér: zij hebben de gebouwen van menschelijke dwaling in hunne grondslagen geschokt, zij hebben de tempels van het bijgeloof verwoest en de zuilen van het ongeloof nedergeworpen. - Het is de Natuur, in al hare grootheid, in al hare waarheid, in al hare goddelijkheid, die met elken dag, door meerdere middelen, den kring onzer kennis uitbreidt; en het is eene kennis, gegrond op daadzaken, en wel op de zoodanige, die ieder oogenblik onderzocht kunnen worden en voor ieder en overal dezelfde uitkomsten opleveren.
Geschriften, zoo als die door de Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen over natuurkundige onderwerpen uitgegeven, hebben veel nut gesticht. Nog méér heeft uilkens dit gedaan met zijn werk over de schepping. Van dit laatste werk is eene nieuwe uitgaaf ter perse, waarvan de bijzondere afdeelingen door bijzondere geleerden worden bewerkt. Een schoon boek, in den trant van uilkens geschreven, in een trant, die vooral dáár bevalt, waar zoodanig werk moet gelezen worden!
En nu ons oordeel over het: ‘Boek der Natuur.’
De Vertaler (de Uitgevers?) zeggen in den prospectus het volgende:
‘Dat het Boek der Natuur in al zijne deelen door ééne en dezelfde hand bewerkt is, levert het voordeel op van eene gelijkmatige behandeling, vrij van tegenstrijdige beschouwingswijzen en ongelijke wijze van uitdrukking, welk voordeel men te meer schat als men het moeijelijke gevoeld heeft van zijne toevlugt te moeten nemen tot werken, waarin verschillende vakken der natuurkennis door onderscheidene zamenstellers bewerkt zijn.’
Dat is dus geene aanbeveling voor de nieuwe uitgaaf van uilkens; maar het is ook geene aanbeveling voor déze vertaling-zelve, waar ons in het Voorwoord wordt