Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkwaardigheden uit de geschiedenis van het Christelijk leven; door Dr. A. Neander. Naar de derde verbeterde uitgave uit het Hoogduitsch vertaald door V.F.J. Boonacker, Predikant te Leersum (thans te Enkhuizen). II Deelen. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1848. In gr. 8vo. 673 bl. f 6-30.Vóór bijna dertig jaren verscheen reeds de eerste uitgave van dit werk. De derde heeft vele verbeteringen ondergaan, en naar deze is de vertaling bewerkt. Wij hadden haar reeds voorlang behooren aan te kondigen, doch met breedvoerige verontschuldigingen is dit verzuim niet hersteld. Aan de andere zijde moge het de aandacht op nieuw vestigen op een werk, dat beter lot verdient, dan na korten opgang als vergeten en verouderd beschouwd te worden. Het is geene doorloopende Kerkelijke geschiedenis. Het is eene bloemlezing van datgene, wat er voor het praktische leven belangrijk in is. In de drie eerste eeuwen wordt de aandacht in voorbeelden gevestigd op de verschillende wegen, langs welke de bekeering tot het Christendom; plaats greep; daarna op de werking van het Christendom op de beschouwing van het hoogste wezen; op den tegenstand, dien de Christenen in het maatschappelijk leven vonden; op hunne betrekkingen als burgers, hunne geliefkoosde zinnebeelden, de uitwendige openbaring van het inwendig Christelijk leven, gebed, vasten, broeder- en algemeene menschenliefde. Voorts op der Christenen gedrag onder vervolgingen van hen-zelve of hunne geloofsgenooten, en hun gedrag in het huiselijk leven ten aazien van beroepen, huwelijk enz. Eindelijk | |
[pagina 139]
| |
hunne denk- en handelwijze bij algemeene rampen, bij sterfgevallen en dergelijke. Uit deze vlugtige opgave ziet men, dat deze eerste afdeeling eigenlijk nederkomt op eene beantwoording van de vraag naar eene geschiedkundige voorstelling van het Christelijk leven in de drie eerste eeuwen der kerk. Deze beschouwt de zaak meest van de inwendige zijde en bevat alzoo slechts een gedeelte van hetgeen in het belangrijk werk van Prof. moll uitvoeriger en vollediger wordt gezegd. Eene tweede afdeeling beschouwt het Christelijk leven der Kerk, nadat zij in het Romeinsche rijk de heerschende was geworden. Ook hier staat weder op den voorgrond de verschillende wijze, waarop heidenen tot de gemeenschap der kerk werden gebragt, zoo als die natuurlijk gewijzigd werd door het veranderde openbaar karakter, waarin de Christelijke Kerk optrad. Doch verder ook wordt gelet op de middelen, door welke het Christelijk leven ontwikkeld werd in de belijders van het Evangelie zelven, en onder anderen op den in dit tijdperk vooral merkwaardigen invloed van vrome moeders.Ga naar voetnoot(⋆) Vooral trekt het opkomende monnikenwezen de aandacht. Naarmate het Christendom in uitwendige magt en luister was toegenomen, verkrijgen de opzieners en bestuurders der gemeente een kerkelijk gewigt. Ook de feesten en plegtigheden behooren tot de uitwendige zijde van het Christelijk leven; de afwijkingen ten aanzien van het werkdadig Christendom, het gebed, de onderlinge betrekking der geloovigen en hun gedrag onder rampen meer tot de inwendige. De gedaante der wereld onder en na de verwoestingen, door de groote volksverhuizing veroorzaakt, levert wederom nieuwe onderwerpen van beschouwing, vooral ten aanzien van de werkzaamheid tot uitbreiding der Kerk in Noord-Afrika, in Duitschland en vooral in Frankrijk, | |
[pagina 140]
| |
waar de Christelijke plant zeer vroeg begon te bloeijen. Op gregorius den Groote wordt teregt afzonderlijk het oog geslagen, en een woord gezegd van de werking des Christendoms in ongunstige uiterlijke omstandigheden. Het geheel wordt besloten met eene hoogstbelangrijke beschouwing over het Zendelingswerk der middeleeuwen, waarbij men den moed en de volhardende opöfferingen van eenen wilfried, eenen bonifacius, eenen anscharius en vele anderen leert waarderen. Het oorspronkelijke plan, of, zoo als de voortreffelijke neander zegt: ‘de lievelingswensch’ was, dit geschrift door de verdere geschiedenis der Christelijke Kerk tot op dezen tijd voort te zetten. Tot hiertoe is daarvan niet gekomen. Wij moedigen den waardigen Vertaler, die zich uitmuntend van zijne opgenomene taak gekweten heeft, tot het voortzetten aan, indien de Schrijver zich aan de zijne niet onttrekt.
br. |
|