Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 734]
| |
Kent ge eene aandrift, die de ziel
Door het schoonst genot doet blaken,
En een zaalger heil doet smaken
Dan haar ooit ten deele viel?
Kent ge een engelrein bedoelen
Dat naar eere vraagt noch loon;
En, bij 's werelds lach of hoon,
Troost in eigen borst doet voelen?
Kent ge een wakk'ren, milden zin,
Die het domm'lig, zelfziek leven
Opwekt, aanvuurt, vrucht doet geven?....
Kent gij de eedle menschenmin?
Ze is een gift, die, uit den hoogen,
Zeeg'nend in ons innigst viel;
Magtige inspraak, die de ziel
Wegsleept door het zoetst vermogen;
Koesterende hemelvlam,
Die voor broedren 't hart doet gloeijen;
Kracht, die vreugde en vreê doet bloeijen,
En uit God haar oorsprong nam.
Gij, die zelf nooit regt gevoeld hebt
Wat al smarten de armoê draagt;
Doch, waar de onspoed heeft geklaagd,
Steeds haar troost en hulp bedoeld hebt!
Heil u! dat ge in liefde dacht
Aan zoo velen, die daar dwalen;
Wie geen lichtvonk mag bestralen
In den donk'ren lijdensnacht!
Op het feestmaal van dit leven
Moet hun rij daar, verre, staan!
Duizend gasten zitten aan;
Maar geen plaats werd hun gegeven. -
Hoort! zij smeeken: óók een deel!
Hen liet óók de Gastheer nooden!
Wordt dan niets hun aangeboden? -
En die blijden, dáár, zoo véél?
o! Die schaam'len niet vergeten!
Biddend staan zij om ons heen.
| |
[pagina 735]
| |
Ook voor hen een plaats, - hoe kleen! -
Gij en ik zijn neêrgezeten -
Laat hen deelen in het zoet,
Dat we, aan 's levens feestdisch, smaken!
Zou de groote Gever 't wraken? -
Hij, voor allen mild en goed? -
Neen, Hij wraakt het niet! Zijn liefde,
Scheps'len van den zelfden God!
Schonk niet doelloos u genot,
Waar ze uw broed'ren smart'lijk griefde.
Hij, de Vader, daar omhoog,
Is ook Vader voor die armen:
Hen ook zegent Zijn erbarmen
En bewaakt Zijn Alziend oog!
Hoe veel rampen hen bestrijden; -
Drukk' hen zorg en smart het meest;
Doe hen de armoê van den geest,
Bij 't gebrek des ligchaams, lijden; -
o! Zijn hand heeft troost bereid!.....
Op hun donker pad door 't leven,
Welk een nacht hen moge omgeven,
Straalt uw glans, menschlievendheid!
Ja! gij helpt hunn' smarten dragen,
Gij, die godsvrucht kweekt en deugd!
Die voor elk de hoogste vreugd -
't Heerlijk licht der ziel - doet dagen!
Al wat waar is, goed en schoon,
Lief'lijk, rein en wel luidt, leert gij;
Voorspoed volgt u, de armoê weert gij,
En Gods zegen wordt uw loon!
Ons roept óók haar taak! - De Stichting
Die ons opnam in haar rij;
Neêrlands Eerste Maatschappij,
Wil beschaving, kweekt verlichting;
Werkt tot nut van 't algemeen,
En verspreidt, in leer en voorbeeld,
Hoe versmaad soms en veroordeeld,
Vreugd en zegen om zich heen.
| |
[pagina 736]
| |
Is Haar doel ook ónze leuze?
Gloeit, in óns ook, ziel en zin
Door opregte menschenmin?
Juicht ons hart ze toe, die keuze? -
IJver dan en lust betoond!
Moeite, zorg en krachtvol streven
Dan aan de eedle taak gegeven,
Die zich-zelve eens rijk beloont!
Leent, aan de omgeploegde voren,
Niet de zaaijer 't kost'lijk graan?
Rijke rente lacht hem aan,
Heerlijke oogst van welig koren. -
Waagt de hand'laar niet zijn vracht
Moedig op de woeste baren,
Wijl, aan 't einde der gevaren,
Ruime, blijde winst hem wacht? -
Zóó bereikt ons rustig streven
Eenmaal zeker 't edelst loon.
Is ons doel niet goed en schoon?
Zou de Heer geen zegen geven? -
Als we godsvrucht, kennis, vlijt,
Welvaart om ons heen zien bloeijen,
Zal ons 't reinst genot ontgloeijen,
En ons hart voelt zaligheid.
Streven we, één in wensch en pogen,
Allen sterk in 't reinst gevoel,
Broeders! naar dat heilig doel!
Heerlijk blinkt het voor onze oogen!
Nooit gewanhoopt aan de Magt
Die ons helpen zal en schragen;
Weg, met ieder twijf'lend vragen!.....
Waar de wil leeft, heerscht de kracht!
Neuzen, December 1848.
|
|