kander werden gescheiden. In een bloedig gevecht aan den Donau, in het jaar 1809, sneuvelde ramont; een geweerkogel doorboorde hem het hart. Hij stortte neder, het regement rende voorbij en over hem heen, maar zijn paard bleef bij hem, wachtende dat zijn meester, die in zoo vele gevechten aan den dood was ontsnapt, ook nu zou opstaan en weder in den zadel zou stijgen. Doch te vergeefs; de goede ramont bewoog geen lid. Van tijd tot tijd werd het dier ongeduldig, en boog den kop naar hem neder, en besnuffelde hem met wijd opgesperde neusgaten, en poogde hem door aanraking te wekken. Toen op deze wijs ettelijke uren verloopen waren, kwamen er soldaten, die ramont herkenden en zijn lijk poogden op te heffen. Dit echter wilde het trouwe dier volstrekt niet gedoogen; het geraakte in woede en verdedigde zijnen
meester met hoeven en tanden, en liet niemand weder bij hem komen. Een der huzaren, die een' hoefslag ontvangen had, wilde zich met een' sabelhouw wreeken, toen juist de Keizer voorbij kwam. Hij bemerkte het gewoel, reed er op aan, vroeg naar de oorzaak, en toen hij met een' ernstigen blik het paard beschouwd had, dat met hangenden kop over zijnen gesneuvelden meester gebogen stond, beval hij 't met rust te laten. Niet ver van daar stond een Fransche post, en deze kreeg order om het dier in het oog te houden en den volgenden morgen te berigten, wat er van geworden was.
Generaal berthier overhandigde hierop des anderen daags aan den Keizer het volgende rapport: ‘Het paard heeft den geheelen nacht bij zijnen meester doorgebragt. Met zonsopgang zag men 't herhaalde malen het lijk omwentelen en beruiken. Waarschijnlijk kreeg het toen de overtuiging, dat zijn meester dood was, want, eensklaps stiet het een dof gehinnik uit, rende naar den Donau, en sprong er in, en verdronk.’
‘Ik zou wel willen weten,’ riep napoleon, toen hij 't rapport met verbazing gelezen had, met aandoening uit, ‘of zij, die den dieren niets van hetgeen men ziel noemt willen toekennen, nu nog zouden durven beweren, dat zij bloote werktuigen zijn, zonder denkkracht of gevoel. Ware dit paard werkelijk eene bloote machine geweest, dan zou 't geval ons nog verwonderlijker moeten voorkomen en dubbelen eerbied moeten inboezemen voor den grooten Werkmeester.’