| |
| |
| |
Gedenkwaardigheden, betreffende het volksleven en den maatschappelijken toestand in Duitschland, van de XIIde-XVIde eeuw, en Tafereelen uit de geschiedenis van den boerenkrijg. Naar het Engelsch van Percij Sinnett. II Deelen. Te Utrecht, bij C. van der Post Jr. 1849. In gr. 8vo. 560. bl. f 4-80.
Er zijn er die de middeleeuwen met kouden hoon verachten; er zijn er ook die de middeleeuwen met uitbundigen lof verheffen. Wij zeggen er eenvoudig dit van: zij waren wat ze zijn konden. Gij kunt de mannen, die door stoute kracht en den moedwilligen arm des gewelds zich eenen ridderlijken naam gemaakt hebben, niet vergelijken met hen, die in het schitterend tijdperk van Athenes luister en Romes roem zich deden gelden. Vandaar, dat men onbillijk handelt, indien men de keten der volken-ontwikkeling bij de Germaansche en Slavonische volksstammen uit het verstervend Romeinsche keizerrijk gaat herleiden. Men moet eigenlijk de geschiedenis der Middeleeuwen toetsen aan tacitus beschouwing over het leven, de zeden en gebruiken der Germanen; dan heeft men, op een behoorlijk standpunt, een goeden kijker in de hand, om de ontwikkeling van het Germaansch Europeesch volksleven gade te slaan, en, als men daarbij een paar heldere oogen in het hoofd heeft, is men in staat en bevoegd eene juiste en billijke uitspraak te doen. Tevens zal het oordeel over de verbastering niet der Christelijke kerk, maar in de Christelijke kerk minder scherp, meer juist uitvallen.
De middeleeuwen, alzoo voor den geest geroepen, worden geen modèltijd, dien men als iets volmaakts terugwenscht. Zoo men ze terugvoerde, men zou er die zelfde figuur mede maken, als een man van meer dan vijftig jaren, die, om te behagen, de guitenstukken zijner jongelingschap herhaalt. De geheele wereld fluit hem uit als een dwaas, en hetzelfde applaudissement verdienen zij, die, zoowel in het maatschappelijke als in het godsdienstige, onzen tijd in die eeuwen van worstelende en soms woeste vorming willen terugdringen.
Vandaar dat de studie der middeleeuwen met al wat zij groots en edels en schrikkelijks hebben zoo onmisbaar is voor ieder, die zich bekend wil maken met de geschiedenis van Europa. Het tegenwoordige is immers uit den voortijd
| |
| |
geboren. Wij kondigen thans een werk aan, dat zich deze kennismaking ten doel stelt. Wij zullen ons niet inlaten met de juistheid van den titel te examineren, evenmin de vele onnaauwkeurige uitdrukkingen van den vertaler opsommen; wij getuigen liever van het werk zelf, dat het algemeene belangstelling verdient; het zijn, in lossen, gemakkelijken stijl, duidelijke en bevattelijke, met luim doorkruide, voorstellingen van het volksleven in kasteelen, in de vrije steden en in kloosters. Het geheel is wel wat fragmentarisch, maar misschien zal het daardoor de aandacht levendiger houden, althans de belangstelling voor insluimeren behoeden.
Percij sinnett bepaalt zich, uitgezonderd een enkele trek uit de woelingen van het kaas- en broodvolk in ons Vaderland, uitsluitend tot Duitschland, waar het leenstelsel zich het meest in zijne volle kracht en consequenties heeft geopenbaard. Heldere blikken heeft de Schrijver geworpen op de Hanzesteden, dat groote ligchaam, hetwelk door zijnen handel en rijkdommen zoo veel heeft bijgedragen tot de mondigheid des Duitschen volks.
Niet minder leerrijk is zijne voorstelling der Teutonische Ridders in Pruissen, hoewel het onderwerp bij lange na niet wordt uitgeput. Over het Veemgerigt wordt een diep stilzwijgen bewaard, eene kleine teleurstelling voor degenen, die gaarne gluren achter de schermen van bloedige geheimen.
Het tweede deel is niet minder belangrijk dan het eerste. Het bevat tafereelen, die ons hier met ergernis, ginds met weemoed, elders met afgrijzen vervullen. Het zijn tooneelen uit den verschrikkelijken boerenkrijg. Menigeen zal, wanneer hij deze tafereelen gelezen heeft, het oordeel dat hij over dezen ongelukkigen inlandschen oorlog geveld heeft, aan eene herziening onderwerpen. Zekere partij heeft de ontbranding van dezen krijg, die meer dan 100,000 menschenlevens kostte, aan de hervorming geweten, maar het is historisch uitgemaakt, dat reeds lang voor dat de monnik van Wittenberg het protest der XVIde eeuw aan de deuren van de slotkapel aansloeg, de stof van het oproer aan het gisten was, hier en daar uitbarstend en met moeite bedwongen, zoo als de Schrijver dit sprekend doet uitkomen, niet door de hervorming te verdedigen, maar door feiten neder te leggen.
Het is bewezen en deze tafereelen getuigen er mede van, dat luther sidderde voor het oproer en alles behalve gemeene zaak met de boeren maakte. Hij en nog meer de zacht- | |
| |
moedige melanchton, keurde de strengheid, waarmede de overwonnenen achterhaald werden, goed.
Niemand zal ons beschuldigen, dat wij scheef zien, indien wij beweren, dat én de boerenkrijg én de hervorming eenen soortgelijken oorsprong had: verdrukking, vertrapping, verguizing van menschelijk regt. Men leze slechts de beruchte twaalf artikelen, waarin de boeren hunne vorderingen hadden gesteld. De toon is immers bescheiden, het gevraagde een natuurlijk regt. Maar de vraag werd door de adellijke heeren aan den beul ter beantwoording overgegeven. Men schepe de eischen van het zoo diep vertrapte landvolk niet af met die afgezaagde magtspreuk: ‘het volk was niet rijp om de vrijheid, die het vroeg, te genieten.’ Men zegge liever: de slavenhouders hadden er geen belang bij hunne ketenen te verbreken. Door het volk tot woede en razernij te sarren, en tot wanhoop te dwingen, maakte men het rijp voor het schavot: een weelderigen oogst voor allen, die, in weelde en overdaad, den zich doodhongerende niet rijp acht om een stuk brood te eten.
De arme boeren werden bespot en zij, het slagtoffer van opgewondenheid en fanatisme, wreekten zich met kloosters te plunderen, kasteelen te verwoesten, wanende in het ledigen van welgevulde wijnkelders een voorproef hunner toekomstige vrijheid te smaken. Hun Eldorado werd hunne verdelging.
Men heeft ons altijd vergast op de woeste tooneelen, waar de boeren gruwel op gruwelen stapelden, en den moord van den Graaf von helfenstein als het non plus ultra van kanibalen-woede geschetst, en wie zou ook zonder scherpe afkeuring de dolle bedrijven van dien verwilderden hoop aanschouwen; doch bij het lezen dezer tafereelen zal men erkenken, dat de wraakneming van de hoogbeschaafde Duitsche Vorsten uit de XVIde eeuw niets onderdeed voor de bloeddorst van de Septembristen van het jaar drie-en-negentig.
Wij danken den Schrijver voor het heldere licht dat hij over dezen woeligen tijd geworpen heeft en wij nemen van hem afscheid, met het slot van zijn werk, dat tevens als een proef van zijnen stijl moge dienen, over te nemen.
Langen tijd duurde het, eer Duitschlands van bloed doorweekte velden weder met bloeijende vruchten bedekt werden, eer zijne steden en dorpen uit de asch verrezen, en de graauwe bouwvallen der kasteelen, met hunne schilderachtige vervallenheid, gelijk dit nog heden het geval is, tot opluiste- | |
| |
ring strekten van de lagchende beemden, waarvan zij thans omringd zijn; de bevolking was door een verlies van ongeveer 100,000 mannen in de kracht des levens afgenomen, en duizende en tienduizende weduwen en weezen doolden rond zonder have of heul. Het is voorwaar een bedroevend tafereel; dat had dan eene poging ter herkrijging van de regten der menschheid, van den geest die haar de vrijheid boven alles dierbaar maakt, van mishandelde verdrukten tegen mishandelende verdrukkers uitgewerkt! Want hoe dikwerf ook de boerenkrijg beschouwd zij geworden als niet meer dan een oproer, ontstaan uit lage en verachtelijke drijfveeren, uit de zucht van den met zijn lot ontevreden mensch, die al de banden der menschelijke maatschappij, met zoo veel wijsheid daargesteld, wilde verbreken, die met de leus van vrijheid op de lippen, zich in de allerergste slavernij, die der zonden, onoplosbaar wilde verwikkelen, en de dwaze leus van gelijkheid bezigde, om een voorwendsel te vinden tot verontschuldiging van diefstal en moord; wij hebben het, door het onvervalschte, door de geschiedenis gestaafde tafereel, dat wij op deze bladzijden geleverd hebben, meenen aan te toonen, dat die beschouwing eenzijdig, partijdig, strijdig met de waarheid is; zonder iets te willen wegnemen van het strafbare, van het rampzalige van eenen burgerkrijg; en wie zon dit durven ondernemen, zonder met regt van het snoodste opzet beschuldigd te worden; zonder in zijne ziel deelachtig te worden aan de verschrikkelijke wanbedrijven, die er altijd uit voortspruiten, wie, het allermeest, na zelf zoo vele gruwzame tafereelen, die er de bouwstoffen van uitmaken, dat dezelve in dat geval door de
ridders en edelen, niet door de boeren veroorzaakt werd; dat dus ook de eersten, niet de laatsten daaraan, en aan al deszelfs gevolgen schuldig waren; want deze waren de aanvallers, genen de aangevallenen, die tot zelfbehoud handelden. Wij hebben het met feiten en naar waarheid aangewezen, dat de arme boeren niet gelijk te stellen waren met de oproermakers van latere tijden, die, geregeerd door wijze wetten, hoewel ook hier en daar feilbaar - maar welk gebouw, door menschen opgetrokken, is volmaakt? - echter de lens van vrijheid en gelijkheid in den mond namen, en die, op zichzelve, schoone woorden verdraaiden tot woorden van verachtelijke zinneloosheid, die, in hunnen zin opgevat, al de beschaving van eeuwen dreigt te ondermijnen en te vernietigen! Zij wilden zich blijven onderwerpen aan de bestaande
| |
| |
overheden en magten, maar alleen verlangden zij geëerbiedigd en bejegend te worden als menschen, geschapen naar Gods beeld.
Dit alles hebben wij uit eene onpartijdige mededeeling en openlegging van daadzaken willen bewijzen, omdat ook in dit geval, gelijk in zoo vele andere, de zaak der zwakken, der overwonnenen al te dikwijls op onwaardige wijze ten hunne nadeele is uitgelegd geworden; omdat het in eene eeuw van verlichting, als die wij beleven, de wensch moet zijn van allen, om onbevooroordeeld de bronnen te leeren kennen, waaruit weleer zulk eene zee van jammer voortkwam; opdat men zich spiegele aan dat beeld van lang vervlogene jaren, diensvolgens herstelle wat nog te kort komt, en ten slotte zich verheuge in den verbeterden toestand van onze eeuw in vergelijking dier eeuw van vuistregt en lijfeigenschap; om eindelijk, verblijd door dien vooruitgang, met den Profeet van ouds uit te roepen: ‘Dat de hemelen zich verheugen, en dat de aarde blijdschap hebbe; dat de menschen het onder de natiën verkondigen: ‘de Heer regeert.’
H.
J.H.S.
|
|