in No. 24, op 't einde van een vers: zorg. Ten tweede van enkele onnaauwkeurigheden als in No. 7: zij zal weêr dagen, in plaats van: zij zal er weder dagen; in No. 16: hij was te hoog gevlogen, in plaats van: hij had; in No. 19: en moeder doet - een spookgeschiedenis, in plaats van: geeft; in No. 23: onze eenige tooi, in plaats van: edelste of iets dergelijks. Ten derde, van enkele duisterheden of, in verband met 't overige, te prozaïsche wendingen van stijl, als, in No. 5: ons dus verheugd in deze vreugd, die thans weêr; in 't schilderachtig fraaije schommellied No. 14, het laatste vers: Gelukkig die - niet onberaden vaart! - 't welk zinledig is, omdat 't bedoelde voorwerp niet zich-zelven schommelt, maar in een ‘vleugelmand’ geschommeld wordt. De meening kan niet anders zijn dan: gelukkig die zich goed vasthoudt! - in No. 17: terwijl die looze jonker zich zweept bij woest getier, hetgeen we niet verstaan; in 't losse maar fraaije ‘ten dans,’ No. 18: o Wat, en de vier laatste verzen geheel. Al die kleine ongelijkheden en struikelblokjes had de dichter-zelf, of een bevoegd corrector zonder eenige moeite kunnen
wegnemen. - Dan achten we 't ook jammer, dat deze gedichtjes zoo allereenvoudigst ter kinderwereld zijn ingezonden, met geenerlei aanbeveling van prent of titelpracht, die zoo geschikt en zelfs noodig is, om de aandacht van kinderen te trekken en te boeijen, en den lust om te lezen en het gelezene te onthouden op te wekken. Bij elk der stukjes behoort, naar ons gevoelen, een plaatje te worden gevoegd; de gedichtjes zijn het dubbel waard, vooral wanneer ze van hunne kleine gebreken gezuiverd worden; een ruim en duurzaam debiet zal dan den dichter voldoening, den uitgever voordeel bezorgen.
Tot een staaltje van den greep en den stijl geven we een paar coupletten van het schommellied:
Wij zweven als op vleuglen
Niets kan die vaart beteuglen;
Nu zweepen wij, al gonzend
En tuimlen dan, al bonzend,