| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Geschiedenis der Christelijke Godsdienst en Kerk, door Dr A. Neander. Uit het Hoogduitsch vertaald door W.C. Mauve, Predikant te Haarlem. 1ste-6de aflev. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1848. In gr. 8vo. VIII en 288 bl. f 2-70.
(Vervolg van bl. 69.)
Wij hebben in het vorig artikel onze lezers met eene allerbelangrijkste Inleiding bekend gemaakt. Zij prijkt vóór het werk als een prachtige luchter vóór den ingang van een statig en groot gebouw. Wij zullen nu de vestibule binnentreden en noodigen den vriendelijken lezer heuschelijk uit ons te vergezellen, om de inrigting van dit gedeelte des gebouws en zijn ameublement te bezigtigen. Doch die bezigtiging zij niet enkel kunstbeschouwing, maar ook kennisneming voor verstand en hart; opdat wij gezamentlijk gelooven, dat het godsgebouw der Christelijke Kerk op eene rots staat, welke de poorten der helle niet zullen overweldigen.
Neander heeft aan de eerste afdeeling dit opschrift gegeven: ‘De Christelijke Kerk in de onchristelijke wereld.’ De opbouw dier kerk, in de heidensche wereld met vuur en zwaard tegengegaan en voltooid, zal, al ware het ook mogelijk dat zij eens in puinen stortte, een verschijnsel blijven dat eenig is. Alexander de Groote sloopte in korten tijd een magtig rijk, maar de middelen, waarover hij beschikte, waren aan de stoutheid der onderneming geëvenredigd: bloeijende kracht greep afgeleefde zwakheid aan. Kon de uitkomst twijfelachtig zijn? Mahomet onderwierp een groot deel van Azië en Afrika aan den koran, maar zijn bliksemend zwaard gold voor eene stemme des hemels, en zoo het niet redelijk overtuigde, het overreedde zegevierend. Het Christendom, als van een schavot de wereld in- | |
| |
gaande, was hier eene ergernis, ginds eene dwaasheid, en toch joeg het binnen 60 jaren regters, landvoogden en keizers schrik aan, en, verguisd, vervolgd, vogelvrij verklaard, heeft het, enkel met het woord gewapend, binnen drie eeuwen het heidendom overwonnen. Het is gemakkelijk, met al de vermetelheid eener Romantische kritiek den grondvester dier Kerk in de graauwe nevelen eener mythen-wereld te doen ondergaan, en wat de eerste getuigen aangaande hem geschreven hebben, als onhistorisch af te wijzen; maar het feit te loochenen, dat visschers en tollenaars eene wereld, tegen haren wil, hebben omgekeerd; zie, dááraan heeft zich nog niemand gewaagd. Dit wonder der historie is boven ontkenning verheven, en het is toch niets anders dan een gevolg van het wonder des hemels: de verschijning van den christus. Wie, die eene rivier ziet stroomen, zal er de bron van ontkennen? Neander bepaalt zich hier minder tot de grondvesting des Christendoms, hij zal er de uitbreiding van verklaren.
De Schrijver begint met te doen zien, wat de uitbreiding der Christelijke Kerk bevorderde en tegenwerkte. Het eigenaardig karakter der Christelijke godsdienst droeg zelf bij, om hare invoering gemakkelijk te maken, dewijl het boven uitwendige zinnelijke vormen verheven was, en juist daardoor met alle bestaande inrigtingen der maatschappij zich kon vereenigen. Zoo lang die grondtrek niet verloren gaat, hebben wij voor de oplossing van het Christendom niet te vreezen.
Daar echter die hoogere geest zich aankondigde als eene wereldhervormende kracht, geraakte hij met de van God vervreemde wereld, die van hervorming afkeerig was, in vijandelijke botsing, te meer, omdat de Heidensche godsdienst met het burgerlijk en maatschappelijk leven ten naauwste verbonden was, en de Christenen weigerden zich naar afgodische gebruiken te schikken. De waarheid transigeert niet met den logen; zij laat die beleefdheid voor de kliënten der dwaling over.
Evenzeer was de maatschappelijke stand der eerste belijders de aanneming van het Christendom in den weg. De
| |
| |
Griek en Romein was te hoog geplaatst om de waarheid uit den mond der lagere volksklasse aan te nemen.
Het bijgeloovig gemeen schrikte voor de verkondiging des Evangelies. Het stond onder de magt des bijgeloofs, dat ondersteund werd met bedriegelijke kunstgrepen, die het Christendom tegenwerkten. Wat neander hiervan zegt, vindt aanstonds bewijs in de volksneiging tot Theosophische geheimen. Grooten toeloop vonden de priesters van isis, de zoogenaamde Chaldeërs en Magiërs. De wijsgeeren hielden het Christendom voor iets dergelijks, omdat dezelfde behoefte, welke een deel des volks naar de geheimzinnige priesters dreef, anderen in de Christelijke Kerk voerde. Gelukkig dat de goddelijke kracht, welke het Christendom bezielde, zich niet onbetuigd liet, ‘om hen, die door de bedriegerijen misleid waren, uit hunne bedwelming eerst weder tot zich-zelve te brengen, en voor diepere indrukken van het geestelijke vatbaar te maken.’
Neander, die de geschiedenis van de uitbreiding der Christelijke Kerk met eenen historischen blik op feiten gadeslaat, erkent op historisch gezag, dat bovennatuurlijke werkingen, die door de nieuwe scheppende kracht des Christendoms voortgebragt werden, strekten om de vatbaarheid voor het geestelijk leven, dat uit God is, op te wekken, en met de werking van het Christendom gepaard moesten gaan, tot dat het zich geheel vereenigd had met den natuurlijken gang der menschelijke ontwikkeling. Het oordeel over deze feiten is niet afhankelijk van de kritische grondstellingen eener wijsgeerige school, die zelve de werking van het oneindige binnen de perken van het eindig verstand opsluit, als travesteerde zij het scheppingswoord: er zij duisternis, en er was duisternis. Alleen op historische gronden mag het rusten. De wijsbegeerte is bevoegd den verhaler voor hare regtbank te roepen, heeft hij zijn regt weten te handhaven, dan is haar regt verbeurd om feiten als niet geschied te veroordeelen. Niemand zal neander voor wonderzuchtig houden; integendeel, als hij de opgewekte dooden, waar irenaeus van spreekt, voor schijndooden verklaart, verraadt hij eene zekere neiging tot transactie met een ijskoud
| |
| |
rationalismus. Immers wie een' schijndoode met eene kracht, welke niet in hem ligt, maar van buiten gegeven is, plotselijk gezond maakt, is mogelijk door diezelfde verkregen kracht ook in staat, een gestorvene in het leven terug te roepen. Maar in weerwil van die neiging, moet neander bij den doordringenden blik, welken hij in het leven der eerste Christenen geworpen heeft, de bovennatuurlijke werkingen des Christendoms erkennen. Vooral wijdt hij zijne aandacht aan de genezing van démonische ziekten, de eigenaardige verschijnselen dier eeuwen, waarmede het bijgeloof zich voedde, dat door het Christendom uitgeworpen is, zoo als de christus verschenen is, om de werken der duisternis te verstoren. De magt van boven paarde zich aan de zedelijke kracht, welke in den geheiligden mensch ontwikkeld werd. Daarom laat ook de Schrijver het leven der Christenen voor het Christendom getuigen; terwijl justinus en tertullianus als waardige woordvoerders optreden.
Nu volgt neander het Christendom bij zijne intrede in de drie werelddeelen. ‘Door het onderling verkeer der volken waren de wegen gebaand, langs welke de kennis van het Evangelie verbreid moest worden. De gemakkelijke gemeenschap binnen het uitgestrekte gebied der Romeinen, de naauwe betrekking, door de overal verstrooide Joden met hunne broeders te Jeruzalem onderhouden, de wijze, waarop alle gedeelten van 't Romeinsche rijk met de groote hoofdstad zamenhingen, de band, die de wingewesten met hunne hoofdplaatsen, de grootere deelen des rijks met de aanzienlijkste steden verbond, eindelijk, de handel-zelf, die van oudsher niet alleen tot mededeeling van aardsche goederen heeft gestrekt, maar ook van de hoogere schatten des geestes, - dit alles moest hier medewerken tot bereiking van het hoogste doel, de opvoeding des menschdoms door het Christendom.’
Hoezeer het Christendom aanvankelijk zich in de geringere volksklasse vestigde, nam het toch bij voorkeur zijn intrek in de steden. Neander zegt, dat de eerste predikers van het Evangelie daarom begonnen met het in de ste- | |
| |
den te verkondigen, om aldaar vaste zetels te verkrijgen, van waar de verbreiding des Evangelies konde uitgaan. Wij willen dit niet tegenspreken, doch meenen ook, dat dit tevens lag in hunne volkseigendommelijkheid. De Apostelen en hunne eerste helpers waren Joden. Zij zochten, wat zeer natuurlijk was, het eerst de Joden op, en die vonden zij minder op het platte land, maar in de steden en vooral in groote steden, waar zij zich om handelsbelangen hadden nedergezet en Synagogen bezaten.
Met een behoedzaam oordeel deelt neander de berigten mede aangaande de verbreiding des Christendoms. Wat onhoudbaar schijnt, wijst hij met vaste hand af. De vroegste geschiedenis der Kerk ligt in een heilig donker, even als de eerste jaren van 's menschen jeugd, waarvan geen dagboek wordt gehouden. Doch gelijk de mensch in het kind ligt, lag de grootsche bestemming van het Christendom in zijne kindschheid. Het begon als kind, wat het volwassen volbrengen zou: de wereld overwinnen. Zijn jeugd was een strijd op leven en dood. De wereld, die in het booze lag, had een Faraonisch vonnis tegen dit kind uitgesproken.
Dat het Christendom, toen het begrepen werd, zoo als de heiden, die aan zijne instellingen vasthield, het begrijpen moest, verbazing, weerzin en verachting wekte, zal niemand bevreemden. Men zag het aan, ongeveer als men tegenwoordig het Communismus beschouwt. De emancipatie der menschheid als kinderen Gods sneed in het oor als een wanklank, die orde en rust in verwarring en vernietiging van al het bestaande dreigde op te lossen, en men meende, dat men niet te vurig en te ernstig de hand kon uitstrekken, om het onkruid uit te roeijen, de dreigende plaag af te wenden. Het Christendom, in zich-zelf de grootste positiviteit, scheen der oude wereld toe als eene sloopende negativiteit, en het geloof, dat de wereld overwint, zag ze aan voor een goddeloos ongeloof, veel schroomelijker dan dat der scholen, omdat het minder het verstand over heerschte dan wel in het leven greep, en de zeden veranderde. Vandaar, dat de staatkunde het Christendom ge- | |
| |
vaarlijk keurde; het volk het verachtte; de dienaren van de goden het als een pest vervloekten, en de wijsgeeren het bespotteden.
Wij moeten den Schrijver den lof geven, dat hij de oorzaken der vervolgingen tegen de belijders van jezus naam voortreffelijk heeft uiteengezet. Het is niet anders. Rome was godsdienstig, omdat de Staat, het totaal welzijn van het algemeen, voor het hoogste goed gold en godsdienst burgerdeugd was. Rome werd niet geregeerd door de godsdienst, maar beheerschte haar. De godspraken der priesters en wigchelaars waren de uitdrukkingen van den wil der regering. De Staat was Opperpriester en had als zoodanig de goden onder zijne voogdij. De veldheer, die de gewijde hoenders, omdat ze tegen zijnen wil niet verkozen te eten, over boord deed werpen, was in zijn regt, en de bestraffing, welke hij er voor onderging, was niet daarop gegrond, dat hij buiten zijn regt was gegaan; maar alleen hierop, dat hij het volk, hetwelk de godsdienst met andere oogen aanzag, een aanstootelijk en schadelijk voorbeeld had gegeven, door van zijn regt een ongepast gebruik te maken. Het was in den striktsten zin misbruik van magt. Op dit standpunt laat het zich ook zeer goed verklaren, dat de Keizers, opperpriesters geworden, en de beteekenis van dit woord gevoelende, zich den rang en de eer van goden lieten welgevallen. Zij konden zoo goed het een als het ander zijn. De voogd nam door het regt van den sterkste het goed van zijnen pupil in bezit en bestuurde het op eigen naam. Doch keeren wij tot neander terug.
Zoo als hij de zaak ontwikkelt, verschijnt de godsdienst der Romeinen en te gelijk hunne verdraagzaamheid in het ware licht. De Romeinsche Staat, bijkans eene wereldregering geworden, gevoelde zeer juist, dat hij de overwonnen volken aan zich zoude verbinden, door hunne godsdienstvormen niet te schenden, maar te eerbiedigen. Hij naturaliseerde hunne goden, en neutraliseerde ze door hun eene plaats in het Romeinsche Pantheon aan te wijzen. Hij vroeg slechts wederkeerigen eerbied voor hetgeen bestond; maar liet geene nieuwe eeredienst toe, noch gunde eene toegela- | |
| |
ten godsdienst van onderworpen volken het regt om verovering op anderen te maken. De Joden werden meer dan eens betrapt op overtreding van deze staatsmaxime, en somtijds daarvoor gevoelig gekastijd. Op de Christenen werden de verbodswetten toegepast, omdat men hen als eene nieuwe soort van menschen beschouwde, wier bestaan ongeoorloofd en bij gevolg voor de veiligheid van den Staat verderfelijk was.
Nadat de oorzaken der vervolging zijn blootgelegd, geeft neander een beknopt verhaal van den toestand der Christelijke Kerk, onder de afzonderlijke Keizers, tot aan den afstand van diocletiaan en het tolerantie-edikt van Keizer galerius.
De vervolging, welke het Christendom in zijne wieg en bakermat zoo fel had bestookt, viel het nog bloediger ten deel in 't het Romeinsche Keizerrijk. Gelukkig evenwel, dat het zich, onder den schijn van eene Joodsche Sekte te zijn, diep genoeg had kunnen zetten in het gemoed, om niet onder de eerste slagen te bezwijken. Wij zijn het niet geheel eens met neander, die van oordeel is, dat de eerste vervolging niet had kunnen ontstaan, indien men de Christenen slechts beschouwd had als afstammelingen van de Joden, die ook de Mozaïsche wet betrachteden en dus eene Joodsche Sekte waren. Wat hij aanvoert van den haat, dien het volk hun toedroeg, men kon dien den Christenen, ook als Joden beschouwd, toedragen, wijl de laatsten toen bij velen niet hoog in eere stonden. Zeker gaat het, dat eerst ten tijde van trajanus geregtelijke vervolgingen tegen de Christenen, als verboden Collegie, als nieuwe godsdienst, werden ingesteld. Het is ons voorgekomen, dat na den val van Jeruzalem, en de oplossing van den Joodschen Staat, de afscheiding tusschen Christenen en Joden scherper in het oog sprong. Daar kwam nog bij de onwil der Christenen, om de Joodsche hoofdschatting aan den Kapitolijnschen jupiter te voldoen; waaruit aan de eene zijde door hen geconstateerd werd, dat zij geene Joden waren, en waaruit aan den anderen kant door den Staat moest worden opgemaakt, dat, aangezien de Christenen de dienst
| |
| |
van Romes Goden niet waarnamen, en het Judeïsme van zich afwezen, zij eene derde soort, genus tertium, en dus illiciti waren, buiten de wet gesteld.
Het verhaal van de lotgevallen der worstelende, geprangde, onder gruwelijke verdrukking opwassende Kerk, is voor geen uittreksel vatbaar. Het getuigt van des Schrijvers kritischen blik, diepe opvatting en kiesch gevoel. Hij vermoeit of pijnigt niet met bloedige tafereelen, en toch zien wij het folterend lijden van 's Heeren bloedgetuigen. Roerend zijn de bijzonderheden, die hij geschikt achtte meer uitvoerig te beschrijven. Het zijn sprekende bewijzen van eene ontembare geestkracht, welke zich blijmoedig opofferde in de volle overtuiging, dat het Christendom eenmaal de wereld aan zijne voeten zoude zien. Die hoop, welke de Apostelen, vooral eenen paulus, op hunne togten had bevleugeld, was het gemeene goed der Christelijke Kerk geworden. Hare belijders wanhoopten daaraan zoo weinig, dat zij, met eene schijnbaar zekere verdelging voor oogen, zich eene zigtbare verschijning of wederkomst van christus voorspiegelden, ter vervulling van zijn woord: ‘mij is gegeven alle magt in hemel en op aarde.’ Eerst origenes sprak het helder uit, dat het Christendom uit eigen zedelijke kracht zoude triomferen over zijne vervolgende vijanden.
Drie eeuwen van strijd hebben de overwinning van waarheid en geregtigheid op logen en zonde ten gevolge gehad. Rome, hetwelk drie werelddeelen had overmeesterd, viel het zegevierende zwaard uit de hand tegen het weerlooze Christendom, dat alleen met het woord gewapend was, en het edikt van den afgematten wreedaard galerius, dat de woede des heidendoms van staatswege magteloos verklaarde, en de regten van de Christelijke godsdienst erkende, was de preliminaire der overgave van het heidendom, die later op genade en ongenade geschiedde.
Nevens de beschrijving van den bloedigen strijd, dien de vleeschelijke arm tegen het werk Gods voerde, voegt neander den aanval, waartoe zich het wetenschappelijk verstand aangordde, en werpt een vlugtigen blik op de middelen, ter verdediging aangewend. Met zijnen wijsgeerigen blik
| |
| |
overziet hij het terrein des gevechts, neemt de aanvallers, om zoo te spreken, van top tot teen op, beproeft hunne wapenrusting, en slaat den takt gade, waarmede de slagen worden toegebragt. Wat hij in zijne heerlijke inleiding voorspelde, wordt vervuld. De aanleiding, welke in de wijsgeerige rigting dier dagen gelegen was tot vijandige afwijzing van het Christendom, bleef niet zonder ontwikkeling; waarbij nog kwamen de zwakheden, de misvattingen, het overdrijven onder de Christenen, welke alle den wijsgeeren zoo vele zwakke punten toeschenen, om in de Christelijke veste bres te schieten, er door naar binnen te dringen, en de sterkte te overmeesteren en te sloopen. Onder de aanvallers plaatst neander lucianus in de voorhoede, wiens spot als ware het een trompetgeschal was, dat de aanvallers met moed vervulde. Ernstiger en niet minder kwaadaardig stormt celsus op het Christendom aan, maar spreidt niet anders ten toon dan magtelooze woede, onbekendheid met de vesting, die hij belaagt, en tegenspraak met zich-zelven. Als een waardiger strijder treedt porphyrius op, die van zijn Platonisch standpunt, dat zich niet geheel aan den invloed der Christelijke waarheid onttrekken kon, tegen de Christenen aanvoerde, dat de H.S. met zich-zelve in tegenspraak is, en aldus de uitbreiding van het Christendom, dat gedurig terrein won, poogde te keer te gaan. De laatste vijand, die zijn geschut verspeelde, was de Stadhouder van Bithynië, later van Alexandrië, hiërocles, een der bewerkers van de Diocletiaansche vervolging, waaraan hij een werkzaam aandeel nam. Zijnen aanval met het zwaard des scherpregters ondersteunde hij met de pen, terwijl hij zoogenaamde ‘woorden der waarheid tot de Christenen’ rigtte. Hij bediende zich van de in zwang gekomen vergelijking tusschen
christus en apollonius van Tyane, en leidde daaruit de gevolgtrekking af, dat, daar deze zoo wel als christus wonderen had verrigt, en de Grieken hem toch voor een bloot mensch hielden, het ongerijmd was, christus, om dezelfde reden, voor méér dan een mensch te houden.
Dewijl neander van de verdedigers en hunne schriften
| |
| |
later meer uitvoerig handelt, spreekt hij hier slechts over den vorm en het doel der verdedigingsgeschriften, welke tegen de vervolging uitgingen. Hun vorm en doel waren tweeledig. ‘Zij bevatten òf ontwikkelingen der Christelijke leer, voor alle beschaafde Heidenen bestemd, òf hadden meer betrekking tot den burgerlijken en staatkundigen toestand der Christenen, en waren aan de Keizers, of de Landvoogden en Bestuurders der wingewesten gerigt.’ Hij geeft de reden op, waarom de schriften in dien vorm verschenen, en waarom zij het voorgestelde doel misten. De Schrijver sluit deze afdeeling met eenen kritischen blik op de zienswijze, welke de oudste Apologeten volgden in het erkennen of verwerpen van een profetisch élément in de oude Heidensche wereld.
Wij zouden gaarne eenige aanmerkingen hier bijvoegen; maar de dwang van het bestek doet ons de pen nederleggen. Bij de volgende gelegenheid hopen wij, aan de hand van onzen vriendelijken leidsman, den lezer in de binnenvertrekken van het godsgebouw in te leiden.
H.
J.H.S.
|
|