hebben te hopen. Leert paulus dat ook aan de gemeenten te Rome en te Corinthe?
In het tweede gedeelte, hetwelk IX Hoofdstukken bevat, wordt de Christelijke leer in vragen en antwoorden behandeld.
Het eerste Hoofdstuk betreft de godsdienst; maar de leerling zal er niet uit leeren, wat haar wezen zij. Er wordt gevraagd: ‘wat zijt gij aan God verschuldigd?’ en geantwoord: ‘Hem te vereeren.’ Dit antwoord is voor ons geen volzin, en zoo zijn de meeste antwoorden. Maar als wij den vorm voorbijgaan, en ons tot den inhoud bepalen, wat leert ons dan de katacheet? Dat godsdienst niets meer is dan Culte. - Hoe het mogelijk zij God te vereeren, zonder tot Hem in betrekking, zonder met Hem in gemeenschap te zijn, wordt niet opgegeven. - ‘Wien leeren wij door de natuur niet kennen?’ vraagt de Schrijver, en de leerling antwoordt: ‘jezus onzen Zaligmaker.’ De leerling kan er gerust bijvoegen: confucius ook niet, mahomet ook niet, en ook niet anneveld. Ware de vraag beter gesteld, dan wierd het antwoord van zelf minder berispelijk. Er wordt ook gevraagd: ‘verdienen de Bijbelschrijvers wel geloof?’ en geantwoord: ‘ja, want zij bedoelden met hetgeen zij hebben geleerd geene eer of gemak, maar ons eeuwig heil.’ - Een zonderling kriterium van geloofwaardigheid; als of men zonder dit niet ongeloofwaardig zou kunnen zijn.
Het tweede Hoofdstuk betreft de leer van God. Op de vraag; ‘welke deugd maakt God voor ons zoo dierbaar?’ wordt geantwoord: ‘De liefde.’ - Maar is de magt, die die liefde steunt, is de wijsheid, die haar toepast, minder dierbaar?
In het derde Hoofdstuk, dat over den mensch handelt, wordt gevraagd: ‘is de mensch niet zeer vergankelijk?’ en de leerling antwoordt: ‘jezus leert, dat de ziel niet kan gedood worden.’
De volgende Hoofdstukken behandelen de leer over jezus en het heil door Hem aangebragt, maar hebben ons het aangemerkte niet vergoed. Het laatste Hoofdstuk voldoet ons het meest, en met dat vriendelijk woord nemen wij afscheid van het boeksken.