| |
| |
| |
Zweden en Oscar I.
(Vervolg en slot van bl. 724.)
Weinig nachten vóór zijn vertrek naar Gefle ontkwam hij slechts door een toeval aan den dood. Een vaandrig bij de garde, ankarström, en de jonge Graaf horn hadden besloten den Koning, als den grootsten vijand der Adelspartij, te vermoorden, en waren in den tuin van het Haga-paleis binnengeslopen, om hun voornemen uit te voeren. Door eene digte boomgroep bedekt, waren zij tot voor het venster van het kabinet geklommen, waarin zij wisten dat de Koning met schrijven bezig was. Gustaaf zat op dat oogenblik, in diep en smartelijk gepeins, zoo volkomen roerloos, dat de moordenaars hem door eene beroerte getroffen waanden, en zich stil weder verwijderden.
Ankarström's drijfveren, bij zijnen aan krankzinnigheid grenzenden haat tegen den Koning, zijn niet bekend geworden. De voorstelling er van in scribe's opera mist alle geschiedkundige zekerheid. Het schijnt, dat ankarström eens, wegens een vergrijp tegen de krijgstucht, onschuldig is gestraft, en op eenen anderen tijd, op koninklijk bevel, van een' tooneeldanser, aan wien hij met warme vriendschap gehecht was, is gescheiden geworden; maar het eene noch het andere levert genoegzamen grond op voor een' zoo doodelijken haat, en het is veeleer te denken, dat hij, gelijk vele anderen, door den wrok over het vernietigen der magt van den Adel, bij de omwenteling van 1772, daartoe bewogen werd.
Het bekende noodlottige maskerbal had den 16 Maart 1792 plaats. De Koning trad reeds vroeg in een der afgezonderde vertrekken, die in het opera-gebouw voor hem waren ingerigt, en soupeerde aldaar. Terwijl hij aan tafel zat, werd hem een brief ter hand gesteld door een' zijner paadjes, die zeide, dat dit papier gebragt was door een onbekend persoon, die, zoo ras hij 't had overgegeven, snel was weggegaan. Nadat de Koning er een' vlugtigen blik in geworpen had, reikte hij het aan Graaf essen over, die er met ontzetting de volgende regels in vond: ‘Er is tot uw verderf eene zamenzwering gemaakt, en deze nacht is tot de uitvoering bestemd. Wacht u, op het bal in het opera-gebouw of op eenig ander bal, dat dit jaar gegeven wordt, te verschijnen. Wacht
| |
| |
u evenzeer, de benedenverdieping in het Haga-paleis te bewonen. Ik wil u hierdoor niet in het denkbeeld brengen, dat ik minder overtuigd ben van het onregt, waaraan gij u schuldig hebt gemaakt; ik haat u, Sire, maar ik heb een' afschuw van sluipmoord.’
Essen poogde den Koning te bewegen, om het bal niet te bezoeken, of om ten minste een kuras onder zijn kleed aan te doen; maar alles was te vergeefs.
Na elf ure ging hij naar beneden naar de balzaal, doch bleef in het voorvertrek tot dat het middernacht sloeg. Toen nam hij Graaf essen onder den arm, en zeî met luider stemme: ‘Kom! Laat ons nu gaan zien, of zij 't wagen zullen mij te vermoorden!’ Toen gustaaf binnentrad, klonk een gefluister, ten teeken dat men hem herkend had, door de rijen der aanwezigen, en eenige personen, die van den tegenovergestelden kant kwamen, veroorzaakten eenig gedrang, waardoor de Koning van zijn gevolg gescheiden werd. Op dat oogenblik gaf een zwarte domino hem een tik op den schouder, daarbij zeggende: ‘Goeden nacht, mooi-masker!’ Dit was het afgesproken sein; er viel een pistoolschot, en gustaaf zeeg, doodelijk gewond, in Graaf essen's armen. Terstond daarop werd door de zaamgezworenen: brand! brand! geroepen; alles rende naar de deuren, en misschien zou, in de algemeene verwarring, elk spoor van den moordenaar zijn verloren gegaan, als niet de Heer van polert, een jong officier, vooruit ware gesneld, en aan de schildwachten bevolen had om, vóór dat de policie gekomen zou zijn, niemand naar buiten te laten. Elk moest zich ontmaskeren en een verhoor ondergaan; doch er bleek hierbij niets, dat grond tot eene gevangenneming had kunnen geven. Alleenlijk vond men op de plaats, waar de Koning gevallen was, een paar Engelsche pistolen en een' Turkschen dolk van zeer bijzondere gedaante. Zij werden als het eigendom van ankarström herkend, en, daar men nu eenmaal een spoor had, werden de overige eedgenooten ligt ontdekt en in hechtenis genomen. 's Konings dood en de straf der moordenaars zijn te algemeen bekend, dan dat wij die nog zouden behoeven te verhalen.
Hoe treurig het lot van gustaaf III ook geweest zij, het leven van zijn' zoon en opvolger is aan nog grooter lotverwisselingen onderworpen geweest dan het zijne.
Gustaaf IV was slechts dertien jaren oud, toen hij den
| |
| |
troon beklom, maar zijne opvoeding was zijne jaren vooruitgesneld; de overspanning zijner geestvermogens had in hem eene onnatuurlijk vroege rijpheid ontwikkeld, en de voor zijne jeugd veel te verstandige knaap werd bij het opgroeijen een man van gering verstand. Op den geweldigen dood van gustaaf III volgde geene omwenteling; zijn moord had het volksgevoel gekwetst, en daardoor aan het herstel van de magt der oligarchie een' onoverkomelijken hinderpaal in den weg gelegd; terwijl, van den anderen kant, de gruwelen der Fransche revolutie den Adel in een hecht verbond tegen alle uitbreiding der Democratische magt vereenigd hadden. De monarchie zou vaster dan ooit zijn gegrond geweest, zoo de Koning geene aanvallen hadde gehad van verstandeloosheid, die somwijlen tot razernij oversloegen. Nog eer hij volwassen was toonden zich reeds sporen dier hardnekkige eigenzinnigheid, welke later Europa verbaasd deed staan. Zoo dwong hij zijnen oom en voogd, hem naar St. Petersburg mede te nemen, alwaar hij op de schoone Grootvorstin alexandra, dochter van Grootvorst paul, verliefde, of ten minste zich verbeeldde op haar verliefd te zijn. Daar Keizerin katharina deze verbindtenis wenschte, waren de toebereidselen daartoe weldra geregeld, en de dag tot het verlovingsfeest werd bepaald. Het hof was verzameld; Grootvorstin alexandra verscheen in hare bruidskleederen; de Keizerin met haren hofstoct trad de zaal binnen; maar de Koning van Zweden was er niet. Drie uren waren met vruchteloos wachten voorbijgegaan, toen eindelijk de tijding kwam, dat gustaaf weigerde het huwelijkscontrakt te onderteekenen, wijl het een beding behelsde, 'twelk aan de Prinses de vrije oefening harer Godsdienst bewilligde, en dat alle pogingen, om hem van besluit te doen veranderen, mislukt waren. In hare tranen badende, werd de
Grootvorstin naar hare vertrekken gebragt, en gustaaf keerde naar Zweden terug.
Bijna even onverklaarbaar is de dweepende haat, welken gustaaf IV, meer persoonlijk dan staatkundig, tegen napoleon koesterde. Gebrek aan geld had hem belet, aan de vroegere verbonden der Noordsche Mogendheden tegen Frankrijk deel te nemen; maar zijne vijandige gezindheid was bekend en werd menigmaal met bitterheid in den Moniteur beantwoord. Één bijtend gezegde van dit blad: ‘Zijne hand is te zwak om den degen van karel XII op te hef- | |
| |
fen; hij heeft van dien Vorst niets geërfd, dan zijne dolheid en zijne laarzen,’ wordt aan napoleon-zelven toegeschreven.
Dit gezegde vooral was eene vreeselijke grieve voor den Koning; evenwel eerst na den moord van den Hertog van engnien riep hij zijn' gezant van Parijs terug en trad hij formeel in de groote Noordsche Coalitie. Zijn gedrag in deze Coalitie was eene bron van gedurige verlegenheid voor de staatslieden en een raadsel voor de geschiedschrijvers. Nadat hij het bevel over eene Russische legerafdeeling aanvaard had, bij welke hij had beloofd dertigduizend Zweden te voegen, weigerde hij plotseling te veld te trekken, tot reden daarvan gevende, dat hij in de eerlijkheid der bedoelingen van Pruissen geen vertrouwen stelde. Deze werkeloosheid duurde voort, tot dat de magt der Coalitie bij Austerlitz gebroken en dat geheele Bondgenootschap door het traktaat van Tilsit uiteengeraakt was. Toen trok hij op zijn eigen hand tegen Frankrijk te veld, en brak den wapenstilstand, die met den Maarschalk brune, den bevelhebber der Fransche troepen in Pommeren, gesloten was. Brune nam de oorlogsverklaring zonder aarzelen aan, en deed alle stellingen der Zweden gelijktijdig aantasten. Niet langer dan een half uur had de strijd geduurd, toen gustaaf, die door de persing, welke een hem voorbijvliegende kanonskogel in de lucht veroorzaakt had, eene ligte kneuzing had bekomen, een parlementair zond en om wapenstilstand liet verzoeken. Brune sloeg het lafhartig aanzoek af. Gustaaf voerde zijne ontmoedigde troepen naar Straalsond terug, en verliet die gewigtige vesting, zonder zich om hare verdediging te bekommeren. Hij keerde naar Stokholm terug.
Rusland en Denemarken, door Frankrijk opgeruid, verklaarden nu Zweden den oorlog. In plaats van stappen tot behoud des vredes te doen, eischtte gustaaf van zijn uitgeput land drie millioen thalers en honderdduizend man. Tevens vroeg hij aan Engeland om hulp, die hem gereedelijk verleend werd. Eene talrijke vloot met vijftienduizend man troepen liep te Gothenburg binnen. De troepen werden aan wal gezet, en hun opperbevelhebber, Sir john moore, ging naar Stokholm, om met den Koning te raadplegen. Gustaaf beval hem, Noorwegen te bezetten en stormenderhand Koppenhagen te bemagtigen. Hij droomde dus van veroveringen, terwijl vijandelijke legers, bijna zonder tegenstand, tot ver over de grenzen zijn eigen rijk waren binnengedrongen. Toen Sir john moore vrij levendig tegen de verregaande avontuur- | |
| |
lijkheid van zulke ontwerpen sprak, antwoordde de Koning hem met bedreigingen en beleedigingen. Eenen krankzinnige kon de Britsche bevelhebber niet helpen; hij deed zijne troepen weder scheep gaan en keerde naar Engeland terug.
Het eind van het jaar 1808 zag Zweden aan den rand des verderfs; op het Congres te Erfurt was reeds de voorslag gedaan om het te verdeelen. Eene verandering van Dynastie alleen kon zijn bestaan als volk nog redden. Men kan niet zeggen, dat er eene zamenzwering tegen gustaaf bestond; maar al zijne onderdanen waren hem moede. De eenige vraag, die in overweging kwam, was, hoe en wanneer hij van 't gezag zou worden ontbloot.
Den 12 Maart 1809 kwam het berigt, dat de Overste adlersparre, met zesduizend man, naar Stokholm in aantogt was, om met geweld te verkrijgen, dat onverwijld de Rijksstenden bijeengeroepen zonden worden, om over Zwedens ongelukkigen toestand te beraadslagen. Adlersparre was als een uitgemaakte voorstander der oude Oligarchie bekend, en stond in verdenking den moord van gustaaf III begunstigd te hebben. Toen de Koning berigt van zijnen aanmarsch kreeg, snelde hij naar Stokholm, gaf bevel dat het garnizoen zich gereed zou houden de stad te ontruimen, en gebood den bestuurderen der bank, alle gelden van den Staat in zijne handen te leveren. Nu werd eene geheime vergadering van adellijken en officieren gehouden, in welke men met eenparige stemmen besloot, den Koning, des noods met geweld, te beletten de stad te verlaten, en Generaal adlerkreutz benoemde om daartoe het noodige te beramen.
Den volgenden morgen ten 9 ure begaven de verbondene officieren (zaamgezworenen kan men hen bezwaarlijk noemen) zich naar het paleis, en zonden den oudsten hunner, den Maarschalk klingspor, af, om hunne voorstellen aan den Koning voor te dragen. Daar de officieren uit zijn lang verwijlen het besluit trokken, dat de voorstellen des Maarschalks geen gehoor vonden, drongen zij onstuimig in de koninklijke vertrekken, en adlerkreutz hield met zoo veel nadruk bij gustaaf aan, dat deze zijn' degen trok en er den spreker mede doorboren wilde. Gelukkigerwijs ontwrong de Hofmaarschalk liljesparre den degen aan 's Konings hand. Gustaaf riep: ‘Helpt! verraad! helpt!’ De garden snelden toe; doch adlerkreutz trad hun met de overige aanwezige officieren te gemoet, en verzekerde hun, dat het oogmerk slechts
| |
| |
was, den Koning te beletten zijne hoofdstad te verlaten. Hiermede waren de soldaten tevreden, en weken terug. In deze opschudding was het aan gustaaf gelukt een' anderen degen magtig te worden, en hij vloog er mede naar eene deur, die op een' trap naar buiten uitkwam. Op den trap echter werd hij tegengehouden door een' officier en van dat oogenblik af zoo naauw bewaakt, dat het vlugten onmogelijk was. In den loop van dien dag werd hij met de Koningin naar Drottningholm gebragt, en de Hertog van sudermanland aanvaardde, doch niet dan na veel tegenkanting van zijne zijde, het Regentschap des Rijks.
Tegen den eersten Mei werd een Rijksdag bijeengeroepen; den 10den werd aan de Stenden eene formele, door gustaaf onderteekende, akte van afstand voorgelegd; doch, zich op hare oude privilegiën van 1720 beroepende, weigerden zij dit stuk te erkennen, en namen met eenparige stemmen het besluit tot zijne onttrooning. Met minder eenparigheid werd dit besluit ook tot den Kroonprins uitgestrekt: een kind van elf jaren. Tot nieuwen Vorst koos men 's Konings oom, karel, Hertog van Sudermanland, die den naam van karel XIII aannam, en er werd eene nieuwe staatsregeling gegeven, waarin, onder anderen werd bepaald, dat in den aangenomen regeringsvorm of in eenig van deszelfs deelen geene verandering gemaakt zou mogen worden zonder de afzonderlijke en gemeenschappelijke bewilliging der vier Stenden.
Door zware opofferingen was de vrede gekocht geworden; maar desniettemin bleven er voor Zweden nog groote moeijelijkheden te overwinnen. Karel XIII was oud en kinderloos; de keus van eenen opvolger werd dus noodig. Prins christiaan van Holstein-Augustenburg werd tot Kroonprins gekozen; doch op zijne reize naar Stokholm trof hem, juist terwijl hij bezig was een regement dragonders te monsteren, eene beroerte, en hij viel dood van zijn paard. De keus van een' nieuwen Kroonprins bragt groote gisting te weeg. Drie mededingers stonden naar deze waardigheid: de broeder van den gestorven Prins, die door karel XIII begunstigd werd, de Hertog van Oldenburg, dien Rusland ondersteunde en de Koning van Denemarken, voor wien napoleon werkzaam was. De vele hinderpalen, welke ieder dezer Pretendenten in den weg stonden, bragten een' jongen diplomaat op het denkbeeld, om een' vierden kandidaat voor te slaan, en zijne keus viel op bernadotte, Prins van Ponte-Corvo, den meest
| |
| |
geachten onder al de Fransche Maarschalken. Deze stak zijnen mededingeren de loef af; doch dit behoort voornamelijk aan de algemeene, hoewel niet gegronde meening toegeschreven te worden, dat bernadotte's verkiezing bijzonder aangenaam zoude zijn aan napoleon. Hij werd den 21 Augustus 1809 gekozen en den 2 November daaraanvolgende plegtiglijk als Kroonprins te Stokholm gehuldigd.
Van het eerste oogenblik dezer verheffing af had karel jan bij zich-zelven de gelofte gedaan, met hart en ziel een Zweed te zullen zijn, en nimmer de belangen van zijn nieuw vaderland aan vreemden invloed op te offeren. Zijn vurigste wensch was, dat Zweden in de oorlogen, die het vasteland zoo deerlijk teisterden, onzijdig mogte blijven; en, hoewel napoleon hem dwong aan Groot-Brittanje den oorlog te verklaren, liet hij zich nogtans niet bewegen tot openbare vijandelijkheden. Deze staatkunde mishaagde zeer aan den Franschen Keizer, wiens gezant in Zweden zich meer als een Romeinsche Proconsul in eene veroverde provincie, dan als de vertegenwoordiger van een' vreemden Souverein bij eene onafhankelijke Natie gedroeg. Gedurende het geheele jaar 1811 namen Fransche kruisers Zweedsche schepen weg en confiskeerden Fransche tolbedienden Zweedsche koopwaren, in strijd met alle beginselen van het regt der volken. De Fransche gezant beantwoordde elke klagt deswege met bedreigingen en beleedigende uitvallen en zijne aanmatigingen werden door napoleon hartstogtelijk ondersteund. In het begin van het volgende jaar waren deze betrekkkingen tot eene krisis gerijpt. Den 26 Januarij 1812 rukte, zonder voorafgegane oorlogsverklaring, eene Fransche armee, onder den Prins van Eckmühl, in Pommeren, en zond de Zweedsche regementen, na die ontwapend te hebben, als krijgsgevangenen naar Frankrijk. Alle Zweden, die burgerlijke ambten bekleedden, werden daarvan ontzet en verscheidenen hunner als gijzelaars gevangen gehouden.
Nadat de Zweedsche Regering vergeefs voor zulk eene gewelddadigheid voldoening gevraagd had, besloot zij met Engeland vrede te maken. Het traktaat werd in Maart 1812 te Oerebro geteekend, en nog in dezelfde maand werd ook een verbond met Rusland gesloten, dat juist op het punt was den beslissenden kampstrijd met Frankrijks reusachtige magt te ondernemen.
Napoleon's snelle voorttogt naar Moskou stortte geheel
| |
| |
Europa in verbazing. Karel jan was de eerste, die de noodlottige uitkomst van dezen veroveringstogt voorzag. Den winter van 1812 besteedde hij, om eene Zweedsche armee te organiseren, die bestemd werd, aan den algemeenen oorlog tot verlossing van Europa deel te nemen. In 1813 werd met Engeland een nieuw traktaat gesloten, waarin karel jan zich verbond, met dertigduizend Zweden het leger der Bondgenooten te versterken, en Engeland aannam eene subsidie te betalen, het eiland Guadeloupe af te staan, en zich te bevlijtigen, dat Noorwegen met Zweden vereenigd wierd.
Na de gelukkige uitkomst van den bevrijdingskrijg keerde karel jan, die geweigerd had aan het binnenrukken in Frankrijk deel te nemen, met zijn leger naar Zweden terug, en begon terstond alle toebereidselen te maken, om zijn geliefkoosd denkbeeld, de vereeniging van Noorwegen met Zweden, ten uitvoer te brengen. Aanvankelijk wilden de Noorwegers zich gewapenderhand tegen dit ontwerp verzetten, en riepen Prins christiaan van Denemarken tot Koning uit, doch, ten deele bevreesd voor Zweden's magtig leger, ten deele ook gewonnen door de wijze voortvarendheid van karel jan, onderwierpen zij zich, zonder de kansen van eenen veldslag te beproeven; alleenlijk de handhaving bedingende van hunne nationale instellingen en voorregten.
Den 5 Februarij 1818 stierf karel XIII, en bernadotte werd Koning van Zweden en Noorwegen, onder den naam van karel XIV jan.
In de eerste jaren zijner regering hield karel jan zich voornamelijk bezig met het herstellen van Zweden's verachterde geldmiddelen.
Op den Rijksdag van 1834 werd de vraag wegens verbeteringen in de staatsregeling te berde gebragt, die tot heden nog niet is opgelost. De voorstellen der hervormers, algemeene verkiesbaarheid, een gelijk aantal leden der vier Stenden, algemeene stemming in eene Nationale Vergadering en niet door afzonderlijke Stenden, de verkiezing van een Senaat of Hoogerhois door de Nationale Vergadering, de oprigting van Provinciale Raden en stemming door ballotage, werden alle met groote meerderheid verworpen; doch het bleek daarbij een algemeene wensch te zijn, den Rijksdag naar het voorbeeld van het Britsche Parlement ingerigt en de talrijke afwijkingen van de wet met betrekking tot kiesregt of kiesvorm afgeschaft te zien.
De Rijksdag van 1840 scheen groote veranderingen in de staatsregeling te beloven, want bij de verkiezingen verkreeg de oppositie de meerderheid. Desniettemin kwam er niets tot stand. wijl het ondoenlijk was, de toestemming der vier Stenden tot eene verandering in de Grondwet te bekomen. Waarschijnlijk was dit aan de inrigting dier Stenden toe te schrijven. De Adelstand bestaat uit vierhonderd leden en is de eenige, die geene zittinggelden trekt. De Priesterstand
| |
| |
bevat de elf Bisschoppen van Zweden, benevens de uit de Geestelijkheid der onderscheidene kerspelen gekozen afgevaardigden. Tot den Burgerstand behooren de gemagtigden der steden, welker getal zich naar derzelver bevolking regelt; dus b.v. heeft Stokholm twaalf afgevaardigden, terwijl sommige der kleinere steden slechts een eenigen te kiezen hebben. De Boerenstand levert ongeveer honderdvijftig leden, die door landergenaars in de hen betreffende distrikten gekozen worden.
Nu echter is de Adel, uit welken de Senaat onveranderlijk gekozen werd, gewoon den voorrang boven de drie overige Stenden te hebben, en is derhalve niet zeer bereidwillig om de hand tot vorming van een Lagerhuis te bieden, hetwelk in gewigt en aanzien ongeveer met de Kamer der Gemeenten gelijk zou staan. Voorts zou, al waren de Bisschoppen misschien niet ongenegen met den Adel op gelijken trap geplaatst te worden, evenwel de mindere Geestelijkheid zich tegen zulk eene vergrooting van het Bisschoppelijke aanzien gewis ten stelligste verzetten; iets dergelijks zou bezwaarlijk met het Luthersche stelsel van gelijkheid in de Hiërarchie bestaanbaar wezen. De vertegenwoordigers der steden zijn grootendeels voor beschermende regten, terwijl de Boerenstand de vrijheid van handel toegedaan is, en waarschijnlijk zal dit gewigtig verschil in hunne wijze van zien de grootste hinderpaal tegen hunne onderlinge vereeniging zijn. Het voorstel tot eene Nationale Vergadering der vier Stenden, die zich later in twee Kamers zoude splitsen, werd wel is waar aangenomen, doch slechts door eene meerderheid van stemmen in den Adelstand. Volgens de Zweedsche Constitutie zou echter een latere Rijksdag dit kesluit tot eene wet verheffen kunnen.
Karel jan is den 8 Maart 1844 gestorven, en zijn opvolger is de tegenwoordige Koning oscar I. Terstond na zijne troonbestijging deed hij de Stenden zamenroepen, die ten gevolge daarvan in Julij bijeenkwamen. Oscar baande den weg tot doelmatige staatsveranderingen, door het benoemen eener Commissie, aan welke opgedragen werd, de oude wetboeken na te zien, en daaruit al de wetten te ligten, die op den tegenwoordigen toestand der maatschappij niet toepasselijk of voor den tegenwoordigen tijd niet geschikt zijn. Deze wijze maatregel stelde hem in staat, zijn vaderland een volledig burgerlijk en strafwetboek te geven, hetwelk bij het einde van den Rijksdag van 1845 van kracht verklaard werd. Sedert dien tijd heeft hij een bewonderenswaardig poenitentiair stelsel ingevoerd, hetwelk de oefening van het strafregt in Zweden tot eene volkomenheid heeft gebragt, tot welke zij in geen' anderen Staat van Europa nog gekomen is. Op den Rijksdag werden onderscheidene voorstellen tot hervormingen in de Staatsregeling gedaan; en op voordragt des Konings werd, door den Monarch en de Stenden
| |
| |
gemeenschappelijk eene Commissie benoemd, om de verschillende ontwerpen tot hervorming te beoordeelen, en daarover verslag te doen. De Koning nam persoonlijk aan dezen arbeid der Commissie een zeer werkzaam deel, en men weet, dat een groot gedeelte van het rapport eigenhandig door hem is geschreven. Dit rapport zal den Rijksdag de instelling van twee Kamers, als ook een algemeen maar beperkt stemregt, en eene trapswijze afschaffing van het onderscheid der Stenden, aanbevelen. 's Konings wenschen strekken zich nog verder uit, en omvatten ook eene vereeniging van het Noorweegsche en Zweedsche Parlement; doch wij vreezen, dat het onderscheid der twee talen aan deze overigens zoo wenschelijke gebeurtenis onoverkomelijke hindernissen in den weg zal leggen. Daar thans alle partijën voor het aannemen der Koninklijke voorslagen gunstig gestemd schijnen, mag men de hoop koesteren, dat de uitkomst der beraadslagingen van den Rijksdag de staatsinstellingen van Zweden en van Noorwegen tot eene gunstige ontwikkeling zal brengen, geschikt om de welvaart van het vereenigde Rijk te bevorderen, en daaraan zelfs een weldadig aandeel te verzekeren in den invloed op de Europesche staatkunde. |
|