den, die de rebellen versloegen; hoe meermalen honden het leven van hunne meesters gered, en hoe anderen den dood hunner weldoeners gewroken hebben. Eindelijk, nog heden ten dage zijn er steden, die door honden bewaakt worden, en die, nevens vele andere, verlaten zullen worden, zoo men ons het beste deel van ons loon ontneemt. De jagthonden zullen geen wild dier meer aanvallen of vervolgen, de andere honden zullen de huizen aan de dieven en de schapen aan de wolven ter prooije laten, en wij, kleine Bolognezer hondjes, zullen onze meesteressen aan hare minnaars overgeven, door welke zij vervolgd worden, en zullen niet meer blaffen, wat deze ook mogen ondernemen. Eindelijk, zal er niet weinig wanorde in de keukens ontstaan, en gij, mijne Heeren, de keuken-chefs, zult menigmaal niet weten, waar een schapenbout gebleven is; want, onthoudt men ons de beenderen, zoo zullen wij ze nemen, en het vleesch daarbij; waarom dan ook het uwe zaak is, mijne Heeren, hiervoor te zorgen, gelijk ook die der voorsnijders, wier kunst voortaan nutteloos zal worden, zoo men, ondanks de beenderen, door het vleesch zal kunnen snijden, alsof het boter was.
Om welke redenen dan uwe Hoogheid gesmeekt wordt, in uwe algemeene vergadering over eene zaak van zulk een gewigt rijpelijk te doen raadplegen, dien nieuwigheidsmaker met al zijnen toestel zoo ver mogelijk te doen verdrijven, en hem te doen verbieden den voet in eenige keuken te zetten; en wat u in het bijzonder betreft, Mijnheer, zult gij wel zoo goed zijn, te beletten, dat hij niet in die van Hanover binnensluipe.
Wij zijn, met al den eerbied, dien honden gevoelen kunnen,
Van uwe Hoogheid
De zeer nederige jagt-, hof- en schoothonden.
Voor de jagthonden,
laelapa;
voor de bulhonden,
mops;
voor de Bolognezertjes,
amaryllis.