Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijTrekken uit het bijzondere leven van den Rrussischen veldheer, Vorst Italijszky, graaf Suworow Rymniktszkij.
| |
[pagina 487]
| |
groote feestdagen verscheen hij in zijn prachtuniform, versierd met al zijne sterren. In den winter, zelfs bij de felste koude, droeg suworow nimmer een pelskleed, ja geen hemdrok, ook geene handschoenen, en zulks onverschillig, of hij het grootste gedeelte van den dag buitensdeurs moest doorbrengen. Even zoo droeg hij, ook in sneeuw en regen, zoo hij niet op reis was, mantel noch overrok. - Keizerin katharina schonk hem eens een zeer duur winterkleed, dat uit het kostbaarste fluweel en uitgelezenste sabelbont bestond en met gouden tressen en kwasten bezet was. Dit kleed schonk zij hem onder de voorwaarde, dat hij nooit anders dan in hetzelve voor haar zou verschijnen; op deze wijs dacht zij namelijk den beroemden ouden veldheer aan eene winterkleeding te gewennen. Uit liefde en verknochtheid voor zijne Keizerin droeg hij ook eenige malen werkelijk dit kleed; doch trok het eerst dàn aan, wanneer hij uit het rijtuig steeg en in het paleis ter audientie ging. In den winter evenwel heerschte in suworow's slaapkamer zulk eene hitte, als anders gewoonlijk slechts in zweetbaden verwekt wordt. Menig uur marcheerde hij dan ook naakt en op de maat in dit vertrek rond. Koos hij eene zomerwoning, zoo moest deze ook haren tuin hebben; want hij was gewoon, op de zomerdagen, vóór en ook somtijds na den eten, een uurtje in de open lucht rond te loopen. Wanneer hij deze beweging nam, droeg hij nietsanders dan een broek van kanefas en laarzen. Had hij zulk eene ligchaamsoefening na den eten genomen, dan ging hij daarop slapen. Het slaapvertrek der kamerdienaars moest altijd naast dat van hunnen heer zijn. Suworow bezocht de badkamersGa naar voetnoot(*) viermaal 'sjaars, bij welke gelegenheid hij dan de | |
[pagina 488]
| |
grootste hitte uithield, die een mensch slechts eenigermate verdragen kan. Suworow onderhield steeds vier bedienden, die in huis bestendig om hem moesten zijn. Procher dukossow was eene reeks van jaren suworow's eerste kamerdienaar en zijnen heer met de grootste trouw toegedaan. Bij de oprigting van suworow's standbeeld te St. Petersburg werd deze man door Keizer alexander in den adelstand verheven en hem een jaargeld van 1500 roebels toegelegd, hetwelk hij ook tot aan zijn' dood, die in het eenentachtigste jaar zijns ouderdoms, in 1823, voorviel, getrokken heeft. De tweede ka merdienaar was de serjant ssergeij'w, uit wiens handschrift wij dit tafereel van suworow's huiselijke gewoonten ontleend hebben. Hij trad in het jaar 1784 in suworow's dienst, en bevond zich ten laatste bij den zoon diens veldheers, arcadius alexandrowitsch, die zijnen dood in dezelfde rivier vond, welke oorzaak was, dat zijn vader den beroemden naam van rymniktszkij verkreeg. De derde kamerdienaar was de serjant sidrow, en de vierde was een chirurgijn. - Suworow sliep gewoonlijk uitgestrekt op den rug; eene ligging, die niet zelden oorzaak was van de benaauwde droomen, door welke suworow menigmaal gekweld werd. Schreeuwde hij in zijnen droom, zoo moest hij terstond gewekt worden; want hij beweerde, dat men door het wakkermaken nadeelige gevolgen verhoedde. Eens vroeg hij den tweeden kamerdienaar, die te middernacht in de slaapkamer van zijnen heer trad, om hem te wekken: ‘Heb ik onder het droomen ook geschreeuwd?’ - ‘Ja, uwe Doorluchtigheid.’ - ‘Waarom hebt gij mij dan niet terstond wakker gemaakt?’ - ‘Het gebeurde zoodra uwe Doorluchtigheid ingeslapen was, ongeveer omstreeks 10 ure.’ - Suworow wilde nogtans aan de verklaring van zijnen kamerdienaar geen geloof geven, en na eenige woordenwisseling zeide hij: ‘Roep tischtschenko hier.’ Tischtschenko was iemand uit Klein-Rusland, een adjudant bij suworow, maar die noch lezen noch schrijven kon; deze moest bij geschillen, als het zoo even vermelde, voor scheidsregter spelen. - Suworow was geen liefhebber | |
[pagina 489]
| |
van de gewone huisdieren, waarom hij er dan ook nooit een in zijn huis gedoogde; ontmoette hij echter zulk een beest op het binnenplein der woning, zoo bewees hij het zijne vriendelijke oplettendheid op eene zonderlinge wijs: zag hij, bij voorbeeld, eenen hond, zoo blafte, was het eene kat, zoo maauwde hij, en was het een haan, zoo kraaide hij er tegen. De stem van al deze dieren kon suworow zeer natuurlijk namaken. Aan zoo menigen beroemde en niet beroemde strekt het tot genoegen, dat iedereen zijn portret bezit; suworow had die ijdelheid niet. Niemand kon hem overreden zich te laten portretteren. Slechts Keizerin katharina heeft hem er eindelijk toe bewogen, dat hij, na de inneming van Warschau, eenen schilder veroorloofde hem af te beelden, omdat zij besloten had naar dit portret een borstbeeld te doen vervaardigen, dat dan ook geschied is. Zoo duldde hij in zijn huis ook geenen spiegel; kwam hij in dat van een ander, waar zulk een stuk huisraad gevonden werd, zoo moest het terstond overdekt worden. ‘God behoede mij, dat ik immer een' tweeden suworow zie!’ zeide hij. Even min was hij een minnaar van uurwerken, en nooit heeft hij horologie of kamerklok bezeten. ‘Een soldaat moet zonder horologie weten, hoe laat het is,’ meende hij. In den winter, even als in den zomer, droeg hij nooit andere dan garen kousen. - Hij was een vijand van de geneesheeren, en zeî gewoonlijk tot de zieke officieren, die zich bij hem vervoegden, om in het hospitaal te mogen gaan: ‘Gaat niet naar het armhuis; daar geeft men u wel den eersten en den tweeden dag te slapen en te eten, maar den derden geeft men er u een doodkist. Vertrouwt u aan de dokters niet; het zijn menschendooders; maar ik zal u een' beteren raad geven: zoo gij u ziek gevoelt, zoo drink een borrel met peper daarin; daarna ga, loop en spring, zoo wordt gij gezond.’ Gedurende den oorlog met de Turken, en over het algemeen op lange en moeijelijke marschen, steeg suworow, wanneer het rustuur gekomen was, van het paard en rolde zich in het gras rond, daarbij, op den rug liggende, de beenen in de hoogte stekende. ‘Dit is de gezondste beweging, zeidé hij dan; ‘op die manier trekt het bloed uit de voeten. Broeders! ik raad u, doet ook zoo.’ De soldaten volgden zijn voorbeeld. Nooit rookte suworow tabak, maar daarentegen snoof hij sterk. Op gewone dagen droeg hij eene gouden snuifdoos bij zich, maar op zon- en feestdagen droeg hij | |
[pagina 490]
| |
er eene, die met briljanten en met de beeldtenis der Keizerin versierd was. Somwijlen snoof hij ook uit eene doos, welke Keizer joseph of een andere Monarch hem geschonken had. Hij zag het zeer ongaarne, wanneer iemand zich gereed maakte om een snuifje van hem te vragen. Alleen Vorst wolkonszky, met wien hij op een' zeer vertrouwden voet omging, mogt het genoegen hebben, met hem gemeenschappelijk te snuiven. Suworow gebruikte veel pomade; ook was hij een liefhebber van welriekende wateren, met welke hij dagelijks zijne kleederen bevochtigde. In zijnen zakdoek had hij steeds een' knoop geslagen, die met welriekend water natgemaakt was. Gedurende geheel zijn leven heeft hij nimmer eene vrouw of meisje in zijne dienst gedoogd. Hij stierf te St. Petersburg in het jaar 1800, in het 71ste jaar van zijnen onderdom. Wanneer wij het bijzondere leven van suworow in overweging nemen, dan zien wij hem in zijne gewoonten bijna van geheel het menschdom verschillende, doch tevens in deze zonderlingheid een genie, dat zich niet door de omstandigheden liet beheerschen, maar ze aan zich wist te onderwerpen. - De gewone orde van het menschelijke leven was hem in zijne groote ondernemingen hinderlijk, en daarom schreef zijne zonderlingheid aan die orde bedingen voor. - Ondertusschen had de schijnbare strakke onbuigzaamheid van suworow eene gewigtige beteekenis; hij had daarbij geheel een ander doel voor oogen, dan blootelijk een zonderling te zijn. De bijzonderheid, waarin hij het verst van de gewone levenswijs afweek, was zijn opstaan om middernacht, ten einde alsdan zijn dagwerk te beginnen, en zijn uren lang naakt rondloopen in zijne kamer. Wat er verder zonderling in zijn gedrag werd opgemerkt, was ten deele een gevolg van deze beide gewoonten. Dus, bij voorbeeld, kan men zich niet bijzonder verbazen, dat iemand, die te middernacht opstaat, 's morgens ten 8 ure zijn middagmaal neemt. Hij, die zich zelven en zijne krijgsmakkers leeren wilde, te allen tijde gereed te zijn om den vijand het hoofd te bieden, of ook zich tot moeijelijke nachtmarschen bekwaam te maken, om hem in zijnen slaap te overvallen, mogt ook niet de gewone uren tot zijne nachtrust nemen. Dit nu was het, wat suworow zijn geheele leven door ten doel had, en zoo ontstond in zijne levensgewoonten die geheele omkeering der gebruikelijke orde, waarover men zich zoo verwonderd heeft. Met | |
[pagina 491]
| |
het krieken van den morgen deed hij zijne soldaten uit den slaap wekken, en zijne snelle marschen en plotselinge verrassingen gaven aanleiding tot het volkssprookje, dat hij de magt had, overal en nergens te zijn. Door zijn naakt rondloopen, vooral wanneer dit in zijne veldtent gebeurde, gewende hij zich aan de koude; en dat deze oefening niet zonder vrucht was, zien wij, daar hij in staat was, zonder pels of mantel de felste koude te trotseren. Door zijne gewoonte, om zich dagelijks met koud water te begieten, had hij zijn van nature zwak ligchaam zoo zeer gehard, dat hij aan al den schadelijken invloed van het weder tegenstand bieden kon. Ongekunsteld, onbevreesd, volhardend en een geslagen vijand van alle verweekelijking, was hij de lieveling zijner soldaten, die hem als een' vader eerden en beminden; want niet door dwang maar door eigen voorbeeld leerde hij hun, hoe men alle moeijelijkheden des levens kan en moet verduren. Suworow beminde de eenvoudigheid, bijna tot op de grenzen van volstrekte behoefte; doch somwijlen ook verscheen hij in den grootsten glans, inzonderheid op hooge feestdagen, wanneer hij de plegtige kerkdienst bijwoonde. Der nietigheid van elk schepsel voor zijnen Schepper indachtig, boog hij in de kerk zijn grijsaardshoofd diep ter aarde en bad aandachtig. Door dit voorbeeld bevestigde en ontvlamde hij het geloof bij zijne soldaten; zij hielden hem voor een' onoverwinnelijken held en waren onoverwinnelijk met hem. Toen suworow eens zag, dat alle moeite en alle opoffering van menschenlevens vruchteloos geweest waren, om hem eene vesting, aan welke hem veel gelegen was, in handen te leveren, deed hij een' vijf of zes voet diepen kuil in den grond graven, sprong er in en riep: ‘Begraaft hem maar, begraaft uwen suworow!’ Toen men hem nu dringend bad, weder uit den kuil te klimmen, gaf hij ten antwoord: ‘Neen, begraaft hem maar! Kan ik de vesting niet krijgen, zoo wil ik mij liever levend laten begraven!’ Eindelijk beloofde hij uit den kuil te zullen komen, mits men hem weêrkeerig beloofde de vesting te zullen innemen. Nu duurde het ook niet lang, of hetgeen hij wenschte was volbragt. |
|