Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 213]
| |
Mengelwerk.Het menschelijk spraakvermogen.
| |
[pagina 214]
| |
van eenen laurens koster te Haarlem of het onlangs te 's Hage onthulde standbeeld van Prins willem I, den Vader des Vaderlands, gij denkt terstond aan de groote diensten, door die beroemde mannen aan ons Vaderland bewezen. Ziet gij onzen Zaligmaker met eene doornenkroon op eene schilderij afgebeeld, oogenblikkelijk zweeft u zijn bitter lijden voor den geest, en gij denkt aan den smartelijken dood, door Hem tot behoud van zondaren ondergaan. De denkbeelden, welke gedenkteekenen, standbeelden of schilderijen slechts gedeeltelijk aan uwen geest overbrengen, worden meer verlevendigd door het lezen van nieuwsbladen, brieven, boeken of geschriften. Vanwaar komt het, dat men somtijds den postbode zoo gaarne aan onze huizen hoort aanschellen? Alleen omdat gij hijgend naar nieuwstijdingen uitziet, die de courant mededeelt, of omdat gij eenen brief verwacht, waarin de persoon, dien gij zoo gaarne mondeling wenschtet te spreken, u zijne gedachten schriftelijk uiten zal. Gij opent den brief, en reeds door de toespraak waarde Vader, geliefde Zoon, geachte Vriend is het, als of men u aanspreekt. Alles, wat afwezige bloedverwanten of vrienden uit verwijderde plaatsen, ja zelfs uit Oost of West, met u te bespreken hebben, maken zij, bij gemis van woordenspraak door letterschrift bekend. En hoe aangenaam het dikwerf is, zich van dit hulpmiddel te bedienen, kan de onderteekening van zoodanige briefschrijvers getuigen, die wel eindigen met de pen, maar niet met het hart. Onnoemlijk is verder het aantal dag-, week- en maandbladen, waardoor wij onophoudelijk met de denkbeelden of handelingen van onderscheidene personen, zoo binnen als buiten ons Vaderland, kunnen worden bekend gemaakt. Het regent prospectussen in de boekwinkels, en de Nederlandsche drukpers zweet als 't ware wegens den stroom van vlugschriften, welke dienen moeten, om ons met de voornemens, gedachten, gewaarwordingen, ondervindingen of nasporingen van allerlei menschen en allerlei volken, door letterdruk, bekend te maken. Verbazend groot is almede het aantal boekwerken, dat in verschillende talen en over allerlei wetenschappen vroeger geschreven is en voor het nageslacht in verschillende landen bewaard wordt. Parijs alleen heeft eene verzameling van 350,000 gedrukte boeken, Munchen eene van 400,000, en Petersburg, Weenen en Dresden ieder eene van 300,000, Oxford zelfs eene, die uit 500,000 bestaat. Dan genoeg, om | |
[pagina 215]
| |
te doen blijken, dat menschen, die van ons verwijderd leven, of wier monden reeds vóór eeuwen in het graf zwijgen, door hunne boeken of geschriften tot ons kunnen spreken. Van geheel anderen aard, als de bovengenoemde, is het spreken door middel van Telegrafen of verreschrijvers. Zij bestaan dikwerf uit eenige platronde schijven, of uit beweegbare lange houten, die, naar willekeur omgezet, onderscheidene woorden kunnen zamenstellen. Deze worden als seinen op torens of dergelijke hoogten geplaatst, en op zoodanigen afstand van elkander, dat zij geschikt door verrekijkers kunnen worden waargenomen. Eene lijn van de grenzen des Rijks tot de hoofdstad kan alle tijdingen, die spoed vereischen, in minder dan een half uur overbrengen. De Electromagnetische Telegraaf, door den Heer wenckebach, aan den ijzeren weg tusschen Haarlem en Amsterdam vervaardigd, vertoont slechts eenen, tusschen die beide steden gespannen draad, welke, binnen den tijd van vijf minuten, vraag en antwoord mededeelt. De Haarlemsche Courant van den 12 Aug. 1845 berigtte ons, dat eenige bekwame schaakspelers uit Haarlem en Amsterdam, door middel van denzelven, eene schaakpartij hebben uitgespeeld, bij welke de overwinning na 54 zetten onbeslist is gebleven. Dit haalt echter nog geenszins bij de uitvinding van eenen Galvanischen Telegraaf in Engeland, volgens welke men op den afstand van 115,000 uren in ééne seconde antwoord bekomen kan. De gebarentaal verdient almede onze opmerking. Zij bestaat hierin, dat men alleen door gelaatstrekken en gebaren onderscheidene hartstogten en gemoedsbewegingen kan uitdrukken, zonder daarbij de hulp der stem in te roepen. Niemand heeft zich in dit opzigt zoo beroemd gemaakt als de Engelsche acteur garrick, die de kunst dan ook meesterlijk verstond, om, alleen door zijne gelaatstrekken, verschillende gewaarwordingen bij zijne toehoorders of aanschouwers te verwekken. Zoo verhaalt men, b.v., dat hij eens, een aanzienlijk gezelschap binnentredende, zonder een woord te spreken, allen aanwezigen ongerustheid, angst, vrees, schrik en ijzing deed gevoelen, zonder dat zij zelven de oorzaak daarvan wisten; want garrick deelde met geen enkel woord mede, wat hem schijnbaar in die zielsgesteldheid had gebragt. Wie denkt hierbij ook niet aan de pantomime in den schouwburg, of aan de mimische en plastische voorstellingen van bijzondere personen? - Dat men door middel | |
[pagina 216]
| |
der gebarentaal en het bezigen van slechts één enkel woord, verschillende gewaarwordingen te verstaan kan geven, blijkt uit het volgende. Twee Heeren waren eens te Parijs in eene der loges van den schouwburg naast elkander gezeten, alwaar zij onder het maken van eene diepe buiging en den wederzijdschen groet van Monsieur hadden plaats genomen. Een hunner, wien het langdurig zitten verveelde, staat, om zich wat te verpoozen, op, doch trapt den naast hem zittende bij ongeluk duchtig op den voet. Hierdoor verschrikt, roept hij, om zich over die onbeleefdheid te verontschuldigen, met ontstelde gelaatstrekken en veelbeteekenende gebaren, eensklaps Monsieur! waarop de ander, door het uitspreken van het woord Monsieur met vriendelijke blikken en op eene innemende wijze, te kennen geeft, dat hij zulks niet euvel opgenomen, noch zich bezeerd heeft. Getroffen over de meesterlijke volvoering der hoofdrol door eene der actrices, rigt hij de hand naar het tooneel en wijst op haar, tot zijnen buurman zachtjes fluisterende: Monsieur! De aangesprokene, hem begrijpende, knikt; doch, daar haar sterk blanketsel hem minder beviel, brengt hij zijne hand op zijn aangezigt en wendt ze daarop onmiddellijk tot dezelfde dame, om zijne afkeuring aan te duiden, welke taal door den eersten terstond gevat en onder het mompelen van het woord Monsieur met toestemmend knikken beantwoord wordt. Te midden van het laatste bedrijf komt er een knecht in de loge, die door zijne houding en rondzoekende oogen al spoedig verried, dat hij eenen Heer kwam roepen. Dezen op eenen afstand in het oog krijgende, geeft hij den anderen door handgebaar en oogentaal zijn vriendelijk verzoek te kennen, om dien Heer eens even aan te stooten en te doen omzien. Fluks wordt deze laatste op den schouder getikt en onder den uitroep van Monsieur! naar den hem roependen knecht gewezen, waarop hij, dezen gezien hebbende, met een' dankbaren blik voor de minzame waarschuwing, insgelijks het zoo veel beteekenende Monsieur herneemt. Hij grijpt zijnen hoed, neemt onder eene diepe buiging met het woord Monsieur afscheid van den hem onbekenden vreemdeling, die insgelijks een zacht Monsieur hooren laat, en weldra waren Monsieur en de knecht uit de loge verdwenen. De Oosterlingen verstaan de kunst, om aan verwijderde vrienden de geheimste gedachten hunner ziel en de verborgenste wenschen van het hart, zonder het gebruiken van | |
[pagina 217]
| |
letters of woorden, mede te deelen. Dit geschiedt door het zamenstellen van eenen ruiker, dien zij Selam noemen. Elke bloem heeft daarin eenen naam of geheime beduidenis, en alle te zamen worden zoodanig gerangschikt, dat zij geheele volzinnen te kennen geven. Deze wijze van spreken, die wij bloementaal noemen, is oorspronkelijk door opgeslotene Oostersche vrouwen uitgevonden, om liefdesaangelegenheden te kunnen behandelen. En zoo ben ik tot de buik- en vingerspraak genaderd, als geschikte hulpmiddelen, welke de plaats van het gewone spraakvermogen vervangen of deszelfs gemis eenigermate vergoeden kunnen. Den naam van buikspreker geeft men aan zoodanige personen, die het vermogen bezitten, om van uit den buik, de borst of de maag te spreken, zonder den mond te openen of de lippen te bewegen, in dier voege, dat de voortgebragte woorden van op eenen verren afstand schijnen te komen. De Abt de la chapelle, die over dit onderwerp een zeer merkwaardig boek geschreven heeft en onderscheidene voorbeelden van buiksprekers aanhaalt, zegt, ‘dat ieder, die wil, buikspreker kan worden.’ De eenige noodzakelijke voorwaarden zijn: oefening, geduld, eene zekere buigzaamheid in de werktuigen der spraak, en vooral eene sterke borst; want de geheele buikspraak bestaat alleen in het onderdrukken der stem op het oogenblik, dat zij het bovenste gedeelte der luchtpijp verlaat. De kleine opening in den gorgel, waardoor men adem haalt, is op dat oogenblik geheel gesloten, dringt de lucht naar de long terug, en laat slechts eene kleine hoeveelheid daarvan uitgaan, juist zooveel als er noodig is tot vorming van een gearticuleerd geluid. Brodeau, een geleerd criticus uit de 16de eeuw, deelt de guitenstreken van louis brabant, een kamerdienaar van frans I, mede, die door middel zijner buikspraak eene dame te Parijs had weten over te halen, hem hare schoone en rijke dochter ten huwelijk te geven, en die eenen bankier te Lyon, cornu genaamd, noodzaakte, om hem een prachtig huwelijks-geschenk te vereeren. Dit geval droeg zich volgenderwijze toe: Louis brabant, een man van burger afkomst en zonder vermogen, was verliefd geworden op de dochter van een' rijken Parijzenaar van hoogen rang. De ouders van dat meisje verwierpen met minachting het voorstel, om iemand zoo ver beneden hen tot schoonzoon aan te | |
[pagina 218]
| |
nemen. De vader overleden zijnde, vatte louis brabant het voornemen op, om de gave, welke hij van de natuur ontvangen en door studie ontwikkeld had, in het belang zijner liefde te doen strekken. Hij wilde namelijk daartoe van zijn spreekorgaan gebruik maken, dat voor duizenderlei wijzigingen vatbaar was, en waardoor hij eene groote mimische bekwaamheid verkregen had in het nabootsen van de verschillende buigingen der stem van anderen. Aldus geoefend, ging hij een bezoek bij de weduwe afleggen. Zoodra hij nu den voet in het huis gezet had, hoorde zij eene stem, die van boven scheen te komen, en welke zij voor die van haren afgestorvenen echtgenoot erkende. Die stem riep haar dringend toe: ‘Geef mijne dochter aan louis brabant; hij is rijk en heeft een voortreffelijk karakter. Ik onderga thans in het vagevuur eene smartelijke maar verdiende straf, omdat ik mij vroeger tegen dit huwelijk verzet heb. Doe hetgeen ik u aanbeveel, en ik zal weldra uit het vagevuur verlost en in den hemel zijn.’ Eenige oogenblikken daarna zag de weduwe den voor hare dochter aangeduiden echtgenoot binnentreden; doch niemand kon vermoeden, dat hij de tolk des overledenen was geweest, want men had hem onbewegelijk cenige oogenblikken in een belendend vertrek zien wachten, en zijne lippen waren gedurende dien tijd even onbewegelijk als zijn gelaat geweest. Het bevel van boven was intusschen duidelijk en dringend; de weduwe durfde zich daaraan niet onttrekken, en gaf hem hare dochter ten huwelijk. - Maar dit was nog het moeijelijkste punt niet. Er was dringend geld noodig, en hoe dit aangeschaft? Ook daarvoor wist de roekelooze buikspreker raad. Hij sloeg het oog op cornu, een' ouden bankier, die zijne koffers door allerlei woeker en afpersingen had weten te vullen. De heimelijke wroeging, welke de gierigaard daarover gevoelde, vermoedende, maakt hij zich deze ten nutte. Hij laat bij herhaling in het huis van cornu eene vreeselijke en donderende stem hooren, die hem beveelt, eene aanzienlijke som gelds, ter waarde van 10,000 kroonen, aan louis brabant ter hand te stellen, ten einde voor zijnen schandelijken woeker eene eeuwige straf te ontgaan. Wij weten uit de geschiedenis, dat onze louis uit handen van den angstigen vrek de geëischte som bekomen heeft. Ik kan mij niet weêrhouden, uit eene reeks van door buiksprekers uitgevoerde daden, nog eene mede te deelen, | |
[pagina 219]
| |
die eens te Hopfield, een dorp in Engeland, heeft plaats gehad, en in het Nederlandsch Magazijn van 1844, bl. 103, nagenoeg op dezen trant verhaald wordt: Een aantal mannen, vrouwen en kinderen had zich op zekeren tijd in dat dorp rondom een' zwarten beer verzameld, die achteloos voortliep in de rigting, welke zijn geleider hem deed houden. De beerenleider droeg een' witten jas, zoo ruim, dat dezelve wel tweemaal om zijn ligchaam kon gewikkeld worden, een vest, dat veel te kort was, eene gescheurde broek en een' hoed, die uit nederigheid reeds voorlang den rand had afgelegd. Vooruit liep een jonge knaap, wien de honger de oogen uitzag; deze blies uit alle magt op eene flageolet, en sloeg zoo hard hij kon op eene tambourin, zoodat de voeten van alle Hopfielders onwillekeurig de maat sloegen. Voor den Rooden Leeuw, de eenige herberg in het dorp, hield de beerenleider stil; het volk stond in een' halven kring om hem heen, en nu gebood hij zijnen Bruin, zoo heette de beer, zich overeind te plaatsen. Daarna zwaaide hij zijnen stok over en op het hoofd van den beer, nam onderscheidene standen aan en maakte vele fraaije passen, welk alles door den beer op eene smaakvolle wijze werd nagevolgd. Wat waren de Hopfielders gelukkig! Wat lachten zij van ganscher harte! - In de herberg nu, bevond zich toevallig een buikspreker, die als vreemdeling eenige uren te voren aldaar was aangekomen, en wiens natuurlijke vrolijkheid opgewekt en verhoogd werd door het tafereel daar buiten. Hij besloot terstond, zich eens regt met zijne kunst te vermaken, en mengde zich onder de aanschouwers. Het eerste oogenblik, waarin de flageolet en tambourin zwegen, te baat nemende, vroeg hij met een ernstig gelaat aan den beerenleider, of zijn Bruin ook spreken konde. Deze zag hem medelijdend en met minachting aan, haalde de schouders op, en antwoordde spottend: ‘Vraag het den beer zelven, en gij zult het weten.’ - Dit was het juist, wat de buikspreker verwachtte. Hij naderde den beer met groote stappen, zette de handen in de zijden, met al het voorkomen van iemand, die eens aardig wil wezen, en sprak op schertsenden toon tot den beer: ‘Gij danst, als behoordet gij tot een ballet! Ik maak u mijn compliment. Uit welk land zijt gij, mijnheer?’ - Nu vernam men eene stem, welke duidelijk uit de keel van den beer voortkwam: ‘Ik kom van de Alpen, in Zwitserland.’ - Nu werden allen door eene stomme ver- | |
[pagina 220]
| |
bazing bevangen, en de beerenleider zelf was meer verschrikt, dan iemand anders. Met wijdgeopende oogen en mond bleef hij roerloos staan, alsof zijne voeten in den grond wortel hadden geschoten. De buikspreker wendde zich tot hem en zeide: ‘Uw beer heeft eene zuivere Engelsche uitspraak. Men kan ter naauwernood zijne Zwitsersche afkomst hooren!’ - Zich weder tot Bruin keerende, ondervroeg hij hem, met blijkbare belangstelling, over zijn treurig voorkomen. - ‘Engelands dampige hemel heeft mij het spleen berokkend,’ gaf Bruin weder ten antwoord. - Toen deinsde de menigte ettelijke stappen achteruit. De buikspreker vervolgde: ‘Behoort gij reeds lang aan uwen meester?’ - ‘Tot vervelens toe!’ - ‘Is uw meester niet goed jegens u, Bruin?’ - ‘Goed? ja, als een smid voor zijn aanbeeld!’ - ‘En zult gij u daarover niet wreken?’ - ‘Op een' schoonen morgen zal hij mij ten ontbijt verstrekken.’ - Bij deze woorden ontzette de menigte zich geweldig. De hevig verschrikte geleider van den beer wilde aan den ketting trekken; maar het vermoeide dier deed een dof gebrom hooren. Alle aanwezigen verwijderden zich daarop zoo snel zij konden. Bruin, door de menigte verlaten, ging op zijn gemak zitten en oogde, als met een' wijsgeerigen blik, de ontstelde vlugtelingen na, onbewust dat hij alleen hun dien angst had veroorzaakt. - Op den avond van dien dag bevond de buikspreker zich voor de deur van den Rooden Leeuw, en, de zonderlinge gesprekken afluisterende, welke men over het gebeurde voerde, openbaarde hij al lagchende, door welk middel dit wonder geschied was. Men hoorde hem eerst met ingespannen nieuwsgierigheid aan; maar, toen hij geëindigd had, schudden de oudsten ongeloovig het hoofd. Grootmoeder griffy meende, dat dergelijke sprookjes goed voor kinderen waren, maar te belagchelijk, dan dat verstandige lieden van jaren een oogenblik aan eene dergelijke kunst geloof zouden hechten. Het was daarenboven niet voor de eerste reize, dat een dier sprak, getuige de ezel van bileam uit Schrift. Overigens had ook de Almanak voorspeld, dat er in het midden van Augustus een wonder op aarde geschieden zoude. De buikspreker bleef echter bij zijne bewering, en wilde dezelve met bewijzen staven; maar de verontwaardigde menigte hoorde niet, en verliet hem. Sommigen beweren, dat de bewoners van Hopfield sedert dat voorval nog altijd stijf en sterk volhouden, dat zij den beer Bruin hebben hooren spreken. | |
[pagina 221]
| |
Doch spoeden wij ons, ten slotte, tot de ontvouwing van een ander hulpmiddel ter vervanging van het menschelijke spraakvermogen, hetwelk van een' meer uitgebreiden en hoogst nuttigen aard is, en dactylologie of vingerspraak genoemd wordt. Door dactylologie verstaan wij de kunst, om door middel van eene of twee handen te spreken. Zij rust op het beginsel, dat men den gewonen vorm der letters van ons Alphabet zooveel mogelijk tracht na te bootsen. Het Alphabet met ééne hand duidt de gewone, dat met twee handen de kapitale of groote letters aan. Alle woorden eener taal kunnen door het bezigen der vingerspraak volkomen uitgedrukt worden. In minder dan één uur kan men zich deze spraak eigen maken, en na eenige dagen oefening vlug en behendig daarmede te werk gaan. Deze vingerspraak wordt uitsluitend gebezigd, om doofstommen als 't ware te doen spreken, en heeft dit voordeel, dat men zelfs met hen in den donker kan spreken. Immers, doordien de letters met de hand gevormd worden, behoeft de persoon, die aangesproken wordt, de hand slechts te betasten en te bevoelen van hem, die spreekt. Zoo heeft men onlangs in het Doofstommen-Instituut te Londen opgemerkt, dat de kweekelingen, zonder dat men hun zulks aantoonde, op die wijze met elkander in den donker spraken. De vingerspraak is oorspronkelijk uit Spanje, vanwaar tevens de kunst, om doofstommen te onderwijzen, schijnt afkomstig te zijn. Pater ponce namelijk, een Benedictijner monnik van het klooster Ona in Spanje, die in 1504 overleed, beproefde het eerst, om die ongelukkige klasse van menschen te onderwijzen. Omstreeks veertig jaren later gaf bonet, een andere Spanjaard, aan wien men de eer toeschrijft, de uitvinder van het eenhandsche Alphabet te zijn, een boek over dat onderwerp in het licht, door welks verspreiding die kunst in Italië sneller voortgang maakte. Hoe het zij, dit is zeker, dat de kunst, om doofstommen te onderwijzen, tot eene vrij hooge volkomenheid is opgevoerd door de onvermoeide pogingen van den Abt de l'épée, die in 1712 te Versailles geboren werd, en zijn leven, ja zijn gansche vermogen ten dienste dier beklagenswaardige schepselen toewijdde. De volgende omstandigheid gaf hem hiertoe als bij toeval aanleiding. Beroepsbezigheden bragten hem op zekeren dag in een huis, | |
[pagina 222]
| |
waar eene moeder met twee jonge dochters woonde. De vrouw, welke hij wilde spreken, was uitgegaan; hij werd niettemin verzocht, om binnen te treden en eenige oogenblikken te vertoeven. Nu vindt hij twee jonge meisjes, die met de grootste oplettendheid eenig vrouwelijk handwerk verrigtten. De Abt, van nature een zeer minzaam man, spreekt eenige woorden tot dit tweetal, maar schijnt niet gehoord te wor den. Hij herhaalt zijne toespraak, doch staat verbaasd over die twee jonge dochters, die onbewegelijk blijven zitten, Haar naderende, tracht hij ze die vreesachtigheid te d2en overwinnen; maar al zijne pogingen blijven vruchteloos, want beide waren doofstom. Toen de vrouw des huizes terugkeerde, sprak de Abt met de innigste belangstelling over hare dochters. Zijn medelijden, zijne hartelijke de elneming maakt de moeder vertrouwelijk. Zij openbaart ha re droefheid over den dood van eenen Geestelijke, uit het gesticht tegenover hare woning, die getracht had, door middel van schilderwerk, aan de beide zusters eenig onderwijs mede te deelen, maar gestorven was, zonder daarin eenigermate te zijn geslaagd. De Abt de l'épée, diep bewogen, en gevoelende, dat deze twee meisjes leven en sterven zouden, zonder iets van de Godsdienst te weten, zoo hij niet de eene of andere leerwijze met haar beproefde, verzocht de moeder, om ze dagelijks bij hem te zenden, terwijl hij alles voor haar zou doen, wat in zijn vermogen stond. Van dien oogemblik af beoogde de Abt de l'épée geen ander doel en koesterde geene andere gedachten, dan het ontdekken van middelen, om leniging te verschaffen aan een ongeluk, dat hem. zoo diep roerde en met innig medelijden vervulde, waartoe hem het volgende zeer te stade kwam. Op zekeren dag, dat de Abt zich onledig hield met het onderwijs zijner kweekelingen, (want ook anderen had de edele menschenvriend bij d it zusterpaar als leerlingen aangenomen) bezocht hem een vreemdeling, en bood hem een Spaansch boek te koop aan, met de verzekering, dat hem de inhoud daarvan in zijne loffelijke pogingen van groote dienst zou kunnen zijn. Met de Spaansche taal onbekend, wees de Abt in den beginne dat boek van de hand; doch, het toevallig geopend hebbende, zag hij daarin de vingerspraak der Spanjaards afgebeeld, en vervolgens het titelblad beziende, meende hij, tot zijne groote vreugde, er uit te moeten lezen: ‘Kunst om stommen te leeren spreken.’ Verdere aansporing had hij | |
[pagina 223]
| |
niet noodig; hij gaf terstond den gevraagden prijs, haastte zich om verder met de Spaansche taal bekend te worden, en gebruikte nu het boek ten dienste zijner leerlingen. Er was geene opoffering te groot, welke hij zich ten gevalle zijner leerlingen niet getroostte. Om in hunne behoeften te voorzien, beperkte hij zijne eigene. Voor zich zelven nam de Abt de l'épée nooit iets aan; want, volgens zijne eigene verklaring, zocht hij alleen aan anderen te hergeven of te vergoeden, wat hij voor niet ontvangen had: het gehoor en de spraak; zoodat het niet meer dan billijk was, dat hij zijn onderwijs gratis uitdeelde. Eens bood de afgezant van catharina van Rusland hem de rijkste geschenken. ‘Mijnheer!’ zeide de Abt, ‘ik neem nooit geld aan; zeg Hare Majesteit, dat, zoo mijne pogingen haar loffelijk toeschijnen, ik alleen verlang, dat zij mij eenen doofstomme zendt, of wel eenen meester, om in de kunst van dit onderwijs onderrigt te ontvangen.’ - Toen Keizer jozef van Oostenrijk zijn Instituut bezocht, gaf hij zijne verbazing te kennen, dat zulk een verdienstelijk man niet de eene of andere abdij had gekregen, waarvan hij de inkomsten aan de doofstommen konde besteden. Hij bood hem aan, er eene voor hem te verzoeken, of liever nog, er hem eene in zijn eigen Rijk te geven. ‘Ik ben reeds oud,’ antwoordde de Abt; ‘zoo Uwe Majesteit den doofstommen goedgunstig gezind zijt, dan is het niet op mijn hoofd, hetwelk reeds grafwaarts gebogen is, dat uwe gunst vallen moet, maar op het werk zelf.’ - Toen de Abt reeds boven de zestig jaren oud was, zeide hij: ‘Ik ben bereid om elke taal te leeren, waarin ik eenen doofstomme moet onderwijzen, ten einde der maatschappije en der Godsdienst wezens terug te geven, die vroeger aan beide vreemd waren.’ - Men weet ook uit zijne levensgeschiedenis, dat hij in reeds vergevorderden leeftijd de Italiaansche, Spaansche, Engelsche en Duitsche talen heeft aangeleerd, ten einde zijn stelsel, in het belang der doofstommen, in vier talen algemeen bekend te maken. Ook berigten ons de Geschiedschrijvers, dat hij van 1771 tot 1774 viermalen een opentlijk examen hield, waarbij zijne kweekelingen schriftelijk onderscheidene vragen beantwoordden in de Latijnsche, Fransche, Engelsche, Spaansche, Duitsche en Italiaansche talen. Te midden van zijnen uitgebreiden en hoogst nuttigen werkkring ontsliep de Abt de l'épée, den 25 Dec. 1789, in | |
[pagina 224]
| |
de armen zijner kweekelingen, den ouderdom van 77 jaren bereikt hebbende. Een van zijne doofstomme discipels maakte het volgende tweeregelig versje op zijn graf:
Il révèle à la fois les secrets merveilleux
De parler par les mains, d'entendre par les yeux.Ga naar voetnoot(*)
In eene der Kapellen van St. Roch te Parijs, ziet men een monument te zijner eere opgerigt, hetwelk de letters van het eenhandsche Alphabet vertoont, en van een Latijnsch opschrift voorzien is, welks vertaling in het Nederduitsch aldus luidt: Aan den eerbiedwaardigen Abt de l'épée, die, naar het voorbeeld des Verlossers, de stommen deed spreken, heeft Frankrijk dit gedenkteeken toegewijd. Hij was geboren in 1712, en stierf in 1789. Zulk een vereerend gedenkteeken verdiende die edeldenkende man met volle regt, wiens geheele leven aan menschenliefde was toegewijd, en die wat hij bezat, geld en tijd, kracht en leven, aan zijne edele bedoelingen ten offer bragt. Geen wonder dan ook, dat zijne nagedachtenis bij iederen menschenvriend in zegening blijft. Hij toch heeft, door zijne onafgebrokene zorg en eene ijzeren volharding, de vingerspraak tot eene zeer groote volkomenheid opgevoerd, en aan de menschelijke zamenleving, aan het maatschappelijk welzijn en aan de Christelijke kerk eene klasse van ongelukkigen hergeven, wier aantal in Frankrijk alleen minstens 20-25000 bedraagt. Vóór hem sleepten deze rampzaligen een planten-bestaan voort; nu leven en genieten zij; en vele vinden ook in ons Vaderland, inzonderheid op het Doofstommen-Instituut te Groningen, door den onvermoeiden ijver van onzen hoogst verdienstelijken guyot, eenigermate vergoeding voor het gemis van het edele spraakvermogen. Gelukkig, dat niet ook wij ons onder de leerlingen van eenen Abt de l'épée behoeven te scharen, naardien wij allen, voor zoover mij althans bekend is, door het nooit volprezen Opperwezen, met het edele spraakvermogen bevoorregt zijn. Schatten wij hetzelve op den regten prijs, en trachten wij dat dierbaar werktuig ter verheerlijking van onzen Hemelschen Weldoener, ten nutte van onszelven en | |
[pagina 225]
| |
tot welzijn van onze naasten, vooral ook door eene ruime deelneming in straks genoemde zoo belangrijke Inrigting, aan te wenden! |
|