| |
Kinderliederen door J.P. Heije. Uitgave zonder zangwijzen. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. 1847. In kl. 8vo. 61 bl. f :-30.
Van alphen zou als kinderdichter zijnen naam de onsterfelijkheid verzekerd hebben, indien hij die niet door zijne Cantaten en voortreffelijke Kerkliederen verworven had. Dit is reeds zoo dikwerf gezegd, en wordt zoo eenparig erkend, dat wij schroomen moeten het te herhalen. Doch vanwaar die onverdeelde goedkeuring, toejuiching en bewondering aan zijn werk te beurt gevallen, die zijne kindergedichtjes vele jaren achtereen bestendig en onverminderd zijn blijven volgen, die ze langer dan eene halve eeuw op den stroom des tijds deden bovendrijven, waarin zoo vele dichtwerken van mindere of meerdere verdiensten zijn ondergegaan? - Is het, omdat hij, gelukkiger dan iemand, den kindertoon weet te vatten, en dat er naauwelijks één toestand in de kinderwereld gedacht kan worden, waarin hij zich niet met de grootste gemakkelijkheid weet over te plaatsen, die hij niet in zijne versjes, die, eens van buiten geleerd, nimmer vergeten worden, aanschouwelijk gemaakt heeft? - Ja, maar die zelfde gelukkige begaafdheid om het kind geheel als kind te doen spreken, en zichzelven in den kinderlijken leeftijd te verplaatsen, mag toch aan sommige dichters, die na hem op hetzelfde genre zich hebben toegelegd, geenszins ontzegd worden. Er moeten nog andere oorzaken zijn, waarom men aan hem dien onbetwistbaren voorrang heeft toegekend, en zouden deze niet
| |
| |
voornamelijk daarin te zoeken zijn, dat zijne gedichtjes, bij den practischen zin die ze kenschetst, bij het veelzijdig gebruik, dat daarvan in het leven gemaakt kan worden, even zaakrijk en degelijk als klaar en bevattelijk van inhoud zijn. Van alphen is ons het voorbeeld van echte en edele populariteit. Hij daalt wel af tot het kinderlijk begrip en verstand, maar terwijl hij zich tot de kleinen, wier hand hij gevat heeft, nederbuigt, leert hij hen op hunne teenen te staan, en al hooger en hooger tegen knie en schouder op te klimmen. De moraal die hij predikt is even leerzaam en gewigtig als zij duidelijk en eenvoudig, en aanstonds als met de hand te tasten is; en naauwelijks zult gij in den bundel zijner gedichtjes er één kunnen vinden, dat niet, gelijk het den kinderlijken geest uitdrukt, ook den kinderlijken geest opheft en veredelt. Hierin blijven wij van alphen nog altijd onovertroffen en schier onovertrefbaar noemen.
De Heer heije heeft als kinderdichter, en niet minder door zijne pogingen tot verbetering van het volksgezang een te welverdienden roem verworven, dan dat hij deswege onze lofspraak zou behoeven. Evenmin behoeft hij te vreezen, dat eene mingunstige recensie hem dien roem zou kunnen ontnemen; maar juist omdat wij hem van al onze jongere dichters het meest geschikt en in staat achten, om het voetspoor van van alphen te drukken, zal hij ons ten goede houden, dat wij het voor ons liggende boekske - waarin hij eene verzameling van kinderversjes - vroeger reeds door hem opgesteld, maar met de zangwijzen uitgegeven, thans zonder zangwijzen, aan de vaderlandsche jeugd aanbiedt - niet maar vlugtig aankondigen, maar aan eene gestrengere kritiek onderwerpen. En dan moeten wij de onbewimpelde verklaring laten voorafgaan, dat wij aan dit bundeltje - van zijne andere gedich jes, door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen uitgegeven, spreken wij thans niet - geenszins dien blijvenden opgang durven te voorspellen, welke aan zijnen beroemden voorganger te beurt is gevallen.
Onze hoofdbedenking tegen deze kinderliederen van den Heer heije hebben wij reeds in onze inleiding uitgedrukt. Het komt ons voor, dat hij, in weerwil van het onmiskenbare talent, hem geschonken, om kinderdichter te zijn, het onderscheid tusschen kinderlyk en kinderachtig niet genoeg in het oog houdt, dat hij, uit zucht om verstaanbaar te zijn, veel te laag en te diep afdaalt, zonder zich gelijktijdig moeite te
| |
| |
geven om het kinderlijke verstand op te heffen en verder te brengen. Eene gegronde aanmerking op vele kindergedichtjes uit de oude doos was deze, dat de eenzijdigheid der opvoeding, welke bij de ontwikkeling van den geest het ligchaam deed verwaarlozen, maar al te zeer daarin doorstraalt: dat men het kind veel te weinig lustig spelen en springen, en, dikwerf niet zonder groote pedanterie, te veel redeneren en denken liet. Deze beschuldiging, welke welligt zelfs van enkele stukjes van van alphen geldt, zal niet ligtelijk tegen den Heer heije kunnen ingebragt worden, maar hij zie toe, dat hij niet tot het tegenovergestelde uiterste vervalle. Hij speelt en duikelt, even als vader Claudius met zijne kinderen, met de kleinen langs den grond, en de kleine jongens (vooral wanneer men die niet ouder dan tusschen de zes en negen jaren zich denkt) zullen bij het lezen en opzeggen van vele dezer versjes een razend pleizier hebben, maar ook - als weinigbeteekenend ze ras weder vergeten hebben, zonder veel voedsel voor den geest en het hart te hebben opgedaan. Wij willen, om de gegrondheid onzer aanmerking te staven, het bundeltje vlugtig doorloopen.
Pluk bloemen, pluk bloemen
Wij hebben er volkomen vrede meê, dat de kleinen, wanneer zij langs het grasveld huppelen, eens wakker en dapper aan het grazen gaan, maar wanneer nu in het refcrein bij herhaling de vraag voorkomt:
Waar anders zou gras en waar bloemen voor groeijen
Dan ligt er toch waarlijk wel een ander antwoord gereed, dan: ze elkaâr door het gezigt te wrijven, en neus en ooren er meê vol te stoppen.
Voorjaarskoelte. De strekking of leering van dit stukje, bepaaldelijk van het laatste couplet, hebben wij niet gevat, of het moet deze zijn, dat de doctor van oordeel is, dat men ook des nachts de buitenlucht, wanneer zij niet te scherp is, eene vrije speling door het vertrek moet laten. De twee regels
Vogelfluiten, bladgeruisch
Smelten in uw wiekgesuis,
zijn voor het kind van dien leeftijd, waarvoor deze versjes bestemd zijn, onverstaanbaar.
Kersentijd en Kersenplukken zijn als versjes heel lief, snoeperig lief als gij wilt, maar de dichter heeft er niet aan gedacht om de geringste leering er in te vlechten. In plaats van aan het slot van het tweede stukje, wanneer hij uitroept:
| |
| |
Kersen, kersen van de Mei,
Iedre maand de rozen bloeijen.....
Alle maanden moest ge groeijen,
Voor der kindren zoete rei
Kersen, kersen van de Mei,
een verlangen op te wekken, dat niet bevredigd kan worden, had hij, met een kleine wending van gedachten, aan het kind kunnen voorhouden, dat de kersen dubbel lekker smaken, omdat zij slechts éénmaal in het jaar terugkomen.
Zoo ook in den Appelboom:
Wel Appelboom! wat sta je rijk,
Ge lijkt wel één(en) bloesem.
is de toespraak, welke de tuinmansvrouw aan dien kleinen vrager rigt, al zeer weinig beteekenend:
‘Neen,’ zei ze toen, mijn lieve schat
En kneep mij in mijn kaken;
kaken zou de jongen zeker niet gezegd hebben, en onze anders kiesche dichter ook niet, ware het niet om des lieven rijmwoords wille:
Neen, wacht nog maar een dag of wat,
Dan staat hij als een laken.
Ik wou dat ik een vogel was,
Die wensch is in het kind niet onnatuurlijk, ook de leering, hieruit afgeleid,
Wie wijs is, blijft hetgeen hij was
is niet ongepast, maar het denkbeeld is niet goed uitgedrukt, want het staat niet aan de keuze van het kind kind te blijven of een vogel te worden; wie wijs is, had hij willen zeggen, blijft altijd gaarne, is altijd vergenoegd met hetgene hij is.
Palmen, palmen, wat je mag.
Kan je hem niet bovenhouên,
Zorg ten minste voor je touwen....
't Is een les voor d' ouden dag.
Om die les voor den ouden dag voor het kind verstaanbaar te maken, had deze beeldspraak voor het minst door een paar regels moeten vertolkt worden.
Daar zaten zeven kikkertjes
De sloot was toegevroren,
Is het noodig, vroegen wij ons zelven af, om den lof der populariteit na te jagen tot den platten toon onzer kermis- | |
| |
deuntjes af te dalen? De les, welke er in dit stukje steekt, zit weder zoo diep in de sloot, dat het kind, hetwelk nog in die kikkertjes behagen schept, haar wel niet zal kunnen vinden.
Onze manieren. Dit stnkje heldert nog het meest onze aanmerking op. De Heer heije blijft hier weder geheel bij het algemeene en oppervlakkige, zonder eenige bepaalde waarschuwing tegen de ondeugd. Op de vraag: Wat zijn goeije, zoete, brave, vrome, ouwe, trouwe manieren, blijft de dichter het antwoord schuldig.
Blindemannetje. Allerliefst aardig, maar zonder eenige moraal.
In den Bijbel staat geschreven
Dat Gods Englen ons omzweven,
Dat geen boosheid ons kan hinderen,
En dat alle vrome kinderen
Veilig slapen in hun wacht.
Dikwijls als ik had gebeden,
Was 't of op mijn oogeleden
Nog een nachtkus werd gedrukt.
Zou dat niet een Engel wezen,
Dacht ik, en met heilig vreezen,
Heb ik 't hoofd ter rust gebukt.
Dat de Engelen het bed der kinderen omzweven, is een dier denkbeelden, welke schier in ieder kinderboekje terugkomen. Het is ook eene onschuldige gedachte, welke, hoe dikwerf ook gebezigd, hier zeer wel hare plaats mogt vinden, maar het weinige wat de Bijbel van de beschermengelen leert, is zóó onbestemd, en daarenboven van zóó onzekere uitlegging, dat de dichter bezwaarlijk aan de kinderen de teksten zal kunnen aanwijzen, indien zij mogten vragen, waar dat alles geschreven staat? Ook vreezen wij, dat een kind, 't welk aan den nachtkus van een' Engel gelooft, al zeer spoedig ook aan de verschijning van spoken en kwade geesten zal gaan gelooven.
Wij schreven dit laatste stukje af, omdat wij het, behoudens deze aanmerking, als dichtstukje een der schoonste in dit bundeltje achten, en de dichter zou onze beoordeeling ten eenemale miskennen, indien hij meende dat de hier neêrgestelde aanmerkingen in zekeren vitlust haren oorsprong hadden. Wij schatten hem ook als kinderdichter hoog, maar wij wenschen, dat hij zich door den lof, die hem als zoodanig wordt toegezwaaid, niet late bedwelmen of weerhouden em naar meerdere volkomenheid te streven. De Heer heije is, gelijk bekend is, een warm vereerder der toonkunst. De gunstige invloed daarvan laat zich ook in zijnen dichttrant bespeuren. Zijne verzen zijn welluidend en zangerig, maar hij vergete niet, zelfs niet wanneer hij voor kinderen schrijft, dat de dichtkunst de edele bestemming heeft, in schoone en welluidende klanken gedachten te leveren. |
|