Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Breede Kerkeraad te Leyden in betrekking tot het Huiszittenhuis. Door een Lid van den Kerkeraad. Te Leyden, bij D.J. Couvée. 1848. In gr. 8vo. 64 bl. f :-60.Het gebeurde te Leiden op den 3den Junij 11. heeft op het oogenblik niet dáár alleen maar ook elders in ons vaderland veel gerucht gemaakt; dat kon wel niet anders, want het is gelukkig nog ongewoon, ja wij mogen zeggen ongehoord, dat bedienaren van de godsdienst, opzienders der gemeente, verzorgers der armen, zonder eenig wettig bevel en zonder eenigen regtsvorm, op last van de stedelijke overheid, door agenten van policie aangetast en met geweld uitgeworpen zijn uit eene plaats, waar zij, volgens hunne innigste, aan de overheid bekend gemaakte en door deze met geenerlei reden tegengesproken, overtuiging, zich met den meest wettigen titel bevonden. Met dat al vindt de zaak vooral op den duur niet die algemeene belangstelling, welke zij onzes inziens verdient. De eerste indruk is er van uitgewischt en zij zelve bij velen als vergeten. Dat is niet onnatuurlijk zoolang men het feit op zich zelf beschouwt; er is sedert zooveel voor het vaderland gewigtigs en van de meest ver uitziende gevolgen gebeurd, dat predikanten, ouderlingen en diakenen te Leiden | |
[pagina 597]
| |
zelve overtuigd moeten zijn, dat de hoon hun aangedaan, schoon voor hun gevoel onuitwischbaar, de aandacht van anderen niet lang kon bezig houden. Maar het is hier geen feit, dat op zich zelf staat, de zaak heeft eene meen algemeene strekking, zij is als zoodanig deels burgerlijk deels kerkelijk van het hoogste belang. Burgerlijk omdat het hier geldt de magt en de bevoegdheid der stedelijke overheid. Is zij die niet te buiten gegaan, dan is het door het gebeurde bewezen, dat elk burger, die eenig verschil met de stedelijke regering heeft, aan hare willekeur is onderworpen en dat zij tegen elk, die haar hindert, zonder eenig regterlijk bevel geweld mag gebruikenGa naar voetnoot(*). Dat wil voor de burgerlijke vrijheid nog al iets beteekenen, en misschien was er dan nog dringender noodzakelijkheid aan voorziening daartegen dan aan herziening der grondwet. Kerkelijk dewijl het, afgezien ook van den openbaren hoon aan al de verschillende vertegenwoordigers der Nederduitsche hervormde kerken in hunne qualiteiten als zoodanig aangedaan, hier eigenlijk de vraag geldt, of de hervormde kerk zal zijn en blijven in dien staat van onmondigheid, waardoor anderen dan zij hare goederen beheeren, en van afhankelijkheid van en onderwerping aan de burgerlijke overheid, in voege als die bij vroegere eenheid van Kerk en Staat heeft plaats gegrepen. Wonderbaar verschijnsel in eenen tijd, waarin men voor elk kerkgenootschap volkomen, welligt al te onbeperkte vrijheid proclameert, zonderlinge bewering opgeworpen en gesteund ook door de mannen der vrijheid. In de daad het feit moge alleen den kerkeraad van Leiden betreffen, het aristocratisch beginsel er van is iets, dat de geheele Nederlandsche hervormde kerk aangaat en waartegen zij als tegen overheersching moet waken. Dit meenden wij vooraf te moeten zeggen om de aandacht te vestigen op het belangrijk geschrift, dat wij hier aankondigen, en dat, hoewel geenerlei officiëel karakter hebbende, | |
[pagina 598]
| |
echter met volkomen kennis van zaken, en schoon van een lid des kerkeraads en te gelijk slagtoffer van het geweld der regering, toch met bedaardheid en gematigdheid het geschil en het voorgevallene in het licht stelt. Nuttig en noodig moet dit genoemd worden; schoon toch, naar men verneemt, de raad der stad Leiden, in zijne vergadering, bij meerderheid het gedrag van Burgemeester en Wethouders heeft goedgekeurd, heeft men dit, bij de algemeene afkeuring, tot hiertoe niet in het openbaar durven doen; men heeft eenen anderen weg ingeslagen, men heeft èn door allerlei geruchten èn door dagblad-geschrijf van verschillenden aard deels de zaak in geschil zelve, deels de handelwijze van den kerkeraad op zoodanige wijze trachten voor te stellen, dat het gepleegd geweld als een noodzakelijk gevolg daarvan, als iets waartoe men gedwongen was voorkwam, en daarin verschooning zoo al niet verdediging vinden moest. Deze kunstgreep is welligt bij niet weinigen maar al te wel gelukt. Deze, voor zoover het hun om waarheid te doen is, en vele anderen, die met de zaak niet of niet genoeg bekend zijn, kunnen hier de eenvoudige waarheid vernemen. Het wijst eerst geschiedkundig en met echte bescheiden aan, wat het huiszittenhuis in zijnen oorsprong was en is, en hoedanig de betrekking van den kerkeraad daartoe moet beschouwd worden. Het geeft daarna eenvoudig op, hoe er reeds vroeger, maar vooral in den laatsten tijd door regering en kerkeraad gehandeld is. Het laatste bijzonder wordt met de uiterste naauwkeurigheid medegedeeld, en in plaats van algemeene door niets gestaafde bewoordingen en opentlijke of meer bedekte aantijgingen om partij in een ongunstig, schuldig of wel bespottelijk daglicht te stellen, geeft dit stuk feiten en waar 't er op aankomt ook de bescheiden in zijn geheel, zoodat ieder nu voor zich zelven zal kunnen oordeelen wat gedaan en geschreven is. Wij geven er geen oordeel over, maar wenschen dat het stuk gelezen en de voor burgerlijke vrijheid en kerkelijk regt zoo belangrijke zaak moge ter harte genomen worden. Het zal niet ongepast zijn, dat zoo ook eenmaal het onthaal, dat de kerkeraad bij verschillende autoriteiten vond, ook ten aanzien van het beklag der | |
[pagina 599]
| |
beleedigde personen, aan het publiek worde medegedeeld, en wij hopen, dat dit, zoodra de tijd daartoe verschenen is, mede door eenen bevoegde zal geschieden. |
|