Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDéscription de la Chapelle Carlovingienne et de la Chapelle Romane, restes du château de Nimègue. Recherche Archèologique par Alexander Oltmans, Peintre, Membre de l'Académie Royale des Beaux-arts à Amsterdam. A Amsterdam, chez J.M.E. Meijer. 1847. Kl. in fol. f 2-50.Het heeft Nederland nimmer aan mannen ontbroken, die zich onledig hielden met het beoefenen der Oudheidkunde, en het ware te wenschen, dat iemand tot het zamenstellen eener Bibliotheek van vaderlandsche Oudheidkundigen mogt besluiten, en de wind's Bibliotheek van vaderlandsche Geschiedschrijvers tot model nam. Wij missen een dergelijk werk. Elk weet, hoe groote verpligting de Archaeologie heeft aan merula, oudaan, pars, l. smids, scriverius, boxhorn, van someren, alkemade, lydius, pitiscus, en vooral aan de beide smetiussen, die in het midden en einde der XVIIde eeuw bloeiden; bewondert hunnen ijver, geduld, naauwkeurigheid; staat verbaasd over de magt van citaten uit de schriften van vroegere en latere schrijvers, waarmede zij hunne stellingen bevestigden; doch betreurt het gemis van oordeel en smaak, dat op elke bladzijde hunner schriften doorstraalt. Gehecht aan oude denkbeelden en opvattingen, zagen zij met ontzag tegen hunne voorgangers op, en weken er even min van af als de Scholastici van aristoteles; zwoeren bij hunne namen, als de leerlingen van pythagoras bij dien van hunnen meester. Maar dit was de geest der XVIIde eeuw in alle vakken van kennis en wetenschap! Helderder licht verspreidden hare beoefenaars der XVIIIde eeuw over de historische en archaeologische wetenschappen. Men begon de classici niet alleen met een philologisch maar ook met een antiquarisch oog te onderzoeken; men waagde het, de vroegere en latere interpretes te wederleggen, en gaf resultaten van onderzoek, in plaats van het ipse dixit. De schriften der busmannen, cannegieter, drakenborch, paludanus, van lier, van wijn, in de betouw en vele anderen strekken er tot bewijs van. Doch ook zij derfden, wat der geheele | |
[pagina 465]
| |
eeuw ontbrak, waren kunstzin, ervarenheid in de geschiedenis der kunst, wier gewrochten zij beoordeelden. Ook bepaalden zij hun onderzoek meestal tot classieke oudheden; de middeleeuwsche werden naauwelijks aangeroerd, en de overblijfsels der bouwkunde wel afgebeeld, doch niet opzettelijk onderzocht en met in andere en verschillende oorden van Europa nog aanwezige vergeleken. Gewaagde men er van, dan deelde men eene ongegronde gissing mede of schreef zijn' voorganger na. Westendorp en vooral reuvens waren diep doordrongen van het hooge belang van de geschiedenis der bouwkunde voor de archaeologie en de geschiedenis, en met hen begon geen nieuw, maar een eerste tijdperk voor dezelve; een tijdperk, dat, onder bescherming en voorlichting van het Kon. Ned. Inst., der Maatsch. van Nederl. Letterk. en andere Genootschappen, maar vooral der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst te Amsterdam, veel belooft en reeds het een en ander gaf, dat aan de verwachting voldeed. Hiertoe brengen wij het werk van den verdienstelijken oltmans, dat de laatstgemelde Maatschappij onder hare Bijdragen opnam, en, door den Schrijver zelven, om redenen, die wij billijken, in goed Fransch overgezet, op nieuw het licht ziet. Diepe kunstzin, groote ervarenheid in hare geschiedenis, scherp oordeel, juiste blik, zeldzame naauwkeurigheid, onvermoeide vlijt, ziedaar hetgeen wij in dit bouwkundig werk meenden op te merken. Algemeen is het toegejuicht, en wij deelen in dit plaudite van harte. De beide oude Kapellen, eenige overblijfsels van de villa regia van karel den groote, zijn de hoofdvoorwerpen, waarmede de Schrijver zich bezig houdt; hetgeen hij nopens andere gestichten mededeelt, dient alleen om zijne ideën ten aanzien van die overblijfsels der oude bouwkunst te bevestigen. In zijn welgesteld Avant-propos ontwikkelde hij zijn plan, ten gevolge van hetgeen hij bij uitheemsche schrijvers over de Kapellen had gelezen, en onzes bedunkens heeft hij het uitnemend uitgewerkt en zijn zijne resultaten boven bedenking. Op dit Avant-propos volgt eene Histoire architectonique du château de Nimègue. Nieuwe bijzonderheden zal de deskundige in dit gedeelte niet ontmoeten. De Schrijver heeft zelf niet onderzocht, maar geeft slechts de resultaten der nasporingen van in de betouw, in diens Lotgevallen en ondergang van den burgt binnen Nymegen, Nym. 1796, te vinden. De inhoud is rijker dan het bovenschrift aanduidt, en bevat niet slechts de kistoire ar- | |
[pagina 466]
| |
chitectonique, maar de geheele geschiedenis van het slot; niet alleen de schaden, herstellingen, veranderingen, verbeteringen, die het onderging van deszelfs stichting door karel den groote af tot deszelfs slooping in 1797; maar deszelfs verschillende lotgevallen; welke vorsten en vorstinnen het bewoond hebben; hoe dikwerf het door brand verwoest is; hoe otto II, (niet otto III) Graaf van Gelderland, het (voor 1600 mark zilvers) van Graaf willem II van Holland in pandschap ontving; hoe karel van bourgondië het bij de inneming van Nijmegen, 1473, als een gebouw, gelijk hij waande, door julius caesar gesticht, spaarde, enz. Het is jammer, dat de kundige Schrijver zijn m.s. niet door een' kenner der Latijnsche taal heeft laten overzien, dan zouden wij gewis ons niet tegen het gemengde gebruik van Latijnsche en Fransche eigennamen stooten; b.v. jules césar, claudius drusus, fils de livie et de tibère, honorius, fils de théodose, trajan, didius julianus, constantin enz.: waarom de Latijnsche of Fransche uitgangen bij allen niet behouden? Hoofdstuk II voert tot opschrift: Déscription de la Chapelle Carlovingienne ou octogonale. Vroegere oudheidkundigen schreven der Kapel een' Romeinschen oorsprong toe. Paus leo III, uit Rome verjaagd en in 779 door karel den groote op den pauselijken zetel hersteld, zou haar, op verzoek des Keizers, tot Christelijk gebruik gewijd hebben. Lateren, en onder hen reuvens, oordeelden, dat zij uit de dagen van dien Keizer was; een gevoelen, dat ook door oltmans omhelsd is. Mr. von lassaulx en f. kugler achtten, dat zij een baptisterium geweest is, en inderdaad zij heeft veel overeenkomst met de baptisteria, die men nog in de oude kerken ontmoet. Von quast toonde in zijn werk, Die altchristlichen Bauwerke von Ravenna, Berlin 1842, aan, dat de cathedrale (Münster-Kirche) te Aken, naar de St. Vitalius-Kerk te Ravenna gebouwd was. Zulks gaf schnaase aanleiding, in het Kunstblatt, No. 24 van 23 Maart 1843, de vraag te opperen, of de Kerk van Othmarsheim en de Chapelle octogonale avolgingen van deze beide monumenten konden zijn? Ten aanzien der eerste koesterde hij zelf geen' twijfel; maar met betrekking tot de laatste was hij niet zeker. Ook oltmans wilde eene poging aanwenden om haar te beantwoorden, voorzag zich van de noodige bescheiden nopens de kerken van Aken, Ravenna en Othmarsheim, begaf zich naar | |
[pagina 467]
| |
Nijmegen en vergeleek ze uit- en inwendig, met de grootste naauwkeurigheid, met de kapel. Hij legt als een' platten grond dier gebouwen voor de oogen van den lezer, en toont met den vinger aan, waarin zij overeenkomen, waarin zij van elkander afwijken. Hoogstbelangrijk zijn deze aanwijzingen en getuigen van eene diepe studie der bouwkunde en vooral der kapel. Hij geeft in het IIIde Hoofdstuk, Parallèle général et révue des auteurs, qui ont traité cette matière, de resultaten van zijn onderzoek dus op: ‘En résumant notre opinion, nous alléguerons comme autorité toute la déscription entière, où de temps en temps nous avons déjà formulé le pour et le contre. S'il est vrai que la Cathédrale d'Aix-la-Chapelle, nommée Münster-Kirche, a été bâtie de 796 à 804, nous devons conclure que notre Chapelle, qui n'a pas pu être inaugurée plus tard qu'en 799, a été bâtie presqu'en même temps.Ga naar voetnoot1) Ensuite nous croyons que le vandalisme des Normands, en 880Ga naar voetnoot2) fit beaucoup de mal à l'édifice; ainsi que l'incendie de 1047Ga naar voetnoot3) qui a encore augmenté cette déstruction. Des pierres de tuf plus régulières, des fenêtres primitives murées etc. nous concluons que la restauration a été faite par frédéric barberousse en 1155, et que du moins les nervures de la voûte, et les murs et les fenétres du cóté méridional, n'ont pas été ajoutés ou restaurés plus tard qu'environ 1200, (la fin | |
[pagina 468]
| |
de l'époque Romane). Les comptes publiés par M. van hasselt, que nous avons mentionnés dans l'Histoire Architectonique, nous apprennent d'une manière certaine et décidée qu'on fit des restaurations considérables aux chapelles, l'an 1397. On trouve dans le texte le mot kapellen au pluriel, qui est formé par la dernière lettre, et quoiqu'on pút au besoin prétexter ici une faute d'orthographe ou d'écriture, nous admettons que cette réparation a été faite aux deux chapelles. Toutefois ceci n'empêche pas de reporter cette restauration en grande partie à la Chapelle Carlovingienne; car la croix de fer et la girouette neuve et cette quantité de plomb et d'ardoises nous font voir qu'on a renouvelé le toit. Plus, il est impossible d'admettre que cette croix et cette girouette aient été placées sur la Chapelle Romane; car la figure 5 de la planche III montre assez clairement que cette dernière était ornée d'une croix en pierre. Il est donc à croire qu'on a renouvelé entièrement le toit de la Chapelle Carlovingienne dans cette année, et de plus qu'on a rehaussé en même temps le mur de l'octogone au-dessus des lettres o.c.; car le nombre de 3000 briques, mentionné dans ce même compte, s'accorde avec la dimension de la partie ajoutée. La restauration plus récente de la voûte de la galerie supérieure et du toit est peut-être une conséquence du bombardement par les Francais en 1793.Ga naar voetnoot1) En faisant la comparaison des plans des quatre monuments, donnés sur la même échelle, on y verra assez de ressemblance. L'Église de Ravenne a été achevée en 547. Mertens fixe l'église d'Othmarsheim à l'an 870,Ga naar voetnoot2) et la Cathédrale d'Aix-la-Chapelle et notre Chapelle sont contemporaines, la possibilité existant que notre Chapelle ait été achevée plus tôt. On pourrait se demander si elle n'aurait pas pu servir de modèle au lieu d'être une copie, mais il y a mille raisons concluantes pour croire le contraire. L'opinion du reste, que barberousse, qui, comme nous le verrons plus trad (tard), a bâti probablement la Chapelle Romane, a restauré le sanctuaire édifié par son grand prédécesseur, trouve beaucoup d'appui dans sa restauration de la Cathédrale d'Aix-la-Chapelle en 1165, à laquelle il fit entr'autres cadeau d'un lustre de bronze, de forme octogonale, comme le monu- | |
[pagina 469]
| |
ment, et dont l'inscription nous est communiquée par m. mertens.Ga naar voetnoot1) Hoofdstuk IV voert tot opschrift: Déscription de la Chapelle Romane, waarvan men de overblijfsels in het oostelijk deel van den Valkhof aantreft. Gelijk de vorige, hebben de meeste oudheidkundigen, als van leeuwen, merula, boxhorn, smits, van someren, zelfs in de betouw in zijn Bijvoegsel (tot het vorengemeld werk over den burgt) over de oude Kapellen te Nijmegen, Nijm. 1804, ook deze kapel aan de Romeinen toegeschreven. Reuvens, die haar met de kerk van Memleben vergeleek, oordeelde, dat zij door Keizer frederik barbarossa in den nieuw-Griekschen of Bizantijnschen stijl was gesticht. Oltmans geeft haar denzelfden stichter, doch tracht te bewijzen, dat zij in den Romaanschen stijl is opgetrokken. Hij doet zulks overtuigend en neemt, onzes bedunkens, allen twijfel weg. Hij eindigt zijn werk met Quelques mots sur le château!, waarna de Table explicative des gravures en de gravuren zelven volgen, die met de uiterste naauwlettendheid en keurigheid zijn uitgevoerd. Behalve het bovengemelde, vindt men, zoo in den tekst als in de noten, vele belangrijke opmerkingen, die regtstreeks of zijdelings in betrekking tot het onderwerp staan; b.v. aangaande de Maatschappij tot bevordering der Bouwkunde, de St. Walburgs Kerk te Groningen, de architecture Romane, de crypta enz. Nog eenmaal, wij hechten hooge waarde aan den arbeid van oltmans, wenschen vurig, dat anderen zijn voorbeeld volgen, en een terrein bearbeiden, dat nog geheel onbebouwd ligt; en onderteekenen gaarne den lof, door den beoordeelaar van Die alte Kirche zu Marienhafe in de Vaderl. Letteroef., Maart 1848, No. III, bl. 115, hem toegezwaaid. |
|